David Simon: ‘Ik heb nooit gedacht dat ik met The Wire de wereld zou veranderen’

In de herfst van 2009 hadden we een interview met David Simon, bedenker en schrijver van The Wire. Lang voordat de serie hoge ogen gooide, volgde Simon als journalist een jaar lang de moordbrigade van Baltimore. Homicide, het boek dat hij daarover schreef, werd bijna twintig jaar na de verschijning in de VS ook in het Nederlands vertaald, en naar aanleiding daarvan spraken we over zijn eerste stappen als misdaadreporter, The Wire en ook Treme.

‘Hi, nice to meet you’, zegt David Simon bij onze ontmoeting in Amsterdam. Heel vriendelijk, alleen zegt hij het wel op het moment dat we afscheid nemen. Het is tekenend voor de vermoeide staat van de Amerikaanse journalist, schrijver en tv-maker: de man is daags voordien uit Baltimore overgevlogen om de vertaling van Homicide te promoten en worstelt met een knoert van een jetlag.

Gelukkig is Simon tijdens het interview wél alert en spraakzaam, want we hadden hem heel wat te vragen. Over Homicide zelf natuurlijk, zijn briljante boek uit 1991 waarin hij verslag uitbrengt over de twaalf maanden die hij bij de speurders van de moordbrigade van Baltimore heeft doorgebracht. En over The Wire, de tv-serie die Simon maakte over de war on drugs in de straten van Baltimore en die behoorlijk goed schijnt te zijn – of zo hebben we ons toch laten vertellen. En avant!


Je schrijft in het nawoord van Homicide dat het moordonderzoek in Baltimore lopendebandwerk is. Heeft het lang geduurd voor je zelf gewend was aan de routineuze wreedheid waarmee de detectives dagelijks te maken krijgen? DAVID SIMON: In 1988 was ik al vier jaar misdaadjournalist voor The Baltimore Sun, dus ik was wel een en ander gewoon: ik had lijken op straat gezien, vliegtuigcrashes, lichamen in verregaande staat van ontbinding die uit het water worden gehaald… Toch was het verschil immens: tot dan kende ik bij wijze van spreken de moordfabriek alleen maar van de buitenkant, terwijl ik nu voor het eerst binnen mocht. Als journalist sta je altijd achter het politielint, op enkele meters van het slachtoffer, en nu moest ik soms uren in een woonkamer vlak naast een lijk zitten, wachtend tot de rechercheurs klaar waren met hun onderzoek.

Ik kan je nog alles vertellen over de eerste murder scene waar ik bij was, een man die door zijn drugsdealer was vermoord. Ik weet het nog tot in de kleinste details: hoe het slachtoffer eruit zag – hij was door zijn oog geschoten en had zo een gruwelijk soort knipoog – wat er op zijn koelkast hing, welke foto’s er in zijn woonkamer stonden… Maar van de plaats van de tachtigste moord weet ik nauwelijks nog iets, en na een paar maanden ging ik na een ochtendlijk bezoekje aan het moratorium gewoon mee met de rechercheurs spek met eieren eten. Het is verbazend hoe snel een mens aan alles gewend raakt.

De verkrachting van en de moord op de twaalfjarige Latonya Wallace vormen de rode draad door het boek. Kun je je de vindplaats van haar lijk nog helder voor de geest halen? SIMON: Ja, die is blijven hangen, ten eerste omdat haar lichaam in februari gevonden is – het was dus een van mijn eerste moorden – en ten tweede omdat het om een kind ging dat als een stuk afval in een steegje gedumpt was. Die zaak was niet alleen voor mij maar ook voor de rechercheurs schokkend: de stilte woog heel zwaar, die ochtend in die achtertuin. Maar ik wil niet oneerlijk zijn en zeggen dat ik er op dat moment compleet ondersteboven van was. Ja, ik vond het verschrikkelijk, maar tegelijk was er in mijn hoofd een stemmetje dat zei: hmm, dit maakt het boek een stuk interessanter.
Je was op jouw manier even professioneel als de rechercheurs. SIMON: De verhalenverteller in mij nam het over. In januari liep ik gewoon mee met de speurders zonder te weten wie er een belangrijk personage zou worden of welke verhaallijnen ik zou moeten uitwerken. Maar die ochtend besefte ik meteen: dit wordt de meest besproken zaak van het jaar en Pellegrini en Edgerton (de twee rechercheurs die de zaak-Wallace kregen toegewezen, nvdr) zullen in het boek een centrale rol spelen.

Ik stond in dat steegje dus niet na te denken over de onrechtvaardigheid van dat jonge geknakte leven of over ‘Het Kwaad’ maar over mijn verhaal. Dat wil ik ook niet ontkennen: elke vorm van journalistiek, zelfs de meest oprechte, is op een of ander niveau exploitatie – dat hangt met het beroep samen. Een journalist die zegt dat hij níet eerst aan zijn verhaal denkt, vertrouw ik niet. Je moet je eigen pathologie onder ogen zien.

Je was 27 in 1988, ‘een groentje’, zoals rechercheur Terry McLarney in het boek zegt. Hoe belangrijk is dat jaar bij de moordbrigade voor jou als journalist geweest? SIMON: Ik kwam er in ieder geval uit als een betere, meer genuanceerde journalist, omdat ik alles door de ogen van de politieagenten had kunnen bekijken. Net zoals ik na mijn daaropvolgende boek, The Corner (over het leven onder de drugsverslaafden in Baltimore, nvdr), een betere journalist was, omdat ik de kant van gewone mensen had gezien.

Er bestaat heel veel gotcha!-journalistiek, waarbij reporters meteen iemand aanklagen als hij of zij een fout heeft gemaakt of iets verkeerd heeft gezegd, zonder dat ze naar de context kijken. Maar voor mij werd het na dat jaar veel moeilijker om kritiek te geven op kleine gebreken, omdat ik wist hoe gevaarlijk verstoord het hele systeem was. Na dat jaar waren simpele verhalen niet langer simpel.

Schreef je daarom in je nawoord dat je ‘heel veel, misschien zelfs mijn hele carrière, aan deze kerels te danken’ hebt? In alles wat je sindsdien gedaan hebt, worden gemakkelijke oplossingen vermeden. SIMON: Ja, ik weet nog dat ik tijdens de eerste weken van mijn verblijf bij de brigade eens aan het discussiëren was over een of andere futiliteit. McLarney zei: ‘Je bent een kerel die langs een huis loopt dat compleet in elkaar gezakt is en begint te zeuren over twee dakpannen die loshangen.’ Sindsdien heb ik altijd geprobeerd om het hele systeem te laten zien en te tonen dat er geen gemakkelijke oplossingen bestaan.

Dat Homicide in het Nederlands vertaald is, komt natuurlijk door het – relatieve – succes van The Wire. Verrast het je nog dat die serie het zo goed doet? SIMON: Zeker, vooral de omvang van de mond-tot-mondreclame. The Wire is echt een serie geworden die de mensen aan elkaar aanraden en waarvan de dvd-boxen doorgegeven worden. Dat hadden we nooit verwacht. God zegene dus al die mensen die op feestjes tegen iedereen zeggen dat ze The Wire moeten bekijken. Als ik er mijn voordeel niet mee zou doen, zou ik ze waarschijnlijk ook geweldig vervelend vinden, maar nu ben ik ze heel dankbaar. (lacht)

En inhoudelijk: had je kunnen denken dat een reeks over de antidrugsoorlog in Baltimore de hele wereld rond zou gaan? SIMON: Veel van de thema’s uit The Wire – de gevolgen van de teloorgang van de industrie, hoe mensen steeds minder waard zijn geworden, de verslavingscultuur… – zijn natuurlijk overal ter wereld in het spel, alleen niet zo extreem als in Baltimore. Ik had niet verwacht dat de serie elders zou gedijen, maar ik heb The Wire dan ook niet geschreven met het idee dat ik er ooit in Europa interviews over zou geven. Ik wilde dat de mensen die in Baltimore proberen te overleven zich erin zouden herkennen. Hún reacties waren het belangrijkst voor mij.

Jullie filmden The Wire in de straten van Baltimore. Was er een moment waarop je zag dat de serie een gevoelige snaar raakte? SIMON: Toen we aan de opnames van het tweede seizoen begonnen. We stonden in een bijzonder slechte buurt van Baltimore, dus waren we er niet echt gerust op, maar de acteurs werden als helden onthaald. En niet omdat ze beroemd waren, maar omdat hun personages – Omar, Bubbles… – de mensen zo aanspraken. André (Reyes, de acteur die de heroïneverslaafde Bubbles speelde, nvdr) kreeg bijvoorbeeld van een vrouw een schotel met eten: ‘Honey, je moet dringend wat eten, zodat je kunt aansterken.’ (lacht) Toen wist ik: de serie is terechtgekomen op de plek waar ik wilde dat ze zou terechtkomen. De lovende recensies, het feit dat de serie discussies heeft uitgelokt… Allemaal mooi, maar die dag was ik écht trots.

Klopt het dat er ooit een echte afluisteroperatie is geweest waarbij de misdadigers het vooral over The Wire hadden? SIMON:(lacht) Ja, dat heeft een aanklager me toch verteld. Een paar jaar geleden luisterde de politie van Baltimore een paar drugsdealers af en elke maandagochtend bleken die maar één gespreksonderwerp te hebben: de aflevering van The Wire van de avond voordien. Ik heb de man gesmeekt om een transcriptie van zo’n gesprek voor in de reclamecampagnes, maar dat is me nooit gelukt. Die worden pas vrijgegeven als er een proces is geweest, en in dat geval is het nooit tot een rechtszaak gekomen.

Hoe is de situatie vandaag in Baltimore, ruim twintig jaar nadat je met de moordbrigade mee op pad ging? SIMON: Het is beter in de zin dat er tegenwoordig ‘slechts’ 260 moorden per jaar gepleegd worden en geen 300 meer. Maar dat zegt weinig, want er wonen gewoon minder mensen in Baltimore: velen hebben geprofiteerd van de economische groei onder president Clinton om te verhuizen. Bij de achterblijvers is de armoede en de wanhoop echter groter dan ooit tevoren, zeker nu de crisis weer hard toeslaat. De laaggeschoolde jobs zijn de eerste die verdwijnen – de helft van de zwarte mannen in Baltimore zit zonder werk – en het vangnet is nog kleiner dan vroeger.

Is dat niet ontmoedigend voor iemand die, met Homicide, The Corner en The Wire, al twee decennia op dezelfde nagel klopt? SIMON: Ik heb nooit de illusie gekoesterd dat ik met een boek of een tv-serie het beleid in de VS zou kunnen veranderen. Toen ik aan de universiteit studeerde en voor de campuskrant schreef, heb ik eens een schandaal naar boven gespit rond de coach van het basketteam. Die had een studente die over een van de spelers had geklaagd telefonisch uitgescholden en bedreigd, op een heel smerige manier. Dat artikel heeft heel wat stof doen opwaaien – op basis daarvan ben ik zelfs aangenomen bij The Baltimore Sun – en eigenlijk had die man ontslagen moeten worden. Wel, hij is even op de vingers getikt en een paar maanden later kreeg hij een nieuw contract én werd zijn loon stevig opgetrokken. Elke gedachte die ik had dat ik als journalist een verhaal zou vertellen en dat de wereld dan beter zou worden, is toen, op mijn 22e, verdwenen.


Je volhardt wel. Vorig jaar publiceerden jij en de andere schrijvers van The Wire in het weekblad Time een opinieartikel over de eindeloze war on drugs. ‘Als ons gevraagd wordt om in een jury te zetelen die over een drugsmisdaad moet oordelen, zullen we om de vrijspraak vragen, ongeacht het bewijsmateriaal’, zo stond er. Veel reactie op gehad? SIMON: Niet echt, eerder een collectieve geeuw. (lacht) Nu goed, de Amerikaanse onderzoeksjournalist I.F. Stone, een van de weinige helden die me nog resten, heeft ooit gezegd: ‘De enige gevechten die de moeite waard zijn, zijn die waarvan je zeker bent dat je ze zult verliezen.’ De echt belangrijke onderwerpen zijn te complex om met een simpel opinieartikel iedereen aan je kant te krijgen.

Soms is iets hardop zeggen al een overwinning op zich. Maar ik geloof wel dat alleen een soort van burgerlijke ongehoorzaamheid, waarbij de Amerikanen weigeren om nog mensen op te sluiten enkel en alleen omdat ze drugs hebben gebruikt, de drugsoorlog kan stoppen. Maar ik vrees dat het eerst nog veel slechter zal moeten worden vooraleer er beterschap komt.

Barack Obama is een zelfverklaarde fan van The Wire. In Truth Be Told, het nieuwe, officiële handboek bij de serie, staat een erg optimistisch hoofdstuk over de president en de verandering die hij in de VS kan brengen. Deel jij die mening? SIMON: Ik weet het niet. Ik heb bewondering voor Obama en ik herken mezelf natuurlijk veel meer in zijn beleid dan in dat van zijn voorganger. Hij is waarschijnlijk iets minder links dan ik maar dat kun je van ongeveer iedereen in de VS zeggen. (lacht) Maar of hij echt iets kan veranderen, daar heb ik mijn twijfels over. Het grootste probleem in mijn land is het niveau van het politieke discours.

Sinds 1980 en de komst van Reagan moet je in de VS of wel honderd procent in het kapitalisme geloven. Anders word je meteen gebrandmerkt als een socialist of – erger nog – een communist. Kapitalisme is een prachtige motor om welvaart te creëren – dat ontken ik niet, en ik ben heel blij dat het bestaat – maar het is niets meer dan een economisch systeem: je kunt het niet gebruiken als basis voor een rechtvaardige samenleving. Daarom heb je politici nodig die een beleid uitstippelen waarmee die welvaart verdeeld wordt. Anders heb je geen land maar een piramidespel. Als je dan ziet dat Obama in het debat over gezondheidszorg meteen een socialist wordt genoemd… Het is gewoon zielig.

Jij bent ondertussen bezig met de opnames van Treme, een nieuwe serie over New Orleans na de doortocht van de orkaan Katrina. Wat wordt dat? SIMON: Ik kan je al zeggen wat het niet wordt: The Wire in New Orleans. In het hele eerste seizoen is er zelfs geen enkele misdaad te zien, om de heel eenvoudige reden dat New Orleans na Katrina misdaadvrij was. Alle criminelen waren gevlucht, en het heeft een tijdje geduurd vooraleer ze terugkeerden.

Treme gaat vooral over New Orleans als culturele schat. Van alle Amerikaanse exportproducten is de jazz wellicht datgene waarom het land over honderd jaar het meest herinnerd wordt. En al die muziek is eigenlijk ontstaan in een achttal wijken in New Orleans, waar de typische Amerikaanse melting pot een van de meest unieke kunstvormen aller tijden heeft opgeleverd. Nu proberen de inwoners New Orleans opnieuw op te bouwen en dat culturele erfgoed te bewaren. Hun verhaal willen we vertellen.

Uit The Wire sprak een haat-liefdeverhouding met Baltimore. Wordt Treme meer een ode aan New Orleans? SIMON: Het is geen naïeve serie. New Orleans is een stad met heel veel problemen – voor Katrina was er zelfs meer geweld dan in Baltimore – en die gaan we ook niet uit de weg. Maar het gaat vooral over de mogelijkheden van de Amerikaanse stad. Ik heb gemerkt dat de mensen bij The Wire vooral dat ‘haatgedeelte’ hebben opgepikt, terwijl wij, als schrijvers, net heel veel genegenheid voor Baltimore voelden. Ik woon daar ook, en heb er nog geen enkel moment aan gedacht om te verhuizen. Maar die boodschap is niet echt overgekomen, misschien omdat het moeilijk was om Baltimore visueel echt aantrekkelijk voor te stellen. (lacht) Met Treme kunnen we dat wel, door de muzikanten te laten zien en horen, door bijvoorbeeld een brass band te filmen die van een begrafenis terugkomt en door de straten een muzikale optocht houdt.

Wij zijn een stedelijk volk, maar onze mythologie is gesteund op open ruimtes, het ruige individualisme van de western. Veel Amerikanen staan zo heel ambivalent tegenover onze steden. Kijk maar naar al dat geleuter van de Republikeinen tijdens de presidentsverkiezingen over de ‘waarden van het platteland’ en the real America. Sorry hoor, maar 80 procent van de Amerikanen woont wel in een stadsagglomeratie, hé. Fuck rural values, ik ben geïnteresseerd in de stad, hoe we daar samenleven, met allemaal verschillende klassen en rassen bijeengedrukt.


De Britse krant The Guardian omschreef je tv-series ooit als ‘een voortzetting van de journalistiek met andere middelen’. Hoe zie je jezelf: als journalist of als tv-maker? SIMON: Ik weet niet hoe je me moet noemen. Ik ben een verhalenverteller. Mijn verhalen hebben hun wortels dan wel in mijn journalistieke achtergrond maar ik heb te veel respect voor het vak om met de titel van journalist te pronken.

Je hebt je de afgelopen maanden in de VS wel opgeworpen als een prominente verdediger van de noodlijdende kranten. In een lang essay, ‘Build the Wall’, riep je de grootste eigenaars zelfs op om hun krantensites zo snel mogelijk betalend te maken. SIMON: Internet is een prachtig systeem en het is fantastisch dat het voor een democratisering van het nieuws heeft gezorgd, maar ik geloof geen minuut dat bloggers en andere hobbyisten voor serieuze journalistiek kunnen zorgen. Ik ben een goede politiejournalist geworden omdat The Baltimore Sun me betaalde om iedere ochtend op te dagen, omdat het zo voor mij de moeite loonde om een netwerk van bronnen op te bouwen en te onderzoeken hoe het systeem in elkaar zat.

Er zijn zeker goede dingen te lezen op het internet, maar denken dat de bloggers het na het verdwijnen van de kranten over zullen nemen en alles hetzelfde zal blijven, is naïef. Politiedepartementen of gemeenteraden, laat staan regeringen en geheime diensten zullen echt geen rekenschap afleggen aan amateurs.

Tegelijk ben je een van de hardste critici van de staat van de journalistiek in de VS: kijk maar naar het vijfde seizoen van The Wire. SIMON: Ik zeg ook niet dat het internet de kranten kapot heeft gemaakt, dat hebben ze zelf gedaan. Of beter gezegd: Wall Street heeft ze de keel overgesneden. Twintig jaar geleden had The Baltimore Sun 500 journalisten in dienst, vandaag zijn er nog 120 over, en de krant is nog maar een schim van wat ze vroeger was. Ik ben zelf, samen met tientallen anderen, uitgekocht in 1995, voordat het internet een bedreiging was. En nu weet ik dat The Baltimore Sun op dat moment 37,5 procent winst per jaar maakte. Wij moesten dus niet weg om te besparen maar om de winst te maximaliseren.

Wall Street heeft in de jaren 1980 de kranten ontdekt als een van de vele producten waaruit geld kon worden gepuurd en daarop de pure logica van het kapitalisme toegepast. Kwaliteit was niet meer belangrijk, zolang er maar winst was. En vandaag zitten we met de gevolgen. Eerlijk gezegd, voor het product dat de meeste uitgevers aanbieden, kun je geen geld meer vragen op het internet.

Hoe zie je de toekomst dan? SIMON: Ik vrees dat kranten het niet zullen redden, maar de professionele journalistiek zal wel blijven, alleen op een kleinere schaal, via betalende websites. Het probleem is dat dat soort initiatieven nooit hetzelfde soortelijke gewicht zal hebben als een krant. Een website kan in Baltimore misschien 30.000 betalende lezers aantrekken, maar wat stelt dat voor in vergelijking met de 250.000 mensen die vroeger elke dag The Baltimore Sun op hun drempel kregen? Als een journalist nu een schandaal naar boven spit, zal dat nooit meer dezelfde weerklank krijgen. Daar maak ik me zorgen om. Het worden nog mooie tijden voor corrupte politici en bureaucraten.


Zie je jezelf ooit nog terugkeren naar de journalistiek? Simon: Toen ik als journalist begon, was dat in het volle geloof dat ik aan mijn bureau zou sterven. Dus ja, misschien zal ik op een bepaald moment teruggaan. Alleen zit ik nu in een luxesituatie. Toen Homicide in 1991 in de VS uitkwam, zijn er zowat 40.000 exemplaren van verkocht. Daar was ik gelukkig mee, want op veel meer kon je niet hopen. Als je van The Wire alles optelt – kijkcijfers, dvd-boxen enzovoort – dan hebben zowat 25 miljoen mensen de serie gezien. Het is moeilijk om dat te laten schieten, zeker omdat ik van HBO altijd mijn zin heb mogen doen. Ik ben ijdel genoeg om liever voor een publiek van 25 miljoen mensen te schrijven dan voor een van 40.000.

Stefaan Werbrouck

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content