‘Kom hier dat ik u draag’, beveelt Kommil Foo minzaam in ‘Schoft’

© Jaap Reedijk
Els Van Steenberghe
Els Van Steenberghe Els Van Steenberghe is theaterrecensent.

Na dertig jaar eigen lief en leed gedeeld te hebben met hun publiek, focussen de broers Walschaerts zich in Schoft op het lief en leed van de mensheid. Dat is voor hen en voor ons even wennen, maar het resultaat is er niet minder ontroerend én plezant om.

The Play = Schoft

Gezelschap = Kommil Foo

In een zin = Schoft is als een grijze bunker waarin twee schuilende clowns zingen en plezier maken uit wanhoop, om elkaar uiteindelijk teder tegen de bast te drukken.

Hoogtepunt = Een van de soberste en meest rakende scènes is deze waarin Mich Walschaerts vooraan op het toneel staat. Letterlijk tussen scherven, figuurlijk in scherven. Met de voeten een beetje uit elkaar. Zodat hij niet gemakkelijk omver te duwen is. En de armen losjes naast zich, de schouders iets naar voren gebogen: klaar om aan de slag te gaan. Hij zingt het prachtige ‘Trek uw schoenen aan’. Schuin achter hem zit Raf aan de piano. Met de rug deels naar het publiek. Een sterke, brede, rechte rug. Een rug waarop zijn broer kan breken, rusten en steunen. En niet alleen zijn broer. Schoft is als die rug.

Quote = ‘Ik wil samen zijn

ik wil alleen maar

weergaloos, wonderbaar

liefste, ik kan de haven zijn

jouw toevlucht in nood

ik de wijn, jij het brood

jij de bries, ik de boot

breekbaar, soms wankel en verward

blind

teer

als je mateloos bemint

met elke vezel in je lijf

mateloos bemint’

(Uit Mateloos bemind, een van de eerste songs tijdens de voorstelling)

Meer info: www.kommilfoo.be

Diep, diep onder de grond, ver weg van bommen, granaten en ander oorlogstuig voeren de gebroeders Walschaerts een dissectie uit op de mens. U kunt daarbij zijn, als de toeschouwer van Schoft waarvan het decor oogt als – u raadt het – een donkere kelder diep, diep onder de grond.

Behalve een torenhoge betonplatenwand staat er verder nog een piano en een sober, gietijzeren stoeltje op de scène. Meer hebben de broers niet nodig om de mens in al zijn grootsheid en gruwel, zijn schoonheid en lelijkheid te portretteren. En neen, u hoeft niet zuchtend weg te kijken van de moraal, want de heren weten zich telkens in zo een bocht te wringen dat elke grimmige opmerking een grappige wending krijgt. En omgekeerd. En een nonchalant in melancholie gedoopte song sluit elke losstaande scène netjes af.

De ruggen zijn gerecht, de punten van hun cowboyboots ietwat afgesleten van het vele rijden en de lijven zijn wat ouder en zwaarder geworden, vooral zwaar van alle levenservaring. Die ervaring gooien ze nu in de strijd om het wezen ‘mens’ aan een geduchte analyse te onderwerpen.

Het is – ook voor hen – even wennen aan die andere, gefragmenteerde en soms nog wat stroef aandoende structuur. Deze keer vertellen ze geen breed uitwaaierend verhaal over de fratsen die de liefde met hen uithaalt. Die liefde blijft een moeilijk te berijden merrie, maar deze cowboys weten intussen wel hoe het beest in het gareel te houden. Min of meer toch. De ruggen zijn gerecht, de punten van hun cowboyboots ietwat afgesleten van het vele rijden en de lijven zijn wat ouder en zwaarder geworden, vooral zwaar van alle levenservaring. Die ervaring gooien ze nu in de strijd om het wezen ‘mens’ aan een geduchte analyse te onderwerpen. Het wezen dat – zo tonen de twee met handen, voeten en geestige mimiek – bedelt, wegkijkt, doodt, vecht, protesteert, vrijt, vreemdgaat, … Ze flirten met het cliché maar komen er netjes mee weg, dankzij de perfect getimede kwinkslagen en, meer nog, het uitgebalanceerde spel van bewegingen en blikken. De mens is ook het wezen dat altijd om zijn mama blijft roepen, dat altijd hoopt dat die ene, wonderlijke midzomernacht uit de kinderjaren herbeleefd kan worden, … En die mens is ook het wezen dat de democratie bitterzoet kan uitleggen met behulp van twee wolven en een schaap. Zo flaneren de broers scène na scène van maatschappijkritiek naar jeugdherinnering, van kolder naar bitter verdriet en van verstomming naar verwondering.

u003cemu003eSchoftu003c/emu003e wordt nooit te zwaar op de hand. Dat heeft met het Fingerspitzengefu0026#xFC;hl van deze twee krakken te maken. Met een blik en een beweging turnen ze de zwaarte om tot lichtheid en somberte tot troost.

‘Flaneerhulpmiddelen’ blijven – naast een koppige tafel en nog koppiger tafelservies – de gitaar, de viool en de piano. Die instrumenten worden zachter en iets meer staccato bespeeld. Omdat de structuur van de voorstelling ook iets meer ‘staccato’ is. Net zoals de wereldvrede momenteel meer stokt dan stroomt. Daar zetten ze evenwel vloeiende zanglijnen tegenover (zoals in Mateloos bemind of Trek je schoenen aan) of een droogkomische parlando zoals in De prins en de bedelaar of Integendeel, een statement van formaat over de verraderlijke kuddegeest. Engagement was nooit veraf in hun werk maar nu is het zowat de levensader van de voorstelling. De roerige tijd waarin we leven, dwingt hen daartoe.

Toch wordt Schoft nooit te zwaar op de hand. Dat heeft met het Fingerspitzengefühl van deze twee krakken te maken. Met een blik en een beweging turnen ze de zwaarte om tot lichtheid en de somberte tot troost. Dit keer troosten ze niet alleen (hun) gebroken harten. Nu trachten ze de scherven te lijmen die het lot en de schoften onder ons (en in elk van ons) veroorzaken. Naar het einde toe zingt Raf, gezeten aan de piano, ‘kom hier dat ik u draag’. Het is een regel die als onderschrift bij elke scène en bij hun broederband past. Een regel die we misschien met z’n allen tot lijfregel (of lijflied?) kunnen bombarderen.

Smaakmaker:

De inhoud op deze pagina wordt momenteel geblokkeerd om jouw cookie-keuzes te respecteren. Klik hier om jouw cookie-voorkeuren aan te passen en de inhoud te bekijken.
Je kan jouw keuzes op elk moment wijzigen door onderaan de site op "Cookie-instellingen" te klikken."

Els Van Steenberghe

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content