Luc Janssen: ‘Ik kan niet tegen onrecht. Bij die storm op Pukkelpop kwam het allemaal samen’

Luc Janssen: 'Op mijn vierde sloeg ik mijn vriend Jan op zijn hoofd met een plastic pistooltje. Ik ben toen zo geschrokken dat ik sindsdien nooit meer geweld heb gebruikt.' © Jef Boes

Als je leven verfilmd wordt, welke scènes moeten er dan in? We vroegen het aan Luc Janssen. ‘Ik hou van de schaduw, ook al omdat je in de volle zon snel verbrandt.’

De making-of.

‘Het dorp uit, de snelweg op, de pas over en de wereld in. Er is maar één weg te gaan.’

We zitten in een tuin met kippen en een zwembad, diep in de Kempen. Luc Janssen (63) vertelt dat hij net terug is van vakantie. Samen met zijn vrouw trok hij door de Dolomieten. In Val Gardena botste hij op de roots van beeldhouwer Aron Demetz en discopionier Giorgio Moroder. Het deed Janssen denken aan Kerosene van Big Black, een van zijn favoriete songs, over een jongen in een klein dorp. Hij wil er weg en vindt op een dag zijn redding: kerosine. ‘Kom je snel mee vooruit en steek je de boel achter je nog mee in de fik ook.’

Scène 1. De stoet.

Een parade van gemaskerde en verklede jongens. Het is voorjaar 1958. In de hoofdstad lokken negen zilverwitte bollen tienduizenden bezoekers. De straten van Mol stromen ondertussen vol met kleuters: zoals elk jaar kronkelt de Sint-Jansstoet van de Rozenbergschool door het dorp.

Janssen, dan 4, is gehuld in een kleurrijk pakje, met puntmuts, toverstok losjes in de hand.

Ik heb weinig helden of idolen, maar Guy Mortier is er een van. Zijn humor, stijl en taalvaardigheid spraken me direct aan

Terwijl ze staan te wachten tot de stoet vertrekt, pakt de kleine Luc de speelgoedrevolver uit de holster van zijn vriendje Jan, die net als de meeste jongetjes als cowboy is vermomd. Hij slaat hem er hard mee op het achterhoofd. Plastic splinters spatten in het rond.

‘Mijn moeder had ongetwijfeld haar uiterste best gedaan om dat tovenaarspakje voor mij te maken, maar ik was kwaad. Ik viel compleet uit de toon.’

Op zijn daad van agressie volgt verstomming. Bij zijn vriend, maar ook bij Janssen zelf.

‘Ik was zo geschrokken dat ik sindsdien nooit meer geweld heb gebruikt. Ik loop ervan weg, het maakt me misselijk.’

Janssen is geboren in Mol, maar verhuist op zijn zevende naar Vorst-Kempen. Zijn moeder is er postmeesteres. ‘Er waren toen twee postmeesteressen in heel België. Mijn moeder heeft het glazen plafond niet moeten doorbreken. Dat bestond gewoon nog niet.’ Vader is postbode en huisman avant la lettre.

‘Mijn ouders waren bijzonder progressief. Mijn moeder maakte carrière, mijn vader kookte en hielp mee in het huishouden. In alles was hij perfectionist. Ging hij bijen houden, dan liep de kelder na een jaar over van de honing. Kweekte hij kanarievogels, dan won hij binnen de kortste keren gouden medailles op tentoonstellingen.’

In de boekenkast in de woonkamer staat naast de Winkler Prins, ‘de Google van de sixties’, ook een rij klassiekers. Ze zetten enkele jaren later het hoofd van de zoon onder stroom. Elke zondagvoormiddag stapt hij naar de dorpsbibliotheek. Stapel heen, stapel terug. Tot hij alles heeft gelezen wat jongens van zijn leeftijd mogen lezen.

In Schudden voor gebruik, het eerste Belgische radioprogramma dat alleen rock-‘n-roll draait, lijmt Guy Mortier vanaf 1963 elke zaterdagmiddag Elvis aan Godfried Bomans. ‘Ik heb weinig helden of idolen, maar Guy is er een van.’

In cinema Eden in Mol praat Mortier folk- en jazzavonden aan elkaar. Zijn voorkomen fascineert Janssen: Frank Zappa-snor, zwart hemd, soldatenpetje van de zuidelijken tijdens de Amerikaanse Burgeroorlog op de kruin. ‘Met Elvis heb ik helemaal niets, maar Mortiers humor, stijl en taalvaardigheid spraken me direct aan.’

Op zijn veertiende koopt Janssen een wit jeanspak. Moeder knipt de broek tot net boven zijn laarzen af. ‘Ik heb me altijd anders dan de rest willen kleden. Onbewust ben ik tijdens die Sint-Jansstoet, of kort erna, gaan beseffen dat het best leuk kan zijn om er niet als alle andere cowboys uit te zien.’

Scène 2. De koe.

Janssen is 16 en verruilt bibliotheek voor platenwinkel, Laakdal voor Londen. Met gratis treincoupons van vader en moeder reist hij langs Oostende en Dover naar de hoofdstad van het Britse rijk en van de rock-‘n-roll.

Luc Janssen

Geboren in 1954, opgegroeid in Mol en Laakdal.

Heeft 3 zonen: Eppo, Jasper en Pim.

Werkte de voorbije jaren voor Studio Brussel, Canvas, VPRO en Radio 1.

Is sinds jaar en dag master of ceremony op Pukkelpop en Rock Werchter.

Is deze week ook jurylid Jong Muziek op Theater aan Zee.

In His Master’s Voice, de flagship store van de gelijknamige platenfirma, zijn de muren met koeien bekleed: Atom Heart Mother van Pink Floyd is net uit. ‘In België hadden ze die iconische koehoes simpelweg in de etalage gezet, in Londen kleedden ze er hun hele winkel mee in.’

Hij zal naar Londen blijven reizen. In zijn eentje of met zijn lief, vandaag zijn vrouw en de moeder van zijn drie zonen.

Zijn beperkte budget gaat op aan boeken, bij Foyles, en platen. In HMV neust Janssen altijd in dezelfde bak: die met krautrock, Duits en dus afgeprijsd. Hij koopt lp’s van Kraftwerk en Neu!, van Can, La Düsseldorf en Faust.

Zijn vaste plek is Camden. ‘Vandaag een tourist trap, maar in die tijd stikte het er van de kleine bedrijfjes en leegstaande panden. In eentje ervan was er een pub, Dingwalls, waar je aan de lange toog met wat geluk naast Bob Dylan kon zitten, een optreden van The Clash kon zien en ’s middags een onbekend jazzbandje kon meemaken. Achteraf bleek dat dan Lester Bowie te zijn geweest.’

Janssen voelt er zich meteen thuis. ‘Dat gevoel van “dit zijn wij, hier hoor ik bij” overviel me die eerste keer al, bij het zien van die koeien in His Master’s Voice. Je kunt wel denken dat je anders dan de hele wereld bent, op een bepaald moment ontdek je dat er in elk dorp wel zo iemand rondloopt. Als je alle tovenaars samenbrengt, zoals in Londen gebeurde, ontstaat er magie. Een paar jaar geleden hebben mijn vrouw en ik Londen opnieuw ontdekt. De Summer Exhibition op Piccadilly, het Summer Pavilion bij Hyde Park en buurten als Dalston zijn nu onze vaste afspraken.’

Scène 3. De zoon.

De hete zomer van 1976. In de Amerikaanse charts staat Desire van Bob Dylan op één. Janssen herkent de jongen op de hoes van aan de toog in Londen. Bob Marley zorgt voor rastaman vibrations en de Ramones voor geluk in drie minuten.

In een lokaal van het RITCS, de Brusselse film- en theaterschool, zitten twee mannen aan een tafel. Eindexamen.

– Heel goed gedaan.

– Dankjewel.

– Je krijgt van mij het maximum van de punten. Gaan we nog iets drinken?

– Graag, maar ik moet naar het moederhuis.

– Iemand bezoeken?

– Ja, mijn vrouw en mijn pasgeboren zoon.

Die jongen studeert met de grootste onderscheiding af als dramaturg. Voor een heildronk is geen tijd. Moeder en baby wachten.

‘We waren 22 toen Eppo, onze oudste, geboren werd. Nu zouden ze waarschijnlijk een tv-programma over ons maken, toen was dat een normale leeftijd om kinderen te krijgen.’

In Camden was er een pub, Dingwalls, waar je aan de lange toog met wat geluk naast Bob Dylan kon zitten, een optreden van The Clash zien en ’s middags Lester Bowie meemaken

Oorspronkelijk wilde Janssen architectuur studeren, ‘maar in afwachting van Sint-Lukas ging ik naar de toelatingsproeven van het RITCS, omdat je er in die week vier films per dag kon zien. In de gang werd ik aangesproken door een charmante gast in jeanshemd met een sjaaltje. Met een hoog stemmetje zei hij dat ik beter voor theater kon kiezen. “Daar zitten maar zes leerlingen”, zei hij. “En het zijn bijna allemaal meisjes.” Marc Didden. Bleek achteraf dat Marc me vooral op het oog had voor een rol in zijn afstudeerproject, De vossenjacht van Hugo Claus.’

In Brussel ontwikkelt Janssen een levenspatroon dat hij tot op vandaag zal aanhouden. Hij leest boeken, bezoekt galeries en musea, luistert in souterrains van oude herenhuizen naar Tubular Bells van Mike Oldfield.

Na vier jaar heeft hij zijn buik vol van theater. De ernst van de repertoiregezelschappen, de pedanterie die als sigarenrook door het zogenaamde acteursgild kringelt: niets voor hem.

Hij gaat aan de slag in een snackbar tussen twee hoerenhuizen, verkoopt zelfgemaakte tekeningen en buttons en pins naar werk van Humo-illustrator Ever Meulen.

Janssens zes jaar jongere zus is intussen de vriendin van Guy Swinnen en manager van The Scabs. Zo komt het dat in 1984 een foto van twee jongens met gitaar en drum – Eppo en Jasper, Janssens zonen – de hoes van For All the Wolf Calls siert, het debuutalbum van The Scabs. Eppo heeft het jaar daarvoor ook al in de clip van Matchbox Car gespeeld.

Voor zijn jongens is het contact met muzikanten altijd normaal geweest, zegt Janssen. ‘In de radiostudio in Hilversum (Janssen werkte vanaf 1987 voor de VPRO, nvdr.) zat Eppo aan de voeten van de Red Hot Chili Peppers, hun armen nog nat van de tattoos die ze in Amsterdam hadden laten zetten. En op zijn zestiende kon hij voor een paar weken naar Boston, op logement bij de familie van Charles “Black Francis” Thompson van The Pixies, met wie ik goed bevriend ben.’

Naar welke muziek ze luisteren, beslissen ze zelf. Daarmee moeit Janssen zich niet. ‘Ik draaide platen die ik thuis opzette – industrial shit – meestal zelfs om: op de hoes stonden vaak foetussen op sterk water.’

Scène 4. De scheet.

‘Goedemiddag, beste luisteraars. Dit zijn vandaag de prijzen van de dikbillen en de varkens op de markt van Anderlecht.’

Op BRT 1 maakt Janssen in de late jaren zeventig zijn radiodebuut aan de Reyerslaan. Hij is door de RVA gestuurd.

‘Ik had een goede stem en een diploma dramaturgie. Radio leek hen het proberen waard.’

Zijn eerste wapenfeit is het voorlezen van de landbouwkroniek na het nieuws van één uur.

Daarna volgt het ochtendprogramma waarbij Janssen zijn dyslexie voor getallen ontdekt. ‘Ik gaf de tijd constant verkeerd door. Helaas was dat toen het belangrijkste onderdeel van het ochtendprogramma. Ik heb heel wat mensen te vroeg of te laat op hun werk doen aankomen.’

Luc Janssen: 'Je kunt wel denken dat je anders  dan de wereld bent, op een bepaald moment  ontdek je dat er in elk dorp wel zo iemand rondloopt.'
Luc Janssen: ‘Je kunt wel denken dat je anders dan de wereld bent, op een bepaald moment ontdek je dat er in elk dorp wel zo iemand rondloopt.’© Jef Boes

Na een korte tussenstop bij de Wereldomroep vraagt producer Annemie Coppieters of Janssen een popprogramma wil presenteren bij BRT 2 Omroep Brabant, op het Flageyplein.

Coppieters is fan van Radio Cité op Canal 21 van de RTBF, waar Marc Moulin tijdens het weekend alle programma’s afschaft en vervangt door popmuziek. Ze wil een tegenhanger daarvan op de BRT. Dat wordt Domino. Geen heel weekend maar vier uur lang. Janssen maakt en presenteert Domino deel 2.

Domino deel 2 was een muzikale vrijplaats. Alle buitenstaanders en liefhebbers van punk en new wave, industrial en de muziek van de tegencultuur voelden zich aangesproken. Zaterdag was voor de meeste leden van de doelgroep uitgaansavond, maar één iemand kreeg de opdracht om het programma op een cassette op te nemen – “en niet vergeten om te draaien om elf uur” – dat dan ’s maandags op de speelplaats werd uitgedeeld. Paul Mennes, Peter Verhelst en Jeroen Olyslaegers hebben me achteraf verteld dat ze zonder Domino misschien nooit waren beginnen te schrijven. Er was in die tijd niets anders, ik was koning eenoog in het land der blinden. Het waren ook de hoogdagen van de do it yourself. Ik heb er wel nooit iets aan verdiend. Ik was freelance en al die bijzondere platen die ik wilde draaien, moest ik zelf kopen.’

Janssen kiest de muziek nauwkeurig uit en stelt tussendoor de dingen op scherp.

Te scherp soms. In 1982 wordt hij op straat gezet nadat hij op de nachtradio van de BRT heeft opgeroepen scheten in te sturen.

‘Een parodie op de vrije radio’s die toen opkwamen. “Tegenwoordig kan iedereen een scheet op de radio laten”, zei ik. “De microfoon staat open, ik installeer een windmeter in de studio en diegene die de luidste scheet laat, wint een prijs.”‘

Op maandag valt er een telegram in de bus. ‘Meneer Janssen, wegens verregaande onbetamelijkheid bent u op staande voet ontslagen bij de openbare omroep.’

Met vrienden richt hij een platenfirma op, Himalaya. Ze kopen een kleine firma, Parsley, die net een single van de jonge groep TC Matic uit heeft: O la la la. Ook Pas de Deux steekt in de Parsley-portefeuille. Wanneer die in 1983 naar het Eurovisiesongfestival mogen, rinkelt de kassa. Met de opbrengst worden platen van Front 242 en Sisters of Mercy uitgebracht.

‘Maar na een paar maanden verlangde ik al opnieuw naar de radio. Platenmaatschappij spelen was mijn ding niet.’

De BRT-top gaat akkoord met een terugkeer, op een voorwaarde: ‘Draai je muziek, Janssen, maar wat er aan vuiligheid uit je mond komt, willen we niet meer horen.’

‘Ik kwam terug met Domino the Automatic Pop Shot Gun, een vervolg op Domino maar dan met filmquotes tussen de songs in plaats van mijn vuilbekkerij. Na een tijdje ben ik opnieuw zelf beginnen te presenteren. De bazen hebben er nooit iets van gezegd.’

Diegene die de luidste scheet op de radio laat, wint een prijs, zei ik. De maandag daarop werd ik ontslagen

Scène 5. De kamerjas.

Het is intussen 1987. De Nederlandse publieke omroep VPRO schrapt het programma van John Peel, de Britse voorvechter van alternatieve muziek, wegens te duur en in het Engels. Iemand herinnert zich die gekke Belg van De Scheet, met zijn goed ontwikkeld oor voor dezelfde muziek als Peel.

Voortaan rijdt Janssen drie keer in de week naar Hilversum. Hij komt er in een andere bedrijfscultuur terecht. ‘Bij de VPRO gingen ze van bij de eerste dag van mijn persoonlijke sterkte uit. Ik moest mij niet langer aan een of ander systeem aanpassen.’

Andersom leert Janssen hen ook iets. ‘Mijn collega’s bij het toenmalige Radio 3, de voorloper van 3FM, waren muziekjournalisten die op de radio over muziek kwamen praten. Ik vond het vooral leuk om radio te maken, moderne popradio en dus zelf ook de techniek te doen: radio-dj. “Maar Luc, ” zeiden mijn VPRO-collega’s in het begin, “wij zijn toch geen dj’s? Wij hebben gestudeerd, wij lezen boeken, wij kunnen een zin zonder fouten schrijven.”‘

Janssen krijgt een cassettebandje van een jonge, onbekende artiest toegestopt. Ene Lenny Kravitz. Niet meteen zijn muziek, maar goed genoeg om hem op te zoeken wanneer hij in Amsterdam is. Janssen treft de zanger in zijn hotelkamer, in kamerjas. Hij neemt een interview af, op bed, monteert het snel en zendt het nog dezelfde avond uit.

De volgende ochtend krijgt hij telefoon. Zijn baas.

– Luc, wie heb ik gisteravond laat gehoord?

– Dat was Lenny Kravitz, een jonge Amerikaanse zanger.

– Wie heeft dat stuk gemonteerd?

– Ik.

– Je weet toch dat dat niet kan? Daar hebben we personeel voor.

– Is dat een probleem?

– Nee hoor, we gaan dat in het vervolg altijd zo doen.

Janssen: ‘Ik voelde mij er thuis en wilde er blijven. Dan mocht je op de radio niet horen dat ik een Belg ben. Dat is leuk voor even, maar mijn kracht was niet de leuke Belg zijn maar de programmamaker met de aparte stijl en muziek. Zodra ik de grens over reed, draaide ik een knop om en praatte ik Hollands. Andersom vergat ik dat weleens.’

‘De outsider van de Sint-Jansstoet heeft zich verrassend vaak geassimileerd’, zeg ik.

‘Ja, klopt’, zegt Janssen. ‘Maar telkens uit praktische overwegingen. Om mijn verhaal te kunnen vertellen pas ik me graag aan.’

‘Hebben die aanpassingen moeite gekost?’

‘Je wordt er niet de populaire jongen mee, maar dat hoeft voor mij niet. Ik hou van de schaduw, ook al omdat je in de volle zon snel verbrandt. Ik geef liever dan te krijgen.’

Na bijna twintig jaar bij Radio 3/3FM belt Mark Coenen, dan manager van VRT Radio: ‘Luc, ik heb een stijlfascist nodig.’

Janssen keert voltijds naar België terug en brengt de branie en baldadigheid van boven de Moerdijk mee.

Luc Janssen: 'Wees lief voor elkaar  en tot volgend jaar.'
Luc Janssen: ‘Wees lief voor elkaar en tot volgend jaar.’

Scène 6. De storm.

Tijd voor de slotscène van de film. 18 augustus 2011, kwart na zes, Pukkelpop. Noodweer raast over het festivalterrein. Janssen is er als presentator, zoon Eppo als programmator, jongste zoon Pim als stagemanager.

‘Ik was met een ploeg van Canvas aan het opnemen in Salon Fou, een stand van opeengestapelde containers waarin festivalgangers zich de vreemdste haarsnit konden laten aanmeten. Het begon te regenen. We gingen tussen de containers schuilen, maar op een bepaald moment regende het zo hard dat de zeilen knapten: al het water liep over de etuis van de kapsters. Toen konden we nog lachen. Tot een van de meisjes telefoon kreeg en begon te gillen: “Mijn vriend zegt dat er iemand dood is.”‘

Zodra de storm in kracht mindert, loopt Janssen naar de backstage. Hij belandt er in een nachtmerrie.

‘Ik kwam terecht in een stroom van mensen die langs alle mogelijke paden geëvacueerd werden. Opeens stapte er een man op me af die met zachte stem zei: “Luc, als je straks het podium weer op moet en je hebt hulp nodig: ik ben een priester.”‘

Vijf mensen komen om die dag.

Janssen blijft een jaar kwaad. Op de collega’s die zeggen dat hij maar beter even thuis kan blijven, op de journalisten die als ratten van onder de plankenvloer kruipen, op jacht naar saillante details, op eindredacteurs die zichzelf op laffe wijze verantwoorden voor de langzaam op gang gekomen berichtgeving.

‘En dan wil je de haatmails die Chokri Mahassine in de eerste weken na de ramp heeft ontvangen, niet eens lezen. Te goor om waar te zijn. Er is ook nooit zoveel gestolen op Pukkelpop als tijdens de storm en vlak erna. Ik vond het zo onrechtvaardig allemaal: waarom op die plek, waarom die mooie jonge mensen? Ik kan niet tegen onrecht en daar, toen, kwam dat allemaal samen.’

Op het Kolonel Dusartplein in Hasselt vindt een week na de storm een herdenkingsceremonie plaats. Janssen neemt het woord. ‘Lieve Pukkelpoppers, ‘ zegt hij, ‘precies een week geleden viel genadeloos de nacht over Pukkelpop. Sindsdien is het telkens opnieuw moeilijk ontwaken.’

‘Ik ben nooit zo strak geweest in wat ik gezegd heb als die dag. Ik wilde er staan, als master of ceremony, met de juiste woorden de mensen midscheeps in de ziel raken. Zelf huilen heb ik een jaar later gedaan bij de minuut stilte ter nagedachtenis van de slachtoffers.’

Aftiteling.

De plafonds van het moderne huis waar Janssen al jaren woont, zijn van beton, handig om het gewicht van de boeken en de platen te kunnen dragen.

Met zijn zonen discussieert hij graag over muziek en mode.

Zijn vrouw heeft ons tijdens het gesprek koffie en kersen gebracht.

Straks verwelkomt Janssen in Kiewit naar ondertussen aloude gewoonte de bezoekers van Pukkelpop, en zal hij ze uiteindelijk naar huis sturen met een ‘wees lief voor elkaar en tot volgend jaar’. In het najaar gaat hij verder met Retro, elke werkdag van zeven tot acht uur ’s avonds op Radio 1.

‘Ik heb er altijd voor gekozen om in een uithoek van de programmering te zitten’, zegt hij. ‘Net om datgene te kunnen doen wat ik wilde doen.’

Luc Janssen: nog altijd tovenaar tussen de cowboys.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content