Metal-afropunk? Afrikaanse lounge-jazz-house? Elektronische hiphop uit de foute eighties? Op de zesde dag van Gent Jazz waren genrebenoemingen waardeloos geworden. Speelplezier en spiritualiteit stonden centraal, met The Budos Band en Pomrad als de uitschieters.
The Budos Band: een schot in de roos (****)
Welke richting moest The Budos Band uit, na drie uitstekende langspelers gevuld met instrumentale afropunk? Het New Yorkse negental, occasioneel de ruggensteun van Charles Bradley, koos om hun klankenpallet aan te vullen met metal. U krabt zich in het haar, maar aan hun optreden op Gent Jazz te zien, schoot The Budos Band daarmee recht in de roos.
Wat kregen we te horen? Een vette proto-metal basriff – wij denken aan Dust of Iron Butterfly – waarbij de blazers en percussionisten met rake accenten het stuk deden swingen. Dramatische trompetpartijen die rechtstreeks uit een Morricone-soundtrack lijken te komen. Georkestreerde chaos, wat al snel vervloeide in een psychedelische jam met een spetterende, schijnbaar eindeloze gitaarsolo. En dat állemaal in het openingsnummer.
De bebaarde mannen speelden strak en overtuigend, maar hadden bovenal plezier: de drummer en toetsenist worstelden een partijtje tussen twee nummers door, de trompettist deed touwtjespringen met de gitaarkabels, en tijdens de laatste vijf minuten van het optreden haalde de toetsenist zijn Korg-orgel van de staanders, om even later met zijn gezicht tegen de grond de laatste noten te spelen.
Voor wie ooit de kans krijgt om The Budos Band te aanschouwen, grijp ze. Een gouden tip: ga voor de percussionist met het lange, zwarte haar staan. Hij heeft wel de vervelende gewoonte om op zijn haar te sabbelen, maar hij deelt blikken Jupiler, flesjes Duvel, setlists en zelfs mutsen uit.
Ibeyi: innemende zusterliefde (***)
‘We ain’t nothing without love, without love,’ zingt Lisa-Kaindé Diaz tweemaal boven een frivool pianoriedeltje in openingsnummer Ghosts. Tweelingzus Naomi Diaz vergezelt haar nadien, om samen in de voor ons onverstaanbare taal Yoruba tot meerdere geesten te zingen: die van hun overleden oudere zus Yinira Diaz, die van hun vader Miguel ‘Anga’ Diaz – tevens percussionist bij Buena Vista Social Club -, die van de slachtoffers van de aanslag in Nice, en de Orisha’s – in de Yorubareligie de bovennatuurlijke wezens die een schakel tussen mens en god vormen.
Het publiek ging meteen overstag voor de Frans-Cubaanse tweelingzussen, en het is niet moeilijk om te begrijpen waarom. Het is namelijk indrukwekkend om de grootse muziek van Ibeyi te aanhoren, terwijl er zo weinig op het podium staat. Op zo’n drie vierkante meter zijn een piano, twee slaginstrumenten en een elektronische drummachine neergezet. Vaak hebben de zusjes zelfs geen instrumenten nodig: in Mama Says zorgt Naomi voor meeslepende ritmes met slagen op haar billen en haar borstbeen, en hun krachtige stemmen zijn dragend genoeg voor meerdere opzwepende of spookachtig mooie stukken a capella.
Tegen het einde speelde Ibeyi een nummer dat we dachten al eerder in de set gehoord te hebben, maar met een iets rijkere discografie – momenteel bestaat die slechts uit hun debuut – kunnen de innemende tweelingzusjes met gemak vier sterren binnenhalen.
St Germain: een puffend treintje (***)
Haast vijftien jaar leefde de Franse producer Ludovic Navarre, House-ambassadeur onder de naam St Germain, ondergedoken. Na het overrompelende succes van zijn lounge-jazz-blues-house langspeler Tourist uit 2000 had hij bezinningstijd nodig. Hij verdiepte zich in Afrika, meer specifiek in de Malinese blues van de Toeareg, wat leidde tot nóg een ingrediënt in zijn al eclectische sound.
Zeven hoofdzakelijk Afrikaanse muzikanten stonden op het hoofdpodium van Gent Jazz. Ze hadden een kora (een 21-snarige harp), een n’goni (een langwerpige houten blok met snaren) en bakken enthousiasme meegenomen. St Germain bleef op het achterplan, waar hij achter een gigantische geluidstafel koeltjes de regie verzorgde.
Die regie mocht strakker: na drie kwartier en de zoveelste lang uitgesponnen solo, begon de set te kabbelen. Maar wanneer alles goed zat, bijvoorbeeld in Rose Rouge of How Dare You, brachten St Germain en zijn kompanen het publiek onder hypnose met in Afro-jazz gedrenkte, diepgravende grooves.
Het mooiste van de avond was het speelplezier van de zeven muzikanten, die een grote voorliefde hadden voor synchroon dansen. Van St Germain onthouden we daardoor vooral het moment dat zijn muzikanten met z’n allen een treintje vormden, om al spelend het podium rond te puffen.
Pomrad: Donald Duck op speed (****)
Voor de niet-ingewijden was het even slikken. Adriaan van de Velde kwam het podium op met een ongezien fout eighties-hemd aan en een verblindend witte keytar om de schouders. Hij zette, samen met zijn twee makkers, meteen een knallende instrumental in. Zijn muziek flitste, zwiepte, funkte en bliepte, terwijl laserlichten door het rookgordijn heen schoten. In recordtempo volgden blitse hiphop, zwoele soul, en hyperkinetische funk elkaar op. Is hij de Antwerpse Hudson Mohawke? Een futuristische Herbie Hancock? Donald Duck op speed?
Hoe dan ook, de kitsch werkte ontwapenend. Pomrad was een één uur durend dansfestijn, en we hebben het niet over heupen wiegen: het publiek hopte als Bugs Bunny de Garden Stage rond. We weten het, dat is al de tweede referentie naar een cartoonfiguur, maar Pomrads tunes klinken nu eenmaal looney. Na drie bisrondes had het publiek er nog niet genoeg van, en wij eerlijk gezegd ook niet.
Joshua Migneau
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier