Op nieuwjaarsdag gaat Van Vlees en Bloed van start, een tragikomische tv-serie over een slagersfamilie. Wij legden Tom Van Dyck, medescenarist en hoofdrolspeler, onder het mes. ‘Ik zie mensen heel graag bezig. En dan het liefst in pijnlijke en gênante situaties.’

Je kunt van de VRT veel zeggen, maar in deze tijden van crisis werpt de openbare omroep zich toch meer en meer op als steun en toeverlaat van de Vlaamse middenstand. Enkele weken nadat de Limburgse jeneverstokers en dienst toerisme een duwtje in de rug kregen onder de vorm van De Smaak van de Keyser, start op één de tv-serie Van Vlees en Bloed. Deze 7-delige reeks behandelt het wel en wee van de familie Vangenechten, een geslacht van beenhouwers en middenstanders in hart en nieren. Of we binnenkort ook Van Vlees en Bloed-charcuterie in de winkel zullen zien liggen of de Vangenechtenroute zullen kunnen fietsen, valt echter nog af te wachten. Afgaand op de eerste en veelbelovende aflevering is Van Vlees en Bloed immers een stuk donkerder dan de voornoemde zondagavondreeks: de serie begint een beetje clichématig met de familie die opgeschrikt wordt door de terugkeer van de verloren zoon, maar gaandeweg lijkt het verhaal te vervormen tot een gitzwart en erg komische bespiegeling over de ‘ condition humaine‘ in Vlaanderen.

Voor Tom Van Dyck, de man die in Vlaanderen legendarisch werd met typetjes als De Reporter uit In de Gloria of Alain Vandam uit Het Eiland, is Van Vlees en Bloed veel meer dan een extra streepje op zijn cv. Hij speelt immers niet alleen een van de hoofdrollen – als nonkel Luc Vangenechten, het ‘nakomertje’ van de familie dat nog altijd bij zijn broer inwoont – maar bedacht samen met Michiel ‘ De Mol‘ Devlieger ook het verhaal én schreef alle dialogen. Bovendien stond hij in voor de regie, samen met Devlieger en Michel Vanhove, de regisseur van onder meer De Mol en De Parelvissers.

‘Van Vlees en Bloed’ had eigenlijk begin december alvan start moeten gaan. Vanwaar het uitstel?

Tom Van Dyck: Het was te vroeg. We zijn pas half augustus met opnemen gestopt, en we hadden meer tijd nodig om alles rustig af te werken. De muziek bijvoorbeeld, die speciaal voor de serie gecomponeerd is.

Lucas van den Eynde verwees vorige week in ‘Focus’ ook naar jouw perfectionisme…

Van Dyck: Ik pleit schuldig. (Lacht) Ik kan moeilijk iets uit handen geven. We – Michiel Devlieger en ik – hebben hier twee jaar aan gewerkt, we hebben al die verschillende stadia samen doorworsteld, en dan wil je tot op het einde de controle behouden. Ik kan evenmin iets doen waarvan ik denk: het had beter gekund.

Volgens Van den Eynde heb je voor ‘Van Vlees en Bloed’ ook enkele mooie aanbiedingen afgeslagen.

Van Dyck: Dat klopt. Ik kon me de afgelopen twee jaar nergens anders mee bezighouden. Ik heb het gevoel dat ik de voorbije vijftien jaar, sinds ik aan het conservatorium afgestudeerd ben, eigenlijk onderweg ben geweest naar dit. Alles wat ik geleerd heb op het vlak van acteren, schrijven en regisseren komt nu samen. Pas als de laatste aflevering uitgezonden is, zal mijn hoofd weer vrij zijn voor andere dingen.

Met welk gevoel ben je er dan twee jaar geleden aanbegonnen?

Van Dyck: Angst. (Lacht) Bij de start is het alsof je tegen de Mount Everest zit aan te kijken, hé? Gelukkig was ik niet alleen. Michiel en ik zijn eerst 4 à 5 maanden bezig geweest om de verhaallijnen op papier te zetten, aan twee bureautjes in een leegstaand kantoor in Antwerpen. De eerste weken hebben we voortdurend borden moeten bijbestellen om onze ideeën op te zetten – op den duur waren we echt omsingeld. (Lacht) Toen de grote lijnen van het verhaal vaststonden, nodigden Michiel en ik de acteurs uit die we op het oog hadden en hielden we een ’twomanshow’ waarbij we uitlegden hoe alles in elkaar zat.

Daarna heeft Michiel thuis aan de structuur voortgewerkt, terwijl ik op kantoor bleef om de dialogen te schrijven. Michiel kwam dan twee keer in de week langs om te overleggen en nieuwe verhaalwendingen te bespreken. Dat heeftongeveer een jaar geduurd. Ik heb echt iedere dag achter de computer gezeten, van acht uur ’s ochtends tot zes uur’s avonds, ook al kreeg ik nauwelijks een zin geschreven.

Was dat nieuw voor jou, zo gestructureerd werken?

Van Dyck: Neen, ik werk altijd zo. Als ik ergens mee bezig ben, kan ik mij geweldig van mijn omgeving afsluiten. Dan valt alles in mijn leven weg, behalve dan de zorg voor mijn kinderen. (Lacht) Toen ik pas afgestudeerd was en begon te spelen, kroop ik ’s avonds na een opvoering nog achter de computer, om een stuk te bewerken of wat notities te maken. Gewoon voor mezelf, zonder deadline. Dat is misschien de gezonde middenstandersmentaliteit die ik van thuis heb meegekregen: als je iets doet, moet je er echt voor gaan.

Je hebt alle dialogen geschreven. Ben jij iemand dieop café gesprekken zit af te luisteren?

Van Dyck: Dat ga ik hier niet vertellen, anders houdt iedereen voortaan zijn mond als ik er bij sta. (Lacht) Maar ik verzamel wel zinnen en flarden uit gesprekken, en soms schrijf ik die ook in boekjes op. Of in mijn geheugen: ik heb een heel slecht feitengeheugen, maar ik kan wel heel goed emoties of korte indrukken opslaan, en daar put je dan uit als acteur. Wat men ’talent’ noemt, is in eerste instantie die gevoeligheid voor wat om je heen gebeurt. Ik zie mensen gewoon heel graag bezig. En het liefst nog in de meest pijnlijke en gênante situaties, omdat we dan allemaal mensjes zijn die sukkelend vooruit proberen te komen. Dat vind ik fantastisch om te zien.

Het is dus niet toevallig dat ‘Van Vlees en Bloed’ een’tragikomische serie’ is geworden?

Van Dyck: Neen, zo sta ik ook in het leven: voor mij is humor echt het glijmiddel van het bestaan. Hoe gênant en dramatisch een situatie ook is, ik zit altijd te denken: als je dit van een beetje afstand zou bekijken, zou dat toch hilarisch zijn? Nu, ik houd niet echt van die term ’tragikomisch’, omdat het lijkt alsof je tegen de mensen zegt: ‘Er zal ook gelachen kunnen worden, hoor!’ Van Vlees en Bloed is een tv-serie, punt. Ik houd ook niet van komische programma’s. Stand-upcomedy bijvoorbeeld, is helemaal niet aan mij besteed, met uitzondering dan van Wim Helsen. Daarom was In de Gloria ook zo geweldig, omdat daar dat tragikomischezo sterk was.

Ann Miller noemde ‘In de Gloria’ in een interview het hoogtepunt uit haar carrière. Kijk jij daar ook zo op terug?

Van Dyck: Ik heb daar veel geleerd en mij geweldig geamuseerd. Maar ik ben niet iemand die over het verleden mijmert. Nu In de Gloria weer uitgezonden wordt, kom ik er af en toe al zappend voorbij en dan blijf ik wel eens hangen. En dan bellen we soms naar elkaar, zo van: ‘Heb je het gezien? Het was Den Draad weer.’ (Lacht) Maar eigenlijk bekijk ik zelden dingen van vroeger.

Bij de persvoorstelling zei je dat je alle dialogen uit ‘Van Vlees en Bloed’ echt op het lijf van de acteurs hebt geschreven. Hoe ging dat in zijn werk?

Van Dyck: Ik had op mijn bureautje alle foto’s van de acteurs bij mij staan, zodat ik tijdens het schrijven kon zien voor wie ik bezig was. In het begin, toen we de namen voor de personages nog niet bedacht hadden, schreef ik letterlijk voor Lucas Van den Eynde, of voor Sien Eggers… Ik speelde ook telkens alles na: vandaar dat ik in alle eenzaamheid werkte, dat was te gênant voor woorden. (Lacht)

Stond er dan ook een foto van jezelf tussen?

Van Dyck: Voor mezelf schrijven was ontzettend moeilijk. In de eerste twee scenario’s kwam ik zelfs gewoon niet voor. Als Michiel die las, zei hij: ‘Ja maar Tom, ben je nu niet één figuur vergeten?’ (Lacht) Op den duur stelde ik voor om toch iemand anders nemen, zodat ik voor hem zou kunnen schrijven, maar Michiel vond dat ik moest meedoen. Weet je wat dan geholpen heeft? Pruiken passen. Toen ik de juiste pruik en het juiste kostuum gevonden had, kreeg ik meer zicht opdat personage. Dat zette mijn fantasie in gang.

Hoe ging dat dan op de set, als je mee moest regisseren: bleef je in je personage?

Van Dyck: Neen, als ik begon te regisseren, moest alles weg: mijn pruik, mijn valse buik… Alleen bij de scènes waar het niet anders kon, hield ik het kostuum aan, als de hele familie aan tafel zit, bijvoorbeeld. Dan had ik meestal een monitor op mijn schoot staan om iedereen in het oog te houden en met Michiel en Michel (Vanhove, mederegisseur; nvdr.) te overleggen. Het is een paar keer gebeurd dat ik zo de scène zat te volgen, en dacht: allez, waarom komt er nu geen repliek? En dan bleek dat ik zelf iets moest zeggen. (Lacht)

Je bent een kind van een middenstander, een elektricien. In hoeverre is ‘Van Vlees en Bloed’ op je jeugd gebaseerd?

Van Dyck: Er zitten heel veel herinneringen in, zowel van mezelf als van Michiel en Lucas, zij het met heel veel fantasie overgoten. Maar dit is zeker een verhaal dat ik moest schrijven: het is wat men in het theater ‘noodzaak’ noemt. In de toneelstukken die ik tot nog toe gedaan heb, vond ik dat maar in enkele scènes terug. In Van Vlees en Bloed is dienoodzaak echt aanwezig.

Waarom speelt de reeks zich dan in een slagerij af?

Van Dyck: Enerzijds door de achtergrond van Lucas: die is in een slagersfamilie opgegroeid en hij kon daarover prachtige verhalen vertellen. Maar het is ook een metaforische setting: het verwijst naar de bloedverwantschap tussen de personages, de familie die in het verhaal wordt gefileerd en uitgebeend, hoe men in elkaar kerft… En dat vlees zorgt voor prachtige beelden natuurlijk, die we niet hadden gehad als het verhaal zich in een lampenwinkel had afgespeeld. (Lacht)

Dan hadden jullie de serie ook niet kunnen beginnen met een shot van vijf koeienkonten op een rij.

Van Dyck:(Lacht) Dat klopt. Ik vind dat een geweldig beeld,temeer omdat één koe perfect meespeelde en haar staart precies op het juiste moment omhoog deed. Het is ook een verwijzing naar de talloze Vlaamse boerendrama’s. We willen dat de kijkers thuis bij het eerste shot denken: het is godverdomme niet waar, hé, wéér Boerenpsalm. (Lacht)

Ik merkte in de eerste aflevering ook een grote liefdevoor typisch Vlaamse lelijke interieurs…

Van Dyck: Ja, die hebben we allemaal speciaal laten maken. Dat is van ons, hé? Wij wonen in dat soort interieurs. (Lacht) Ikzelf nu niet, maar veel mensen in Vlaanderen wel.

Het is wel grappig dat Woestijnvis enkele maanden na de designlook van ‘Loft’ nu een tv-serie vol eikenhouten salons en dikke gordijnen op het scherm brengt.

Van Dyck:(Lacht) Ik vrees dat mijn fantasie zich niet in loften afspeelt, ook al vind ik het een zeer goede film. Mijn verbeelding begint bij een koeiengat. Misschien heb ik vroeger toch te veel Felix Timmermans gelezen.

‘Van Vlees en Bloed’ trapt af met de verloren zoon van de familie Vangenechten die na jaren afwezigheid weer opduikt en in de slagerij wil meehelpen. Hoe zit dat bij jou: ben jij als acteur ook de verloren zoon van de familie?

Van Dyck: Ik was redelijk voorbestemd om in de voetsporen van mijn vader te treden, als de jongste van drie zonen. Ik weet nog dat ik op mijn zevende met Kerstmis van mijn ouders een blauw overalletje cadeau kreeg, met een kleine lintmeter erbij. En dan liep ik zo fier als een gieter achter mijn vader aan, om de gereedschapskoffer te dragen of de ladder vast te houden. Later heb ik elke schoolvakantie mijn vader geholpen, en ik ben ook boekhouden gaan studeren met het idee de zaak over te nemen. Mijn vader had een hekel aan paperassen, en hij hoopte dat ik dat dan in zijn plaats zou kunnen doen.

Wanneer heb je dan beseft dat het niets voor jou was?

Van Dyck: Tegen mijn 14e begon het duidelijk te worden dat ik eigenlijk meer de elektricien spéélde. (Lacht) Maar ik was al vanaf mijn 8-9 jaar met acteren bezig: ik volgde dictie, deed mee aan het schooltoneel… En ik werd daar zielsgelukkig van. Tegen het einde van de middelbare school was ik echt schoolmoe. Gelukkig hadden de leraren ook door dat ik niet meteen een geboren boekhouder was. (Lacht) Het laatste jaar hebben ze heel veel door de vingers gezien, omdat ze beseften dat ik naar het conservatorium wilde.

En wat vonden je ouders daarvan?

Van Dyck: Die hebben mij altijd gesteund. Ze zeiden gewoon: je mag acteur worden, maar dan ga je er ook echt voor. Mijn vader heeft lang gedacht dat hij geen opvolger zou hebben, maar uiteindelijk heeft mijn oudste broer de zaak overgenomen. Sinds ik op de toneelschool ben binnengekomen, heb ik ook nooit meer het gevoel gehad dat ik moest werken. Al zal mijn vrouw dat niet graag horen, want volgens haar werk ik veel te veel. (Lacht). Zoals Bert André zaliger, een goede vriend, ooit tegen mij zei: ‘Wij acteurs, wij zijn eigenlijkmaar spelende kinderen.’

Door Stefaan Werbrouck / Foto Charlie De Keersmaecker

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content