Tijdens het Filmfestival van Cannes is Frankrijk elf dagen lang het epicentrum van de filmwereld. Maar hoe zit het met de Franse cinema zelf? De industrie boomt, de auteursfilm hapt naar adem. De cijfers zijn oogverblindend, het gemopper oorverdovend. Bienvenue chez les malcontents.

Don’t mention the war‘ was in Cannes de voorbije jaren het devies onder journalisten. De Amerikaanse acteurs en regisseurs bleven in interviews immers grossieren in onbruikbare en vrijblijvende statements over de invasie in Irak. ‘ Ignorez la crise‘ kan maar beter het ordewoord worden voor de journalisten die dit jaar Franse sterren op de rooster leggen. Zo niet zitten ze straks opgescheept met een overaanbod aan meningen over de Franse film. Die – naargelang van de bron – in blakende gezondheid dan wel in comateuze toestand verkeert. En de Fransen moet je niet leren palaveren.

Goede cijfers, slechte punten

Op het eerste gezicht floreert de Franse cinema. Eind februari gaf Marion Cotillard Cate Blanchett het nakijken. Voor haar vertolking van Edith Piaf in La vie en rose kreeg ze de Oscar voor beste actrice in een hoofdrol. Die eer was geen enkele Française na Simone Signoret (1960) nog te beurt gevallen. Bienvenue chez les Ch’tis blijf het volk met honderden tegelijk de zalen in lokken. De provincialistische komedie stootte met achttien miljoen bezoekers La grande vadrouille met Louis de Funès en Bourvil van de troon als meest succesrijke film uit de Franse geschiedenis. Een fenomenaal succes dat de Franse film aan een marktaandeel van maar liefst 63,7 procent helpt. Van zo’n sterk antwoord op de Amerikaanse hegemonie in de bioscoop durft geen enkel ander Europees land te dromen.

Er wordt niet langer lacherig gedaan over de Franse pogingen om een eigen filmindustrie uit de grond te stampen met de hulp van massa’s overheidssteun en uitgekiende, protectionistische maatregelen die de fameuze ‘exception culturelle’ verantwoordt: de industrie draait. Het Centre national de la cinématographie (CNC) spuide in 2007 liefst 228 producties, in 2005 zelfs 240. Hollywood produceert maar twee keer meer. Ook het record van de gezamenlijke investeringen in Franse films moest er in 2007 aan geloven. Voor het eerst werd er meer dan een miljard euro gepompt in de nationale cinema. Dat is zestig procent meer dan tien jaar geleden. Dat enorme bedrag wordt niet volledig opgehoest door de staat, maar is het resultaat van een uniek maar ingewikkeld financieringssysteem dat in overdrive is gegaan.

Veel geld, veel films, veel kijkers. Tout va bien dans le meilleur des mondes? Toch doorprikken een paar pertinente vragen meteen die droom. Naar hoeveel van die 228 films bent u gaan kijken? Wanneer wint Frankrijk nog eens een gouden palm? Wat rest er van de ooit zo geroemde auteursfilm? Waar blijft de erfgenaam van François Truffaut? Het succes in cijfers heeft een keerzijde. En het gemor over de uitwassen van het huidige systeem is niet langer af te wimpelen als het gemopper van een eeuwig ontevreden sector.

Ferran fulmineert

Eind maart kwam er een goed voorbereide frontale aanval. Die was het werk van Le Club des 13. Hun verhaal begint op 25 februari 2007 tijdens de uitreiking van de Césars, een van de weinige gelegenheden waarop de heterogene filmsector samen in één zaal vertoeft. Door de César voor de beste film te winnen met Lady Chatterley, een adaptatie van de schandaalroman van D.H. Lawrence, is Pascale Ferran een van de sterren van de avond. Maar in plaats van papa en mama te bedanken voor hun steun in al die jaren, trekt Ferran in haar speech hevig aan de alarmbel. Ze hekelt en plein public het financieringssysteem, dat een wig drijft tussen de steeds rijkere entertainmentcinema en de steeds armere artistieke film. Die tweedeling gaat ten koste van de tussensoort die Ferran ‘les films du milieu’ noemt. ‘Die films waren een soort keurmerk van het beste waar de Franse cinema toe in staat is’, aldus Ferran. ‘Hun auteurs – van Renoir tot François Truffaut, van Jacques Becker tot Alain Resnais – genoten de waardering van de toeschouwers en getuigden van de grootst mogelijke artistieke en cinematografische ambities. Het huidig systeem verraadt de Franse cineasten die verwoed vasthielden aan de idee dat een cinematografische creatie, een persoonlijk standpunt en een maximaal publieks-bereik nooit los van elkaar te zien zijn. Decennialang was het Franse publiek het meest nieuwsgierige, veeleisende en cinefiele publiek ter wereld, maar nu wordt haar smaak vervlakt.’

De jammerklacht valt niet in dovemansoren én Ferran houdt het niet bij een aanklacht. Samen met 12 verdelers, uitbaters, producenten, regisseurs en scenaristen maakt ze de rest van het jaar werk van een kritische doorlichting van de volledige sector. Sinds eind maart staaft Le Club des 13 met haar 200 pagina’s tellende eindrapport een oproep tot grondige hervormingen. Het rapport bevestigt de polarisatie tussen rijke en arme films en suggereert een daling van de kwaliteit van de Franse films. De markt kan de wekelijkse toevloed aan nieuwe films niet slikken. Films die de eerste week niet renderen worden zonder pardon van de affiche gehaald. De mondreclame kan zijn werk niet meer doen. Dat speelt vooral in het nadeel van de artistiek ambitieuzere film. De grote exploitanten krijgen een extra veeg uit de pan. Cinemacomplexen als UGC, Pathé et Gaumont spannen de onafhankelijke filmverdelers de duimschroeven aan. Ze vragen de kleine verdelers zelfs grof geld om hun affiches op te hangen en hun trailers te draaien. De publiciteitskosten in een zaal zijn explosief gestegen van 2,5 miljoen euro in 1998 naar 54 miljoen in 2006.

Sant in eigen land

Maar nog het meest moeten de grote tv-zenders het ontgelden. Die zijn in Frankrijk verplicht aanzienlijke bedragen in films te investeren. Aanvankelijk deden ze dat met lange tanden; vandaag hebben ze het systeem naar hun hand gezet. Ze hebben elk hun eigen distributiefiliaal opgericht. Voor art et essai- films die minder makkelijk een breed publiek bereiken, halen ze hun neus op. Enkel films die qua onderwerp, scenario, genre, casting en zelfs lengte perfect in hun kraam passen, worden gefinancierd. Dat leidt tot een overaanbod aan op het grote publiek mikkend, strak geformatteerd entertainment met vooral televisiesterren in de hoofdrollen. De films zijn geconcipieerd voor het kleine in plaats van voor het grote scherm. Uit de Franse box office zijn ze niet weg te slaan maar ze zijn onzichtbaar zodra je de grens oversteekt. In het buitenland is er geen interesse voor komedies met onbekende tv-koppen, wel voor die zogenaamde midden-films. Niet dat dat veel uitmaakt want het financieringssysteem brengt succes in het buitenland niet in rekening.

Het financieel belonen van Franse films die in het buitenland wel in de smaak vallen, is slechts een van de vele soms verregaande voorstellen van de Club des 13. Zo willen ze de macht van de tv-zenders indammen. Zalen die de verdelers geld vragen om hun trailers te draaien moeten uitgesloten worden van overheidssteun. De meeste voorstellen zijn erop gericht om rechtstreeks of onrechtstreeks meer geld vrij te maken voor die films ‘du milieu’. Zo pleit de Club des 13 ervoor dat niet alleen de filmtickets belast worden maar ook alle snoep, drank en popcorn die de zalen slijten aan de bioscoopbezoeker.

Het rapport kon in de filmsector op heel wat bijval rekenen en werd ondertussen al door honderden vakmensen onderschreven. Minister van Cultuur Albanel was minder onder de indruk. ‘Laten we niet vergeten dat heel Europa ons dit systeem benijdt. Zeggen dat het geen stoutmoedigheid toestaat en dat alle films geformatteerd zijn, is te kort door de bocht. Ik denk dat we alle soorten cinema moeten steunen. De Amerikanen zouden niet liever hebben dan dat zij instaan voor de ontspannende cinema en dat wij ingelegerd worden bij de auteursfilm. Wij hebben ook nood aan de Ch’tis die mensen van alle generaties naar de zaal lokken.’ De Club des 13 had bovendien de pech dat de cijfers van het CNC voor 2007 de theorie van de stiefmoederlijke behandeling van de midden-films tegenspreken. Ze worden wel nog gemaakt, maar niet meer massaal bekeken.

Halt aan de klojo’s

Eminence grise Claude Chabrol – niet toe aan zijn eerste storm in een glas water – meent een terugkerend probleem te onderscheiden. ‘Ongeveer om de 25 jaar is het nodig de modaliteiten van het systeem in vraag te stellen. Dat is gebeurd toen André Malraux Henri Langlois opzij wou schuiven bij de Cinémathèque, daarna toen Jack Lang maatregelen nam om de dalende bezoekersaantallen op te vangen in de jaren 1980. Vandaag is het opnieuw nodig: we moeten het stelletje idioten dat verhindert dat de machine draait, van antwoord dienen. Ik weet niet echt wie ze zijn maar zelf kennen ze vast wel de reikwijdte van hun incompetentie. Dat rapport is een oorlogsmachine waarmee de klojo’s gestopt kunnen worden.’

Het laatste woord is nog niet gevallen. De Franse filmwereld weet de volgende elf dagen waarover gepraat tijdens de ontelbare recepties en feestjes in Cannes. Drie Franse regisseurs krijgen de kans om het blazoen van de Franse auteursfilm op te poetsen door de gouden palm eindelijk nog eens thuis te houden: Arnaud Desplechin ( Rois et reine) met Un conte de noël, Philippe Garrel ( Les amant réguliers) met La frontière de l’aube en Laurent Cantet ( Ressources humaines, L’emploi du temps) met Entre les murs. Sinds Maurice Pialat in 1987 met Sous le soleil de satan kon geen Fransman meer winnen.

Door Niels Ruëll

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content