‘The Great Dictator’: hoe volksheld Chaplin van zijn voetstuk leek te vallen

© /

Matthijs De Ridder schreef De eeuw van Charlie Chaplin over de wereldberoemde komiek en zijn tijdgenoten. Knack Focus biedt u een voorpublicatie aan: ‘Je hebt al die angstzaaiers en columnisten, die allemaal eh… eh… die beschuldigen en eh… die leggen alles… eh… alle angst en verdeeldheid op het communisme.’

Chaplin maakte een wat nerveuze indruk op 14 oktober 1940 in New York. Nog enkele uren en de persvoorstelling van The Great Dictator zou beginnen.

Die persvoorstelling was iets nieuws. Nog niet eerder waren journalisten in staat gesteld een film een dag van tevoren te bekijken. Aanvankelijk had Chaplin dit een slimme marketingtruc geleken, die ervoor moest zorgen dat de eerste recensies op de ochtend van de feestelijke première al in de krant zouden staan. Maar naarmate de voorstelling dichterbij kwam, besefte hij ineens dat het oordeel van de recensenten op deze manier niet beïnvloed zou kunnen worden door de reactie van zijn enthousiaste fans.

The Great Dictator is een komedie,’ probeerde hij de verwachting van de journalisten nog wat bij te sturen, ‘geen propaganda. Het is een komedie over de strijd tussen de menselijkheid en de barbarij.’ Chaplin keek bedachtzaam de zaal in. ‘Ik heb Hitler niet willen naäpen,’ zei hij op bedeesde toon. ‘Ik heb een composiet willen neerzetten, een belichaming van alle dictators.’

Een golf van lichte verbazing ging door de zaal. Tijdens de twee jaar dat Chaplin aan zijn film had gewerkt, was hij nooit te verlegen geweest om te benadrukken dat hij werkte aan een parodie op Hitler en Mussolini. Waarom liep hij er nu voor weg?

‘Maar,’ probeerde een verslaggever, ‘zou Hitler zichzelf herkennen?’

‘Dat zou wel moeten!’ antwoordde Chaplin met een twinkeling in zijn ogen, om het antwoord ogenblikkelijk weer in een algemene richting om te buigen: ‘Als de film het optreden van de dictators weerspiegelt, dan wil ik ook dat ze het zien.’

‘De film houdt zich niet bezig met de ideologie van het fascisme. Wat op elk moment in de geschiedenis van belang is, is de menselijkheid en niet de politieke voors en tegens van het moment.’

Een groot deel van de filmpers was de afleidingsmanoeuvres van Chaplin onderhand wel gewend. ‘De film houdt zich niet bezig met de ideologie van het fascisme. Wat op elk moment in de geschiedenis van belang is, is de menselijkheid en niet de politieke voors en tegens van het moment.’

Het waren uitspraken die ze van Chaplin kenden. Deze keer was men echter nog minder dan normaal geneigd er enig geloof aan te hechten. Chaplin kon nog zo vaak herhalen dat hij ‘niet naar Hitler had gekeken’, de gelijkenissen waren eenvoudigweg te groot. Bovendien ontging weinigen de ironie van de openingstitel, waarin Chaplin de kijker erop wees dat ‘iedere overeenkomst tussen de dictator Hynkel en de Joodse kapper’ op ‘louter toeval’ berust. De karakters van de personages die beiden door Chaplin werden gespeeld, hadden inderdaad niets van elkaar weg, maar dat Hynkel niet gemodelleerd zou zijn naar Hitler, of dat hij niets te zeggen had over de actuele dreiging van het fascisme, ging er bij niemand in. The Great Dictator was, zoals Edwin Schallert opmerkte in de Los Angeles Times, de eerste film waarin Chaplin ‘woorden spreekt die daadwerkelijk betekenis hebben’. Niemand liet zich dan ook door de filmmaker ontmoedigen om te luisteren naar wat hij te zeggen had.

Wat Chaplin in zijn persconferentie nog had proberen te voorkomen, gebeurde toch. Niet dat The Great Dictator met de grond gelijk werd gemaakt. De parodie op Hitler en Mussolini werd over het algemeen erg enthousiast onthaald. Sommige critici bekenden bovendien dat de lotgevallen van de Joodse kapper en zijn vrienden hen tot tranen toe hadden geroerd. Maar, zo vatte columnist Ed Sullivan op 18 oktober samen: ‘Met uitzondering van een recensent, die van de Times, toonde iedereen zich teleurgesteld over de propagandist Chaplin.’

Op Bosley Crowther na was inderdaad haast iedereen gevallen over de toespraak aan het eind van de film. ‘Dit was een reeks cliches…’ aldus Sullivan. ‘Wat hier van pas was gekomen was de briljante geest van een constructivist… De clown Chaplin zei alleen de gebruikelijke dingen en die kwamen niet aan.’

De inhoud op deze pagina wordt momenteel geblokkeerd om jouw cookie-keuzes te respecteren. Klik hier om jouw cookie-voorkeuren aan te passen en de inhoud te bekijken.
Je kan jouw keuzes op elk moment wijzigen door onderaan de site op "Cookie-instellingen" te klikken."

Ook Ira Wolfert, die The Great Dictator in de kranten van de North American Newspaper Allience Chaplins beste film noemde, had zich achter zijn oren gekrabd bij de speech. Erg goed had hij er niet naar geluisterd, gaf hij toe. De toespraak had hem uit de betovering van de slapstick gehaald en terug naar het leven van alledag gevoerd. Zijn aandacht was afgedwaald naar de ‘gestoorde capriolen’ die hij even tevoren had gezien. ‘Misschien was dat wel de bedoeling,’ overwoog hij, ‘dat we de idiotie van de dictators helder voor ogen krijgen als we in de dagelijkse werkelijkheid verkeren, en dat we die idiotie in onze hersenen prenten.’

Erg overtuigd was Wolfert niet van zijn eigen interpretatie. Hij kon zich niet van de indruk ontdoen dat de speech niet thuishoorde in de film, al zag hij dat de toespraak buiten de filmzaal meteen effect had. ‘De Engelse correspondenten hier, die het nieuws over de film snel naar Londen wilden seinen, noemden hem de grootste klap voor de verzoeningspolitiek die ooit was uitgedeeld.’

In Europa viel er ondertussen niets meer te verzoenen. De werkelijkheid had de fictie ingehaald. Op 16 maart 1939 had Hitler het protectoraat Bohemen en Moravie uitgeroepen, wat neerkwam op de annexatie van Tsjechoslowakije. Eind maart viel Madrid, waarna de nationalisten van Franco enkele dagen later de overwinning in de Spaanse Burgeroorlog claimden. En op 1 september van datzelfde jaar begon met de inval van nazi-Duitsland in Polen de catastrofe die Chaplin in The Great Dictator nog met een idealistisch betoog had trachten te voorkomen. Op 3 september verklaarden Groot-Brittannie en Frankrijk de oorlog aan Duitsland en was de Tweede Wereldoorlog een feit. Negen maanden later, in juni 1940, had Hitler al een groot deel van Europa in handen – van Noorwegen tot Zuid-Frankrijk.

Als The Great Dictator iets had laten zien, dan was het dat de verzoeningspolitiek onhoudbaar was.

Voorlopig hielden de Verenigde Staten zich buiten het conflict. Ondanks de smeekbedes die de kersverse Engelse premier, Winston Churchill, twee- tot driemaal per week aan president Franklin Roosevelt richtte, leek men aan de andere kant van de oceaan voorlopig niet van plan Europa voor een tweede maal uit de malaise te helpen.

Of kon Chaplin de Amerikanen misschien toch op andere gedachten brengen? De Britse verslaggevers hoopten alvast van wel. Als The Great Dictator iets had laten zien, dan was het dat de verzoeningspolitiek onhoudbaar was. Het conservatieve deel van de Amerikaanse columnisten vreesde dat hun Engelse collega’s weleens gelijk zouden kunnen krijgen.

Na de lawine van kritiek die meteen na de premiere over de speech van de kleine kapper heen was geslagen, deed al snel het gerucht de ronde dat Chaplin de toespraak uit zijn film zou verwijderen, of hem in ieder geval zou aanpassen. Het bleek wishful thinking. Chaplin was helemaal niet van plan ook maar iets aan zijn film te wijzigen. Ondanks de voorzichtigheid waarmee hij zijn film aan de pers had voorgesteld, lagen zijn twijfels over The Great Dictator ver achter hem.

In mei 1940, toen Hitler zijn Westfeldzug had ingezet, had Chaplin zich even afgevraagd of het wel mogelijk was te lachen om de nazi’s. President Roosevelt, die lucht had gekregen van Chaplins bedenkingen, had de filmmaker, bij monde van handelsminister Harry Hopkins, laten weten achter hem te staan, al was het onduidelijk hoever de steun van het Witte Huis precies zou reiken.

De enige angst die nog bij Chaplin leefde was dat hij zijn broek aan The Great Dictator zou scheuren. Het hielp wat dat betrof niet dat Harry Hopkins hem na een besloten voorvertoning feliciteerde met de ‘zeer waardevolle’ productie, maar er meteen aan toevoegde dat de film op de Amerikaanse markt in zijn ogen geen enkele kans maakte. ‘Hij zal verlies draaien,’ luidde zijn weinig bemoedigende commentaar.

Binnen de regering van Roosevelt besefte men maar al te goed dat men Hitler niet zomaar zijn gang kon laten gaan. Vroeg of laat zouden ook de Verenigde Staten manschappen moeten sturen om de tiran te verdrijven, maar dat was een gedachte die in de Amerikaanse publieke opinie bijzonder slecht scoorde. Ze zagen Chaplin dan ook graag het pad effenen, al werd er gevreesd voor zijn investering.

Chaplins ultieme poging om The Great Dictator als universele komedie in de markt te zetten was mislukt. Voor- en tegenstanders begrepen de film als een politiek pleidooi. Op de kaartverkoop bleek dat echter geen enkele invloed te hebben. Een week na de premiere putte Chaplin uit de bemoedigende verkoopcijfers de moed om vierkant achter zijn film te blijven staan. Geen haar op zijn hoofd die eraan dacht er ook maar een komma aan te veranderen. ‘Ik heb verscheidene andere eindes overwogen,’ verdedigde hij zich tegenover een aantal journalisten:

De little fellow had kunnen uitkijken over het beloofde land in een andere natie, hij had kunnen verdwijnen over een weg richting een land dat nog niet onder de hiel van een dictator geplet werd. Maar dat zou verkeerd zijn geweest. Er is geen Beloofd Land voor de Joden. Hun enige hoop, de hoop voor alle minderheden, is dat de naties ophouden met heksenverbrandingen, ophouden met het vervolgen van onschuldige mensen. Ik zou willen dat ik dit iedereen zou kunnen uitleggen – in het bijzonder de critici die zich hebben gestoord aan het einde van de film.

'The Great Dictator': hoe volksheld Chaplin van zijn voetstuk leek te vallen
© /

Dan zal ik communistisch zijn

Twee jaar later was het debat over welke houding men in tijden van oorlog het beste kon aannemen nog lang niet beslecht. Nadat de Verenigde Staten in december 1941 de oorlog waren in gesleurd, waren de discussies pas echt goed losgebarsten. En Chaplin liet zich niet onbetuigd.

Op de avond van 16 december 1942 stemden meer mensen dan gebruikelijk af op radiostation kfwb in Los Angeles. In grote advertenties was aangekondigd dat ‘Chas. Chaplin’ zou deelnemen aan een panelgesprek over de oorlog. Om kwart voor acht brak de wat onvaste stem van presentator Robert Arden – aanslepende a’s, licht rollende r’en – door de statische ruis en atmosferische storingen heen. ‘Het onderwerp dat ik voor de discussie heb geselecteerd,’ kondigde hij op droge toon aan, ‘is het vraagstuk van de eenheid. Hoeveel eenheid hebben we en dienen we te hebben om deze oorlog succesvol af te sluiten?’

Behalve Chaplin zaten ook de Duits-Zwitserse Napoleonbiograaf Emil Ludwig, de Amerikaanse regisseur Frank Lloyd en de Britse acteurs sir Cedric Hardwicke (Ludwig Frankenstein in The Ghost of Frankenstein (1942)) en Nigel Bruce (dr. Watson in de Sherlock Holmes-filmreeks (1939-1946)) aan tafel. ‘Nu, mr. Chaplin,’ vroeg Arden nadat Hardwicke een paar algemene dingen over de noodzakelijkheid van eensgezindheid had gezegd, ‘ik heb begrepen dat u net terug bent van de oostkust. U bent wellicht beter geplaatst dan wie ook om ons iets te vertellen over uw indrukken van de stemming in het oosten. Is er sprake van eenheid, of niet?’

‘Absoluut niet,’ antwoordde Chaplin beslist. ‘Er heerst een hoop vooringenomenheid, ik denk dat we ons daarvan bewust zijn, als we eerlijk zijn. En we weten dat die vooringenomenheid is ingegeven door het angstbeeld van het communisme. Je hebt al die angstzaaiers en columnisten, die allemaal eh… eh… die beschuldigen en eh… die leggen alles… eh… alle angst en verdeeldheid op het communisme.’

Chaplin was voortvarend van start gegaan, maar het leek wel alsof hij door het woord ‘columnisten’ van zijn stuk was gebracht. Had hij dit woord liever vermeden?

Sinds de première van The Great Dictator was Chaplins relatie met de pers flink bekoeld. Een week of twee na de eerste voorstellingen, toen duidelijk was dat het publiek zich niets aantrok van de kritiek en in zulke groten getale naar de filmzalen toog dat de vertoningen de hele nacht doorgingen, was hij niet alleen achter de speech van de Joodse kapper gaan staan, maar had hij ook niet aan de verleiding kunnen weerstaan om de recensenten in een ingezonden brief van repliek te dienen. ‘Mag ik mijn film niet eindigen op een serieuze noot, waarin ik eerlijk en met realiteitszin reflecteer op de wereld waarin we leven, en zou het me niet vergeven mogen worden dat ik pleit voor een betere wereld?’ schreef hij op 27 oktober 1940 in The New York Times.

Chaplin had geen antwoord verwacht op deze vragen, maar tegen zijn verwachting in leek het erop dat in ieder geval een deel van de filmpers zich zijn uitval had aantrokken. Hun reactie nam de vorm aan van een bekroning. In januari 1941 maakte de New Yorkse Film Critics Circle bekend dat ze Chaplin hadden uitgeroepen tot beste acteur van 1940. Chaplin vertoefde op dat moment nog steeds in New York, maar was plots nergens te vinden. Volgens de woordvoerders van United Artists was hij de stad uit. Elders was er sprake van een trip naar Florida. In werkelijkheid zat Chaplin in zijn suite in het Waldorfhotel te broeden op een antwoord op de vreemde geste van de mensen die twee maanden voordien buitengewoon kritisch waren geweest over zijn dierbare speech. Hoe moest hij daar nu op reageren? Krap twee dagen voor de uitreiking van de prijs stofte Chaplin zijn schrijfmachine af en formuleerde bedachtzaam een brief aan New York Times-recensent Bosley Crowther, voorzitter van de Film Critics Circle.

‘De afgelopen dagen,’ begon hij aarzelend, ‘heb ik mijn hoofd gebogen over de vraag hoe ik u en uw collega’s kon antwoorden zonder iemand in verlegenheid te brengen… In het belang van mijzelf en mijn medeacteurs kan ik uw onderscheiding niet accepteren, omdat ik daarmee zou erkennen dat acteurs met elkaar wedijveren. En een dergelijke benadering van iemands werk is niet erg inspirerend.’

‘Mag ik mijn film niet eindigen op een serieuze noot, waarin ik eerlijk en met realiteitszin reflecteer op de wereld waarin we leven, en zou het me niet vergeven mogen worden dat ik pleit voor een betere wereld?’

Er was niemand die ook maar iets van Chaplins argument geloofde. De filmmaker was nog steeds boos over de kritieken van sommige van de leden van de Film Critics Circle, concludeerden de kranten. Volgens The Philadelphia Inquirer was met name de insinuatie van The New York Daily News dat The Great Dictator communistische propaganda zou zijn, hem in het verkeerde keelgat geschoten. De weigering van de prijs was volgens de krant dan ook niets anders dan wraak.

Chaplins onverzoenlijke houding werd hem door de pers niet in dank afgenomen. Terug in Los Angeles had Chaplin een aantal verslaggevers bij hem thuis uitgenodigd om eens bij te praten. De lokale pers was vast benieuwd hoe The Great Dictator tot stand was gekomen, veronderstelde hij. Maar niets was minder waar.

De journalisten waren niet in het minst geïnteresseerd in een opgewarmd verhaaltje over hoe Chaplin zich geroepen had gevoeld de opkomst van de autoritaire regimes in Europa te ridiculiseren. In plaats daarvan werd de filmmaker een uur lang onderworpen aan een kruisverhoor. Waarom kregen ze zo weinig toegang tot zijn studio? Waarom zoveel geheimzinnigheid over zijn huwelijk met Paulette Goddard? Was het zo erg om te vertellen dat hij met haar getrouwd was? Recent was immers gebleken dat het gerucht niet volledig uit de lucht gegrepen kon zijn, aangezien ze hadden vernomen dat Paulette stappen ondernam om de scheiding aan te vragen. In Mexico nog wel. En hoe zat het met Joan Barry, de actrice over wie werd gefluisterd dat Chaplin haar op het oog had als nieuwe leading lady?

‘Je moet de aard van het beestje niet uit het oog verliezen,’ probeerde Chaplin de zaak te sussen, ‘ik beschouw mijn privezaken strikt als aangelegenheden die alleen mij en mijn vrouw aangaan.’ Hier liet Chaplin doorschemeren inderdaad met Paulette te zijn getrouwd (al blijft het onduidelijk of ze ooit wettelijk in de echt verbonden zijn), maar dat was al haast geen nieuws meer.

De journalisten snakten naar nieuwe verhalen, maar kregen weinig bruikbaars los bij Chaplin. Plichtsgetrouw noteerden ze nog wel zijn opmerking dat president Roosevelt de tramp definitief de nek om had gedraaid, aangezien hij aan het werk was gezet onder het Work Progress Administration-programma, dat miljoenen ongeschoolde arbeiders aan de slag had geholpen in een van de vele infrastructuurprojecten die de overheid had opgezet. De grap was echter doodgeboren. Ook de mededeling dat hij erover dacht een film te maken over Europese vluchtelingen die na de oorlog de draad weer proberen op te pakken in New York, veroorzaakte weinig begeestering. Teleurgesteld was iedereen naar huis gegaan.

'The Great Dictator': hoe volksheld Chaplin van zijn voetstuk leek te vallen
© /

The Great Dictator had voor een deel van de pers bevestigd wat ze stilletjes al een tijdlang vermoedden: Chaplin was uit zijn rol gevallen. Hij was niet langer tevreden met zijn status van filmster. De volksheld van weleer gedroeg zich als een koning. De speech van de kapper was wat dat betrof een teken aan de wand. Hij mocht dan geen keizer willen zijn, maar hij probeerde evenzogoed zijn wil op te leggen aan de massa.

Het waren voorlopig slechts wat stekeligheden die Chaplin te verwerken kreeg van de columnisten. De ongemakkelijkheid die was ontstaan over zijn expliciete stellingname in de situatie in Europa had nog geen direct effect op de situatie in Amerika. De oorlog was ver weg. Verdachtmakingen over communistische sympathieën bleven even abstract als voorheen. Men keek van een veilige afstand toe hoe Duitsland en de Sovjet-Unie Polen onder elkaar verdeelden.

En zo verbaasd als er was gereageerd op het Molotov-Ribbentroppact, het niet-aanvalsverdrag dat beide landen in augustus 1939 hadden gesloten, zo weinig verrassend was het nieuws over de de facto-ontbinding van dit monsterverbond, toen Duitse troepen in juli 1941 de Sovjet-Unie binnen vielen en razendsnel oprukten naar Stalingrad en de olievelden in de Kaukasus.

Pas toen Japan op 7 december 1941 Pearl Harbor bombardeerde en de Verenigde Staten een paar dagen later in oorlog waren met alle asmogendheden (Duitsland, Italie, Japan) begon in Amerika het besef door te dringen dat er opnieuw een offer moest worden gebracht. En wat meer was: het land stond ineens voor de vaststelling dat het in de strijd voor vrijheid en democratie een onwaarschijnlijke bondgenoot trof – het communistische Rusland. Chaplins pleidooi voor pacifisme en universele broederschap kwam plots in een zeer complexe context te staan.

In het jaar voorafgaand aan de Amerikaanse oorlogsdeelname was Chaplin twee keer gevraagd om de speech uit The Great Dictator voor te lezen. De eerste maal op het bal dat op 19 januari 1941 de festiviteiten rond Roosevelts derde inauguratie aftrapte. De tweede maal, later dat jaar, via een radioverbinding tijdens een bijeenkomst van de Daughters of the American Revolution. Beide keren had Chaplin er geen geheim van gemaakt dat de toespraak wat hem betrof ook buiten de film geldigheid had. ‘We moeten allemaal bewuster gemaakt worden van het menselijke fatsoen,’ zei hij na zijn optreden in Washington. Het voorbeeld van Roosevelt strekte tot voorbeeld. ‘Hij is de hoop van ons allemaal. Hij is de hoop van de hele wereld,’ verklaarde Chaplin.

Fatsoen alleen was evenwel niet voldoende. ‘De Russische verbrande aarde doet een beroep op de Amerikaanse groene weiden,’ luidde de tekst van een paginagrote advertentie in de New York Times van 10 oktober 1941. De advertentie was betaald door de humanitaire organisatie Russian War Relief en riep op tot financiele ondersteuning voor het wankelende Rode Leger. Ruim driehonderd bekende en minder bekende mensen hadden deze oproep ondertekend, onder wie acteurs Helen Hayes, Alfred Lunt, de geemigreerde Duitse schrijvers Lion Feuchtwanger en Thomas Mann en Charlie Chaplin.

Chaplin was niet langer tevreden met zijn status van filmster. De volksheld van weleer gedroeg zich als een koning.

De advertentie had heel wat wenkbrauwen doen fronsen. Russian War Relief zei te handelen uit ‘humanisme’ en ‘Amerikanisme van het gezonde verstand’, maar aangezien het ingezamelde geld naar de Sovjets ging, rees de vraag of dit ‘Amerikanisme van het gezonde verstand’ geen opzichtig versluierd communisme was.

Het was een vraag die de Amerikaanse senatoren Burton Wheeler en Gerald Nye al een paar maanden bezighield. Het opduiken van de namen van Chaplin en anderen onder de advertentie van Russian War Relief was voor hen een zoveelste bevestiging van het feit dat Hollywood een propagandamachine was geworden met als doel Amerika zo snel mogelijk de oorlog in te slepen. Om dit vermoeden te onderzoeken hadden ze de Senate Subcommittee on War Propaganda opgericht, die met name keek naar de propagandistische doeleinden van een aantal antinazistische films, waaronder The Great Dictator.

In september 1941 was Chaplin gedagvaard om in oktober te komen getuigen. De advocaten van United Artists waren alvast begonnen met het samenstellen van een dossier, maar het bleek al snel niet meer nodig. De commissie had wat vertraging opgelopen en na de aanval op Pearl Harbor was de hele onderneming futiel geworden. De commissie werd opgeheven. Voorlopig ontsprong Chaplin de dans.

Echt onder de indruk was Chaplin overigens niet van de isolationistische reflexen in de pers en de politiek. Na de Amerikaanse oorlogsverklaring en de pragmatische alliantie met de Sovjet-Unie begon hij zich actief in te zetten voor de campagne voor het zogenaamde tweede front. Met de gedachte dat Hitler veel sneller verslagen zou kunnen worden als hij zich niet alleen in het oosten zou hoeven te verdedigen tegen de Russen, maar ook vanuit het westen aangevallen zou worden, verkeerde Chaplin in goed gezelschap.

Zowel Churchill als Roosevelt was er in 1941 van overtuigd dat een snelle invasie in Europa het enige middel was om de nazi’s te verslaan. Roosevelts generale staf waarschuwde echter dat het Amerikaanse leger daar nog lang niet klaar voor was. Een invasie van het bezette Frankrijk zou immers betekenen dat het land zelf een oorlog op twee fronten zou moeten voeren, terwijl het leger nog nauwelijks op oorlogssterkte was om de agressor in Azie aan te pakken. In de kringen van organisaties als de eerder genoemde Russian War Relief en de overkoepelende vakvereniging Congress of Industrial Organizations liet men zich echter niet zomaar overtuigen door die redenering.

Er ging een nerveuze lach door de zaal toen Chaplin op 18 mei 1942 zijn eerste toespraak voor Russian War Relief in San Francisco begon met de aanhef: ‘Kameraden’. De mensen hoefden niet te schrikken, stelde Chaplin zijn gehoor gerust. ‘Wat communisme is, weet ik niet, maar als het mannen voortbrengt zoals deze die aan het front vechten, dan zouden we er respect voor moeten opbrengen.’

Chaplin deed er alles aan om duidelijk te maken dat hij geen ideologisch betoog wilde afsteken. Het ging hem integendeel om elementaire logica. ‘We moeten de geest van de kameraadschap met Rusland accepteren. Zij vechten onze strijd.’ Het was in zijn ogen dan ook niet meer dan vanzelfsprekend dat de geallieerden Rusland zouden bijstaan. ‘Als we ons erin mengen en Rusland gaan helpen, dan kunnen we deze oorlog mogelijk voor kerstmis beëindigen.’

Er ging een nerveuze lach door de zaal toen Chaplin op 18 mei 1942 zijn eerste toespraak voor Russian War Relief in San Francisco begon met de aanhef: ‘Kameraden’.

De eerste reacties op Chaplins speech waren mild. Sommige kranten keken weliswaar vreemd op van de communistische groet waarmee Chaplin zijn toespraak had geopend, maar her en der werd hij ook geprezen om zijn moedige standpunt. The Anniston Star noemde hem bijvoorbeeld een ‘diepzinnig denker en een tolerante filosoof ‘, aangezien hij weigerde de communisten als een ‘goddeloos ras’ te beschouwen, enkel en alleen omdat ze er andere opvattingen op nahielden. De Russische soldaten waren even idealistisch als de Amerikanen, had Chaplin zijn gehoor voorgehouden, ze joegen alleen een ander ideaal na.

Niet iedereen zag de logica van die redenering in. Met elke speech die hij in de loop van de zomer van 1942 hield, nam de irritatie in de pers toe. Chaplins morele verontwaardiging begon steeds meer mensen tegen te staan. Voor roddelcolumnist Jimmie Fidler was de maat na de grootse bijeenkomst van het Artist Front to Win the War in Carnegie Hall op 16 oktober 1942 vol. In zijn wijdverspreide column van die week stelde hij Chaplin de suggestieve vraag: ‘Zit ik er ver naast als ik veronderstel dat je oren onlangs in brand stonden toen je naar de satirische reprimande van president Roosevelt luisterde, gericht aan amateurstrategen die de militaire leiders proberen te vertellen hoe ze de oorlog moeten voeren?’ Die sneer zou Chaplin zich tijdens het schrijven van zijn autobiografie nog levendig herinneren.

‘Ik ga iets zeggen,’ beet Chaplin twee maanden later in het radioprogramma van Robert Arden van zich af, ‘want als dit een vrij land is en als deze democratie voor vrijheid van meningsuiting staat, dan ben ik iemand die zal zeggen wat ik vind, zelfs al ben ik een gast in dit land. Want als uw democratie zo fragiel is dat u geen kritiek verdragen kunt, dan denk ik niet dat het het waard is om ervoor te vechten.’

Het publiek in de studio applaudisseerde enthousiast. Chaplin had gelijk ook, leken ze daarmee te willen uitdrukken, vrijheid van meningsuiting had alleen zin als mensen daadwerkelijk mochten zeggen wat ze vonden. Chaplin had ondertussen echter ervaren dat dat lang niet altijd het geval was. ‘En u weet heel goed, er zijn zekere elementen…’ vervolgde hij weer wat aarzelend, om dan zijn opstandigheid ruim baan te geven:

‘Ik heb net een toespraak gehouden in Chicago en daar heb ik toevallig gezegd dat zolang mensen zich anticommunistisch opstellen, ik me communistisch zal opstellen. Met andere woorden, ik zal procommunistisch zijn. Ik ben geen communist, ik ben niets. Maar als ik zie dat mensen met opzet proberen om dit land te verdelen… ze gebruiken het schrikbeeld… Hitler heeft het schrikbeeld van het communisme gebruikt om de geallieerden aan zijn kant te krijgen om tegen Rusland te vechten, maar daar zijn we niet ingetrapt. Zou hij daarin geslaagd zijn, dan zou hij het imperialisme gebruikt hebben om Engeland te verslaan, maar daar zijn we ook niet ingetrapt. En zou hij daarin geslaagd zijn, dan zou hij het kapitalisme gebruikt hebben om Amerika te verslaan. Zijn hele plan is: verdeel en heers en er zijn nog steeds handlangers van de nazi’s in dit land… en ik zeg: kijk uit voor ze, want ik zal u vertellen dat de communisten en alle anderen… Wij moeten een eenheid vormen en alleen door de kracht van die eenheid kunnen we deze oorlog winnen. We moeten over alle krachten kunnen beschikken, van de kapitalisten tot de communisten, en men moet zijn interesses ten minste voor de duur van de oorlog verbreden om ons in staat te stellen om te zegevieren. En het zal niet gemakkelijk zijn.’

Al die angstzaaierij speelde volgens Chaplin uiteindelijk alleen Hitler in de kaart. Er was eenheid nodig om de grote dictator te kunnen verslaan en dat betekende dat de Sovjet-Unie niet alleen een pragmatische bondgenoot kon zijn, maar dat het Amerikaanse volk zich over zijn vooringenomenheid heen moest zetten en de communisten moest accepteren als medemensen.

De toespraak in Chicago waarnaar Chaplin verwees, was de vijfde en voorlaatste die hij hield in de campagne voor het tweede front. Deze rede was lang niet de bekendste die hij in de loop van de campagne had gehouden. De tekst die hij op 22 juli 1942 via de telefoon had voorgelezen voor de menigte die in New York samengekomen was in Madison Square Garden, was inmiddels door het Congress of Industrial Organizations in brochurevorm uitgegeven, een ingekorte versie ervan verscheen op 1 augustus 1942 in Script. De lange versie zou Chaplin later opnemen in zijn autobiografie als voorbeeld van het strategische pleidooi dat hij tijdens de campagne had gehouden. ‘Als de Russen de Kaukasus verliezen, dan is dat de grootste ramp voor de zaak van de geallieerden,’ luidde het daar bijvoorbeeld. ‘Dan is het wachten tot de verzoeners uit hun holen kruipen. Zij zullen vrede willen sluiten met de zegevierende Hitler. Zij zullen zeggen: “Het is zinloos nog meer Amerikaanse legers op te offeren – we kunnen een ‘goede deal’ sluiten met Hitler.”‘

‘Onlangs heeft Chaplin gezegd dat hij procommunistisch was,’ schreef een communist, ‘hetgeen betekent anti- Amerikaans’. En daarmee was wat hem betrof alles gezegd.

Hier is geen spoor van recalcitrant communisme, maar dat was op 25 november 1942 in Orchestra Hall in Chicago wel anders. Die bijeenkomst was georganiseerd ter gelegenheid van het negenjarig jubileum van de diplomatieke betrekkingen tussen de Verenigde Staten en de Sovjet-Unie en werd gehouden onder de leuze: ‘Saluut aan onze Russische bondgenoot’. Chaplin had het publiek weer met ‘kameraden’ aangesproken en had vervolgens zijn inmiddels bekende verontwaardiging over de minachting van Amerika’s belangrijkste bondgenoot geuit. ‘Als we deze oorlog willen winnen, als we de volledige medewerking willen hebben van Rusland, laten we dan deze anticommunistische propaganda stoppen.’ Hij was bereid zelf het goede voorbeeld te geven door zich for the sake of the argument ‘communist’ te noemen.

Daar bleef het niet bij. Wellicht dat Chaplin in het vuur van het betoog wat oververhit raakte en onbedoeld liet doorschemeren dat hij zo nu en dan zijn oor wel degelijk liet hangen naar mensen die heel wat dieper in de communistische beweging zaten dan hijzelf. Hoe dan ook, in het vervolg van zijn betoog dreef hij het begrip voor de bolsjewisten wel erg ver door: ‘We begrijpen de Russische zuiveringen – zij waren hun Quislings en Lavals aan het liquideren,’ zei hij met een verwijzing naar de Noorse nationaalsocialist Vidkun Quisling en de Franse voormalig minister-president Pierre Laval, die inmiddels minister van Buitenlandse Zaken was onder het collaborerende Vichy-bewind.

Volgens Chaplins FBI-file zou hij er nog aan toegevoegd hebben dat het jammer was dat Noorwegen, Hongarije en andere landen niet ook tot zuiveringen waren overgegaan. Dat was de enige manier om mensen met goede bedoelingen ruim baan te geven. ‘Het stigma van Rusland,’ concludeerde hij daaruit, ‘verdwijnt als mist in de zon.’

Het waren dit soort uitglijders in Chaplins pleidooi voor een open samenwerking met een belangrijke bondgenoot die de ingezonden brievenschrijvers en columnisten munitie gaven. The Daily Argus Leader plaatste een dag na het bericht over Chaplins bagatellisering van het politieke geweld van Stalin en de zijnen een korte afwijzing van zijn ideeen. Samenwerking met Rusland hoeft nog niet te betekenen dat men in Amerika niet meer tegen het overnemen van communistische principes mag zijn, stelde de schrijver. ‘En als we de anticommunistische propaganda zouden stoppen in dit land, waarom dan niet ook gesuggereerd dat de procommunistische propaganda tegengehouden moet worden?’

Lang niet alle protesten tegen de uitspraken van Chaplin waren zo bedachtzaam geformuleerd. Op 21 december, vijf dagen na Chaplins radio- optreden, schreef Westbrook Pegler een vlammende column tegen de maker van The Great Dictator. Pegler was een vroege representant van het soort journalistiek dat zich minder met de feiten bezighoudt dan met het stofferen van het eigen gelijk. Zijn column verscheen elke week in niet minder dan zeshonderd kranten. ‘Net als andere Amerikanen, daar ben ik zeker van,’ begon hij, ‘wil ik graag weten waarom het Charlie Chaplin is toegestaan om veertig jaar lang in de Verenigde Staten te blijven zonder staatsburger te worden, en of hij, gezien zijn duidelijke voorliefde voor het communisme, hetgeen vijandig staat tegenover onze regering, zoals Mr. Riddle, de minister van Justitie, deze lente heeft gezegd, kan worden uitgezet naar zijn geboorteland Engeland, en indien dat het geval is, waarom dit niet gebeurt.’

'The Great Dictator': hoe volksheld Chaplin van zijn voetstuk leek te vallen
© De bezige bij

Pegler was ongetwijfeld een van de ‘elementen’ die door Chaplins hoofd schoten toen hij tijdens het radiodebat het woord ‘columnisten’ uitsprak en vervolgens hevig begon te hakkelen. Het maakte niet uit. Ook als hij op dat moment de columnisten niet expliciet had genoemd, had hij Pegler vroeg of laat ongetwijfeld tegen zich in het harnas gejaagd. De man was gekant tegen alles wat Chaplin dierbaar was, van Roosevelts New Deal tot de filmindustrie in Hollywood, die volgens hem vergeven was van communisten ‘die zich kunstenaars noemen’. Voor Pegler was het bovendien onvoorstelbaar dat iemand in zo’n precair debat een retorische positie innam. ‘Onlangs heeft Chaplin gezegd dat hij procommunistisch was,’ schreef hij, ‘hetgeen betekent anti- Amerikaans’. En daarmee was wat hem betrof alles gezegd.

De column van Pegler markeerde het einde van Chaplins politieke bemoeienissen. De rest van de oorlog zou hij zich verder grotendeels afzijdig houden, in beslag genomen als hij was door een rechtszaak die tegen hem werd aangespannen door Joan Barry. Deze actrice, die ooit de beoogde opvolgster van Paulette Goddard was geweest, bleek psychisch bijzonder labiel. Onterecht claimde ze een kind van Chaplin te dragen. Een vernederende, langslepende rechtszaak volgde. Tegen de tijd dat de zaak min of meer was uitgeklaard en bleek dat Chaplin geen blaam trof, waren de geallieerde troepen al geland in Normandie.

In december 1942, aan het eind van het radioprogramma van Robert Arden, had Chaplin zich niet echt aan een voorspelling willen wagen. ‘Ik heb geen idee wanneer de oorlog zal eindigen,’ zei hij. ‘Maar ik weet dat we niet te optimistisch mogen zijn. […] Het zal ons wellicht nog twee of drie jaar kosten om Duitsland te verslaan.’

De eeuw van Charlie Chaplin van Matthijs De Ridder is verschenen bij De Bezige Bij.

V

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content