Tomas Espedal heeft uit inktzwarte taal een prachtige necropolis opgetrokken. Laat varen alle vrolijkheid, gij die deze roman binnentreedt.
Soms weet je het meteen. Je hebt een willekeurig boek van de stapel geplukt en bent staand beginnen te lezen, en na tien bladzijden sta je nog steeds rechtop. Je kantelt je bekken, verschuift je gewicht om te voorkomen dat je been gaat slapen. Je blijft lezen. Je moet eraan denken om te blijven ademen. Je fronst de wenkbrauwen, kijkt nog eens naar de covers, de auteursnaam een blanco in je brein, en je denkt: wie ben jij, en waarom heb ik nog nooit van jou gehoord? Maar je weet het. Je wist het al na de eerste zin: dit is pure literatuur. Onversneden. Topkwaliteit. Netjes aan huis geleverd. En nu bewoont dat boek je.
Centrale zin: de kraaien wippen van links naar rechts door de tuin en vormen woorden in de sneeuw; kleine, zwarte kraaienkrabbels, slordig geschreven, de vogels schrijven, zo snel en trefzeker, ze schrijven: de winter komt
Een man rouwt. Zijn moeder is net overleden, zijn ex-vrouw ook, en nu woont hij met zijn tienerdochter in een huis dat te groot is. Hij weet niet hoe zijn dagen te vullen. Met schrijven, ja, want hij is een schrijver. Dus moet het maar, moet hij met woorden de duisternis bekampen, moet hij achterhalen wie hij nu nog is, hoeveel hij nog omvat. Zin na zin kerft hij in het blad. Het is een vergeefse strijd, net als het leven, maar wat kan hij anders?
Buiten ligt Noorwegen, buiten ligt het dorp met de winkel en het pad dat ernaartoe leidt. Binnen is het veilig: ‘Hij zat op iets verschrikkelijks te wachten, maar het verschrikkelijke kwam niet, niet bij ons thuis. De buurman kreeg een zwaar hartinfarct en zakte voor zijn huis in elkaar. Het vogelnest in de tuin werd geplunderd door een roofvogel, hij trok het uit de boom, hakte gaten in de eieren, vrat de kuikens op en vloog weg. Het verschrikkelijke gebeurde, de hele tijd, overal, maar niet bij ons thuis.’
De zwaarmoedigheid druipt bij Espedal van elke regel en met elk woord spant hij de bankschroef strakker rond je slapen. Het is de dood, gegoten in een taal van zwart marmer. Hoewel zijn zinnen zeer gelaagd zijn, en bol staan van nevenschikkingen, variaties en herhalingen, schrijft hij pijnlijk precies en polijst hij elke observatie op tot een glanzende grafsteen. En die observaties zijn niet beperkt tot hemzelf, zijn huis of de tuin. Wanneer hij op haast proustiaanse wijze in het verleden duikt, reconstrueert hij genadeloos het familieleven van zijn voorouders, misschien in de hoop zichzelf terug te vinden. Maar ook daar valt geen troost te rapen: huwelijken zijn doordrenkt van geweld, alcohol en droevige seks – de mens is een verdoemd wezen dat door een ijzige wereld strompelt, wachtend tot ook zijn lichaam eindelijk koud wordt. Wie nog een herfstboek zocht, weet bij deze waarmee de donkere dagen te vullen.
Tussen april en september, Tomas Espedal, Wereldbibliotheek (originele titel: Imot kunsten), 158 blz., 17,99 euro.
Tomas Espedal
Tomas Espedal (°1961) heeft meer dan een dozijn titels op zijn naam staan en wordt vaak in één adem met de onvermijdelijke Karl Ove Knausgård genoemd. Wie een uurtje veil heeft, kan op de literatuursite Tzum een mooi tafelgesprek tussen beide heren volgen, netjes in het Engels ondertiteld. Tussen april en september is de eerste Nederlandse vertaling van Espedal, en hopelijk niet de laatste.
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier