Waarom ik een cultuursnob ben
‘De barbaren staan aan de poorten, hun holle kreten klinken luider dan ooit. Hoog tijd om wat pek over de vestingmuren te gieten.’
De Italiaanse romancier en essayist Alessandro Baricco wist het al: de barbaren staan aan de poorten, hun holle kreten klinken luider dan ooit. Hoog tijd om wat pek over de vestingmuren te gieten.
‘En ik krijg het al helemaal van die cultuursnobs die beweren dat ze al lang geen tv meer hebben en liever een boek lezen.’ Aan het woord en de idiotica: een zekere Jan Verheyen. Jan wie? Ik heb zelf even mijn geheugen moeten pijnigen maar toen kwam het – helaas – terug: Jan Verheyen, de man die in Alles kan beter bijna zonder hakkelen andermans grappen van pancarten aflas, een leekensiaanse blitzcarrière bij VTM beleefde en, o ja, huivert en beeft, ook een rits pulpfilms heeft gemaakt waar niemand op zat te wachten.
Komt ervan als je geen tv hebt en liever een boek leest, dan vergeet je wie wie is in analfabetenland. Jaren geleden al buiten gegooid trouwens, die treurbuis, en nog geen dag gemist. Soms vergeet ik zelfs het bestaan van dat hele televisiegebeuren, en kijk, de wereld is nog niet vergaan.
Verheyens populistische platitude is makkelijk omkeerbaar. Net zoals je hooghartig kunt beweren dat de boekenmarkt verzadigd is van kookboeken, kun je de televisie als baggerbuis hekelen. Duw op de startknop, et voilà: nieuwsuitzendingen op kleuterniveau, een eindeloze stroom reality en kookprogramma’s, muziekzenders zonder videoclips en reeksen die twintig jaar geleden ook al herhaald werden – de kritiek schrijft zichzelf.
Anderzijds, het medium staat nog in zijn kinderschoenen en dwars tegen alle commerciële logica in, durven zenders het aan om hun publiek op kwaliteit te vergasten; Scandinavische krimi’s, gelauwerde Canvasdocumentaires, Wim Kayzers Van de schoonheid en de troost, en bovenal HBO tonen aan dat de kijker meer wil dan zich vervuld van ennui van reclameblok naar reclameblok te slepen.
Toch mag het, wil tv zich echt meten met de kunsten, vaker wat meer zijn: is de zucht van opluchting waarmee HBO onthaald werd niet juist tekenend voor de jarenlange vervlakking? Hoe dan ook, elk medium kent zijn doemdenkers én zijn optimistische meerwaardezoekers die geestdriftig de naalden uit de hooiberg plukken. Juist in het spanningsveld tussen beiden ontstaat een genuanceerde discussie die alle holle slogans overstijgt.
Erger is de rancuneuze ondertoon van Verheyens anti-elitaire verwijt, en beangstigend genoeg staat hij daar niet alleen in. Tegenwoordig is het bon ton om misprijzend naar kunstenaars te wijzen als overgesubsidieerde narcisten die een pak rammel verdienen. Een donkerbruin sentiment dat ook Bart Steenhaut, die een hele carrière puurde uit het schrijven van Coldplayrecensies, vertolkte toen hij het in elkaar slaan van Jan Fabre toejuichte als ‘zijn verdiende loon’.
Het is van alle tijden, haat tegenover ‘de hogere cultuur’. Boeken werden verbrand, kunstenaars verbannen, schilderwerken als entartet bestempeld – alles wat afwijkt van de (volks)norm, dient gewantrouwd. Terwijl het net meestal de massa is die je moet vrezen. Maar ach, literatuur, en bij uitbreiding alle kunstvormen zijn nooit voor het brede publiek bestemd geweest. Alleen heeft de mythe post gevat dat hoge en lage cultuurvormen evenwaardig zijn, en beide dus evenveel recht hebben op (financiële) erkenning.
Quota’s voor Vlaamse schlagers, prijzen voor BV-boeken (al die ghostwriters, zo schandelijk over het hoofd gezien door literaire jury’s!), subsidies om fanfares Vlaamse leeuwen te laten spelen… Wat vroeger als plat entertainment bestempeld werd, eist nu zijn plek op in de hoogste cultuurregionen. Alsof er geen verschil bestaat tussen de fermette van de buren en de architectuur van Daniel Libeskind. Alsof het kliederwerk van je peuter naast Gerhard Richter moet hangen.
Terwijl er wel degelijk een onderscheid bestaat. In tegenstelling tot entertainment, dat instant genot beoogt, en per definitie behaagzuchtig is, vergt kunst een inspanning. Het eist tijd en toewijding om een kunstwerk te leren appreciëren. Dat lukt niet altijd. Zo moet ik bij Jan De Cock altijd aan de afvalbak van de Ikea denken, maar misschien kijk ik niet op de juiste manier, misschien moet hij me bij de hand nemen en mijn blik richten en zal ik het op een dag echt zien.
Drie jaar heeft mijn verloofde me jazz geserveerd voor ik het snapte, voor ik doorhad dat er helemaal niets te snappen valt, dat het om een prachtig georkestreerde chaos gaat. Van de weeromstuit ben ik nu hopeloos verslaafd aan Coltranevinyl. Beauty lies in the eye of the beholder, maar een getraind oog ontdekt zoveel meer schoonheid in de wereld. De werken van Koen van den Broek die me tot tranen toe bewegen, een versregel van Verhelst die je met verstomming slaat, het cryptische oeuvre van Autechre, de apocalyptische beeldenstorm van Lars von Trier, een duizelingwekkende dansvoorstelling van Rosas – en dat zou ik moeten inruilen voor herhalingen van F.C. De Kampioenen, infantiele talentenjachten en het wel en wee van Astrid Bryan?
Ik dacht het niet.
Noem me dan maar een cultuursnob. Graag zelfs.
Roderik Six
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier