Els Van Steenberghe
Theater ~ Jan Fabre is een sloeberke ( * * * 1/2)
Jan Fabres “De dienaar van de schoonheid” biedt een inkijk in de kunstenaarsziel van een ‘voil sloeberke’.
Gevangen in een felgele lichtbundel vraagt de marionettenspeler zich af of hij het licht van de schijnwerpers opzoekt om zich te verstoppen? Verschuilt die marionettenspeler zich achter zijn pop of maakt die pop de marionettenspeler net zichtbaar? Deze vragen werpt Jan Fabres intrigerende De dienaar van de schoonheid op.
Nieuw begin
Met deze voorstelling sluit de artistieke duizendpoot (voorlopig) de monologentrilogie af die hij samen met topacteur Dirk Roofthooft schreef en regisseerde. In het openingsluik van deze monologentrilogie, De keizer van het verlies (1996), schrijft Fabre:
Ik wil opnieuw beginnen
Ik wil beginnen
Zo ben ik
Ik kan elk moment
opnieuw beginnen
Ik begin opnieuw
en opnieuw
Het is moeilijk
maar ik begin
Ik begin
opnieuw
Ik zal alles vergeten
maar de weigering wil ik nooit vergeten
ben ik nooit vergeten
nooit verleerd
(Uit: “De keizer van het verlies” in De geschiedenis van de tranen en andere theaterteksten, Jan Fabre, Meulenhoff / Manteau, 2005, p. 19. )
Fabre fabriceert (of ‘fabreceert’, zoals hij het schrijft in De dienaar van de schoonheid) telkens iets nieuws. Hij begint steeds weer van nul maar nooit zonder zijn Antwerpse roots, zijn herinneringen en zijn passies te vergeten.
Zijn fascinatie voor het lichaam, voor het zoeken naar de waarheid in de leugen of zijn omgaan met de publieke erkenning, … Alle typische ‘Fabre ingrediënten’ zitten ook in deze monoloog vervat. Misschien wel oprechter, speelser en daardoor kwetsbaarder dan ooit.
Vaste waarden
In De keizer van het verlies, het eerste luik van de monologentrilogie over het kunstenaarschap (van Fabre), speelt Roofthooft een tovenaar die zoekt naar het ultieme genot en geluk. In het tweede deel, De koning van het plagiaat, voert Fabre een engel op – eveneens vertolkt door Roofthooft – die zo graag mens wil worden.
Beide creaties worden terloops vermeld in het derde luik waarin Fabre meer dan ooit zichzelf opvoert. De kleine Fabre was een “voil sloeberke met een stuurloze verbeelding” dat met grote wonderoogjes naar de poesjenellen lonkte en besloot dat hij ooit ook met poppen zou spelen en de mensen er met wonderogen naar zou laten kijken. Zo geschiedde.
Dat manneke verschijnt tijdens de voorstelling zelfs letterlijk op de scène. Als een (rokende) pop kijkt hij toe hoe zijn kindertijd, zijn denken en twijfelen door acteur Dirk Roofthooft meesterlijk worden vertolkt.
Meesters blinken uit in soberheid. Roofthooft speelt ingehouden en subtiel. Elke beweging – van een knipoog, tot een nerveuze hand die verlangt om te creëren en poppen te manipuleren – vertolkt de rusteloosheid van een kunstenaarsbrein. De voorstelling ontvouwt zich geleidelijk en laat zich lezen zoals Fabres werk zich altijd laat lezen: helder en verwarrend tegelijkertijd.
Jan Fabre Soep
Roofthooft speelt de marionettenspeler Jan Soep (oftewel Jean Potage: een verwijzing naar een komische figuur uit het vroegere Franse kermistoneel). Hij speelt in een compleet zwarte ruimte – a black box – die zorgvuldig belicht wordt met zachtgele of hardere witte tinten. In de ruimte staan niets meer dan twee kledingrekken waaraan zijn geliefkoosde poppen hangen. Die poppen werden vervaardigd door één van de beste poppenmakers van ons land: Paul Contryn. Contryn kreeg de vaardigheid met de paplepel naar binnen en is verbonden aan het Mechelse figurentheater De Maan.
Contryn maakte de paradoxale Française Marie, die beweert maagd te zijn maar wel een kindje heeft… Hij ontwierp ook de Franse hoer Marion, die last heeft met het openen van de benen maar uiteindelijk toch voluit gaat. Verder maakte Contryn een witte poedel die eigenlijk een aapje is en Pierlala, de dood. Contryn creëerde tot slot een Jan Soep pop die als twee druppels waters op Roofthooft lijkt.
Er doen ook enkele vlooien mee, een knipoog naar de volkse vlooientheatertjes die 19de eeuwse kermissen opvrolijkten. Meer dan een intiem moment tussen Roofthooft en zijn pop, en wat gekrabbel tussen de benen, levert dat ongedierte echter niet op.
Jan Soep is een dienaar van de schoonheid, zo vertelt hij. Die schoonheid zijn de poppen. Hij beschouwt hen als zijn meesters. Ondertussen kijkt Roofthoofts meester vanuit de coulissen toe, als de rokende pop.
Fabre mag dan wel de ‘meester’ zijn van Roofthooft, de voorstelling toont vooral hoe de kunst Fabre bemeestert. De hang en het zoeken naar schoonheid maken van de kunstenaar haast een ‘marionet’ die danst op de tonen van zijn onstilbaar verlangen naar schoonheid.
In drie ‘schoifkes‘ – ‘schuiven’ zijn de bedrijven (of in het Frans: des actes) – biedt Fabre een inkijk in zijn ziel, zijn twijfels, zijn bekommernissen. Dat hij hiervoor teruggrijpt naar de poppen, verraadt zijn fascinatie voor poppen én zijn reflex om zich slechts te tonen van achter een kunstwerk. Dat de spiegel van zijn ziel is.
Fabre hanteert in deze tekst en voorstelling voor het eerst het Frans én het Antwerps naast het Standaardnederlands. Dit onderstreept de uiterst persoonlijke basis van deze tekst. Soms vervalt Fabre even in hoogdravendheid maar hij toont zich in deze tekst vooral een dienaar van de poëtische (verbale) schoonheid.
Beeldende apotheose
De ultieme wens van Jan Soep is volstrekt transparant worden zodat alle aandacht naar zijn poppen kan gaan. Het magistrale slotbeeld verraadt het beeldende genie in Fabre en verwerkelijkt de droom van Jan Soep.
Met De dienaar van de schoonheid creëert Fabre een innemende autobiografie. Met een handvol vlooien, enkele vernuftig gemaakte poppen en de hulp van meesterspeler Dirk Roofthooft toont Fabre hoe hij eigenlijk nog altijd dat sloebertje is dat in Antwerpen woont, verwonderd naar de wereld kijkt en wil laten kijken.
Els Van Steenberghe
De dienaar van de schoonheid, Troubleyn. Gezien op 30 maart 2010.
De tekst is uitgegeven bij Meulenhoff/ Manteau. Meer info: www.standaarduitgeverij.be
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier