Alarm rond federale musea

Vijfentwintig vooraanstaande academici uit Frans- en Nederlandstalige universiteiten hebben via het weekblad BDW (Brussel deze week) alarm geslagen in verband met de toekomst van de drie federale musea in Brussel.

Dat heeft alles te maken met de plannen die de directeur van de Koninklijke Musea voor Schone Kunsten van België, Michel Draguet , al langer koestert om zijn megalomanische neigingen te bevredigen. Draguet annexeert het ene museum na het andere want hij is ook waarnemend directeur van de Koninklijke Musea voor Kunst en Geschiedenis (het Jubelparkmuseum) en hij zou er graag nog wat instellingen bij krijgen zoals het Koninklijk Instituut voor het Kunstpatrimonium (het KIK).

Dat laatste, opgericht in 1948 door wijlen prof. Paul Coremans, is een internationaal gerenommeerde instelling op het vlak van de studie en de conservatie van cultureel erfgoed. Ook het Jubelpark museum is wereldberoemd om zijn unieke en gevarieerde verzamelingen die van meer dan uitstekende kwaliteit zijn en praktisch de hele wereldgeschiedenis omvatten.

Op instigatie van Draguet heeft het Federaal Wetenschapsbeleid een project ontworpen om de drie geciteerde instellingen te fusioneren. Deze drie historisch gegroeide entiteiten zouden moeten integreren in een koepel die wordt voorgesteld als “Pool Kunst” en één algemeen directeur zou zo’n onoverzienbaar geheel leiden, in casu Draguet.

Wij zijn geschokt, schrijven de academici, dat een dergelijk project, onder het voorwendsel van fictieve budgettaire besparingen, zich heeft kunnen ontwikkelen zonder wezenlijk overleg en vooral zonder grondige doorlichting van de situatie.

De taal van de nota is ongemeen hard voor wetenschappers en ze winden er geen doekjes om. Over het KIK menen zij dat de ontmanteling ervan en zijn opname in de beoogde koepel, de resultaten van de gemeenschappelijke inspanningen teniet zouden doen en het einde betekenen aan een zichtbaarheid die het land eer aan doet. Alleen de naamswijziging al zou dramatische gevolgen hebben voor de uitstraling van het KIK. Bovendien wekt het ook verbazing dat er plannen bestaan het Instituut te heroriënteren op de federale musea wetende dat vooral kleinere instellingen over het hele land op de steun van het KIK rekenen.

Het is immers zo dat gemeentebesturen, OCMW’s, kerkfabrieken en kleinere musea die kunstwerken bezitten of beheren, de materiële toestand ervan niet zelf kunnen inschatten of desgewenst herstellen. Daar wordt (nooit tevergeefs) gerekend op de expertise van het KIK.

Wat de Koninklijke Musea betreft wordt nogmaals gewezen op de vele problemen die er zich al vele jaren stellen en die nooit werden aangepakt. Af en toe legt een reportage in de pers of op de televisie een vinger op de wonde maar zowel de museumleiding als de overheid blijven stokdoof. Daar is geen geld voor maar wat de fusie gaat kosten is nog niet berekend. De auteurs stellen dat vanuit wetenschappelijk en organisatorisch standpunt de oprichting van een veelvoud aan nieuwe thematische musea, die niet beantwoordt aan de structuur van de collectie, weinig gefundeerd is.

Er wordt nog maar eens.aan herinnerd dat musea in se geen toeristische attracties zijn maar plaatsen waar men een collectief erfgoed bewaart, bestudeert en ontsluit voor het publiek. In dat verband klagen zij het feit aan dat de collecties moderne en hedendaagse kunst van de KMSKB en een groot deel van de verzameling oude kunst ten onrechte uit de zalen werden verwijderd. Ook de toestand van sommige reserves in het museum is desastreus te noemen en “maakt een ontwikkeld land te schande”. Ook over het Magrittemuseum is men kritisch. De politieke wereld wordt er op gewezen dat het slechts een mooi uithangbord is dat de verwaarlozing van de collecties verhult.

Vanuit een constructieve instelling zijn de professoren overtuigd van de noodzaak om de federale wetenschappelijke instellingen af te stemmen op de evolutie van de maatschappij. Ze verwijzen daarbij naar het witboek dat in 2002 over de modernisering van die musea werd gepubliceerd en tot op vandaag dode letter bleef.

Decennia lang hebben politieke gezagsdragers de problemen van deze instellingen naast zich neergelegd en lieten de zaken voor wat ze waren met alle nefaste gevolgen van dien. De ballon die nu werd opgelaten via Michel Draguet is geen goede zaak. Maar zijn politieke invloed is niet gering en hij zal er alles aan doen om zijn idee te laten realiseren. Maar, gelukkig in dit geval, is het de financiële crisis die als een rem zal werken en zal de oproep van de geëngageerde academici misschien tot nadenken stemmen voor de toekomst.

Ludo Bekkers

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content