‘Hollywood’ op Netflix: over de verdoken dromen en daden van de homo’s in Tinseltown
In zijn nieuwe Netflix-serie Hollywood zoomt Ryan Murphy (Nip/Tuck, Glee, The Politician) in op de moeilijke relatie die Hollywood in de jaren vijftig van de vorige eeuw had met homoseksualiteit. Daar heeft hij niet zo gek veel voor moeten verzinnen.
Sinds Brokeback Mountain (2007) lijkt het erop dat homoseksualiteit en Hollywood altijd al dikke vrienden waren, maar niets is minder waar. Wat als we u vertellen dat Will Smith in 1993 nog weigerde om op het witte doek een andere man te kussen ‘om zijn fans niet van zich te vervreemden’? De film heette Six Degrees of Separation en regisseur Fred Schepisi werd gedwongen om de kus te ‘suggereren’ vanuit een ingewikkelde camerahoek. Sir Ian McKellen had ook een rol in de film. De Britse acteur, een notoir voorvechter van homorechten, was woedend en zei dat Smith aan de ‘homofobieziekte’ leed. Hij gaf de fresh prince tijdens een van de premières van de film pardoes een smakkerd op de lippen.
Scotty Bowers heeft naar eigen zeggen de lakens gedeeld met Lana Turner en Ava Gardner. Tegelijk. In het huis van Frank Sinatra.
De angst voor homoseksualiteit is ook het voornaamste thema in Ryan Murphy’s nieuwe serie voor Netflix, waarin een aantal jonge acteurs en actrices hun weg zoeken in het Hollywood van de vroege jaren vijftig. In de eerste aflevering volgen we Jack Castello, een veteraan van de Tweede Wereldoorlog die ervan droomt om een filmster te worden. Jack is jong, mooi en kan voor geen meter acteren. Wanneer zijn vrouw zwanger is en het koppel zich geen eigen huis kan veroorloven, gaat hij in dienst bij Ernie, die een wel heel bijzonder benzinestation runt. Ernies bediendes zijn zonder uitzondering jong en knap en springen op eenvoudig verzoek bij klanten in de auto om aan al hun wensen te voldoen. Onder die klanten bevinden zich rijke echtgenotes van de studiobonzen, maar net zo goed de bonzen zelf, en acteurs, regisseurs en scenaristen die hun homoseksuele pleziertjes noodgedwongen in het geniep beleven.
Fictie? Welnee!
Fill me up, Scotty
Als je de personages Jack Castello en zijn baas Ernie over elkaar heen legt, kom je ongeveer uit bij Scotty Bowers, een Hollywoodlegende die vorig jaar op 96-jarige leeftijd overleed. Nadat hij in WO II had gevochten, trok de jonge Scotty naar LA, waar hij werk vond als pompbediende op Hollywood Boulevard. Na een ontmoeting met acteur Walter Pidgeon, die hem uitnodigde voor een feestje bij hem thuis, begon hij zichzelf te prostitueren. Omdat de ‘full service’ van het pompstation zich als een lopend vuurtje door Tinseltown verspreidde, schakelde hij algauw andere mannen in om hem te assisteren. Ze bedienden zowel vrouwen als mannen, maar het waren vooral die laatsten die voor een luttele twintig dollar even aan de ijzeren seksuele moraal van de fifties kwamen ontsnappen.
Scotty Bowers was volgens iedereen die hem kende een fidele vent. Charmant, groot geschapen, open-minded en bovenal: discreet. Hij loste nooit een woord over zijn cliënteel tot hij in 2012, toen de betrokkenen allang overleden waren, zijn memoires Full Service publiceerde, en bleek dat onder anderen Rock Hudson, Cary Grant, Laurence Olivier, George Cukor, Cole Porter en Spencer Tracy tot zijn cliënteel hadden behoord.
Cole Porter pijpte vijftien mannen na elkaar. J. Edgar Hoover verkleedde zich al eens in een vrouw. Katherine Hepburn had een voorkeur voor brunettes, en nadat hij die had afgeleverd, kroop Scotty weleens bij haar partner Spencer Tracy in bed. Hij heeft naar eigen zeggen ook de lakens gedeeld met Lana Turner en Ava Gardner. Tegelijk. In het huis van Frank Sinatra.
De meeste van de verhalen die Scotty Bowers in Full Service opdist, vallen vanwege de dood van zijn personages niet meer te verifiëren. Maar het is wel een feit dat Tennessee Williams eens een kortverhaal voor hem schreef. Dat hij in die jaren gevraagd werd als barman op de allerbeste Hollywoodfeestjes en opduikt in de memoires en biografieën van heel wat sterren. En dat de schrijver Gore Vidal hem eeuwig dankbaar was voor de kennismaking met Bob, een ex-militair ‘met een lul zo groot als de arm van een baby’. Vidals laatste publieke verschijning was op de boekvoorstelling van Full Service.
Zelfs als we ervan uitgaan dat Scotty Bowers slechts een deel van zijn wonderlijke avonturen effectief heeft beleefd, zijn er genoeg andere bronnen die bewijzen dat in de hoogdagen van Tinseltown niet elke leading man de vrouwenverslinder was die hij op het witte doek uitbeeldde. Het is geen geheim dat Cary Grant, misschien wel de grootste ster van allemaal, op zijn minst biseksueel was. En toen hij in 1985 de eerste beroemdheid werd die overleed aan de gevolgen van aids, raakte bekend dat ook Rock Hudson homo was. Nochtans had zijn agent, de beruchte (en evenzeer homoseksuele) Henry Willson, tijdens Hudsons hoogdagen hemel en aarde bewogen om de geaardheid van zijn cliënt voor de buitenwereld verborgen te houden. In 1955 verkocht hij sappige roddels over zijn andere protegés aan een roddelmagazine in ruil voor hun stilzwijgen over Hudson. Kort daarop regelde hij een huwelijk tussen de acteur en zijn eigen secretaresse Phyllis Gates, om de geruchten de kop in te drukken. Het hield drie jaar stand.
De ironie was dat andere sterren wisten dat Henry’s mannelijke cliënten haast zonder uitzondering homo waren. Omdat zijn eigen homoseksualiteit alsmaar bekender werd, ging een groot deel van zijn klantenbestand – ook de homo’s – zich in de loop der jaren van Willson distantiëren. Nadat ook Hudson in 1966 zijn contract met hem had verbroken, ging het snel bergaf. In 1978 overleed Henry Willson, exponent, facilitator en slachtoffer van een cynisch systeem, aan levercirrose.
Gore Vidal was Bowers eeuwig dankbaar voor de kennismaking met een ex-militair ‘met een lul zo groot als de arm van een baby’.
Willson en Hudson duiken wél met hun eigen naam op in de miniserie van Ryan Murphy. Je ziet de ontmoeting tussen de twee, de naamsverandering van Roy Fitzgerald naar Rock Hudson en de bezegeling van hun contract met een pijpbeurt. We mogen ook mee naar een van de befaamde feestjes van George Cukor, de regisseur van bitterzoete films als Dinner at Eight (1933), The Philadelphia Story (1940) en My Fair Lady (1964). Cukor was een homo die tijdens de week de schijn ophield. Hij werkte keihard en zat op etentjes braaf naast de vrouw van de filmbons of een van de vrouwelijke sterren uit zijn films. Maar op zondag ontspande hij met drukbezochte feestjes bij hem thuis, die in twee delen uiteenvielen. Het eerste part was een gezellige soiree bezocht door andere regisseurs, filmbonzen en actrices. Daarna gingen de vrouwen en heteroseksuelen als op een afgesproken teken naar huis en werd een buslading jonge adonissen aangevoerd, die het niet zelden wilden maken op het witte doek. Een soort homoseksuele variant op de ‘casting couch’ dus, de sofa die in de studio’s klaarstond voor bereidwillige jonge actrices en regisseurs. En Scotty Bowers trad weleens op als leverancier.
Alles kon, niets mocht
Uit bovenstaande verhalen en de versie die ervan verteld wordt in de tv-reeks Hollywood, komt Tinseltown naar voren als een plek waar alles kon maar niets mocht. Amerika kende na de Tweede Wereldoorlog een periode van enorme economische bloei en gezond blozend kapitalisme. Iedereen kocht een auto en een huis in de suburbs. De baby’s leken aan de bomen te groeien. Senator Joseph McCarthy voerde een heksenjacht tegen het communisme en alles wat on-Amerikaans was. En in Hollywood werd de Hays-code, een verzameling morele voorschriften waaraan films sinds 1934 moesten voldoen, onverkort toegepast.
De Hays-code is de reden waarom Humphrey Bogart en Ingrid Bergman op het einde van Casablanca (1941) niet in elkaars armen vallen. Het personage van Bergman was namelijk getrouwd, en overspel was niet toegestaan. Ook seks, geweld, drugs en rassenvermenging waren taboes, net als homoseksualiteit. Voor die uitwassen was op het witte doek geen plaats. De modale Amerikaan moest zichzelf kunnen zien, maar dan groter, mooier en moediger. Die regel strekte zich uit naar het privéleven van de inwoners van Hollywood, die zich dan maar vermaakten in het donker. Dat werd gedoogd, en mensen als George Cukor, Rock Hudson en Cary Grant schikten zich naar het systeem: ze waren mannen overdag en mietjes bij nachte.
Homoseksualiteit vond echter ook onrechtstreeks haar weg naar de films zelf. Zo gaat All That Heaven Allows (1955) van Douglas Sirk op het eerste gezicht over de relatie tussen een rijke weduwe en een jongere tuinman die door hun omgeving met een scheef oog wordt bekeken. Maar wie geconcentreerd kijkt, kan in die liaison ook een gecodeerde homoseksuele relatie zien, en de reactie van de goegemeente daarop. Volgens sommige filmcritici is het geen toeval dat Sirk voor zijn hoofdrol een beroep deed op Rock Hudson.
Het is maar één voorbeeld van wat als de ‘gay subtext’ in films wordt aangeduid. Oscarwinnaars Rob Epstein en Jeffrey Friedman leggen in hun documentaire The Celluloid Closet (1995) veel meer voorbeelden bloot van die artistieke evenknie van George Cukors zondagse feestjes.
De portrettering van homo’s in Hollywood is tegenwoordig minder een probleem, en ze komen niet louter meer voorbij als gay best friend in romantische komedies. Toch valt er in Hollywood nog altijd nauwelijks een officiële homo te bespeuren. U kent de namen, de discussie en de grapjes in South Park. Laten we daarom eindigen met een quote van Rock Hudson, die door zijn vreselijke ziekte geout werd als de homo die hij al zijn hele leven was: ‘Ik ben niet blij dat ik aids heb, maar als het feit dat ik die ziekte heb nuttig is voor anderen, is er toch één positieve kant aan mijn ongeluk.’ De diagnose van Hudson veroorzaakte bij zijn vriend Ronald Reagan een kentering in de aanpak van de aidsepidemie. Zo werd de man na een langdurig verblijf in de kast alsnog een icoon van de homobeweging.
Hollywood
Vanaf 1 mei op Netflix.
Je kan jouw keuzes op elk moment wijzigen door onderaan de site op "Cookie-instellingen" te klikken."
Hollywood: de film was beter
De zevendelige miniserie van Ryan Murphy werkt alleen wanneer hij de realiteit loslaat.
Anna May Wong was de eerste Aziatische fimster in Hollywood. Haar carrière kreeg echter een mokerslag toen ze voor de hoofdrol in de film The Good Earth (1937) gepasseerd werd door de blanke Luise Rainer – die een Chinese vrouw moest vertolken en daar een Oscar voor kreeg. Het schandaal zit in Hollywood van Ryan Murphy, die zijn tweede reeks voor Netflix zo tjokvol issues stopt dat we er een beetje tureluurs van worden. Het taboe op homoseksualiteit, racisme tegen Aziaten, Joden en zwarten en een perfide systeem van seksuele uitbuiting en gebroken dromen: het zit er allemaal in, gecombineerd met zo veel mogelijk roddels uit de golden age van Hollywood. Daardoor krijgt zijn reeks in de eerste afleveringen eerder het aanzien van een opgewarmde geschiedenisles. De beelden zijn mooi, maar het verhaal komt niet echt tot leven en de molenwiekende performance van Jim Parsons (The Big Bang Theory) als Rock Hudsons agent Henry Willson helpt ook niet echt. Als het op kritiek op Hollywood aankomt, zijn er bovendien al veel betere films gemaakt. Denk maar aan Sunset Boulevard (1950) van Billy Wilder of Robert Altmans The Player (1992).
Het is pas wanneer Murphy de realiteit durft los te laten en hij zijn reeks richting alternative history stuurt, dat ze van de grond komt. Gaandeweg vormt zich namelijk een paritair samengesteld rebellenclubje – vrouw, man, zwart, blank, homo, hetero – dat het Anna May Wong-verhaal gaat omkeren. Zij maken een film waarin het blanke hoofdpersonage door een zwarte actrice wordt vertolkt en krijgen naarmate de tegenkanting van de studio en het publiek groeit een soort grimmige vastberadenheid die je met de beste Hollywoodverhalen associeert.
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier