Vier drummers die beter niet solo waren gegaan

Phil Collins © Karl
Geert Zagers
Geert Zagers Journalist bij Knack Focus

Ringo Starr breidde met Postcards from Paradise een nieuw hoofdstuk aan zijn solocarrière. Een solocarrière die wij, uit respect voor zijn werk bij The Beatles, volledig proberen te negeren. Vier drummers die beter niet solo waren gegaan. En beloofd: we zullen ons best doen om niet met Phil Collins te lachen.

Keith Moon van The Who

Niet de beste decision maker, Keith Moon. We hebben het hier over een man die al eens brandblussers leegde in een hotel, een toilet opblies, een voedselgevecht organiseerde met een reusachtige taart, door de politie met getrokken pistolen achtervolgd werd, probeerde te ontsnappen met een Lincoln Continental, die Lincoln Continental in het zwembad reed, opnieuw probeerde te ontsnappen, over de taartresten uitgleed, een tand kwijtspeelde en op weg naar de cel onverdoofd door de tandarts behandeld werd omdat ‘er al voldoende novocaïne in zijn bloed zat’. Of zoals Keith Moon het zelf samenvatte: ‘Mijn 21e verjaardag.’

Veruit zijn minste beslissing was evenwel Two Sides of the Moon, zijn soloplaat uit 1975. Nadat zijn collega’s John Entwistle, Roger Daltrey en Pete Townshend met enig succes solo waren gegaan, dacht Keith Moon: ‘Kan ik ook.’

Hij kon het niet.

Moeilijk was het in theorie niet: Keith Moon had gewoon dronken moeten worden, achter de drum moeten gaan zitten en op ‘record’ moeten duwen. Hadden wij sowieso een uur naar kunnen luisteren. Alleen: de meest iconische rockdrummer van de jaren zestig en zeventig besloot om onduidelijke redenen om op zijn soloplaat niet te drummen, maar wel te zingen. Dat de hele plaat uit covers bestond, van The Beatles’ In My Life tot The Who’s The Kids Are Alright, hielp daarbij niet. Het uiteindelijke resultaat verschilt niet zo gek veel van uw beschonken nonkel Fons die op een communiefeest Singstar bovenhaalt en pas na tien nummers knock-out gaat. Nu ja, ’s werelds duurste karaokeplaat: uiteindelijk past het wel ergens bij Keith Moon.

De hoes is overigens een foto van Keith die zijn bloot achterwerk uit een taxiruit duwt.

Two Sides of the Moon.

Ba-dum-tsshh.

Stewart Copeland van The Police

Sowieso gaat het waarschuwingslampje van onze kut-o-meter al in het oranje als een drummer een soloplaat maakt. In het rood als het de drummer van een jaren-tachtiggroep is. Maar spreekt de begeleidende tekst dan ook nog van ‘een jungiaanse muzikale odyssee naar het hart van Afrika op zoek naar de bron van de rock-‘n-roll’, dan schiet meteen het zwaailicht aan. We hebben het hier over The Rhythmatist, de soloplaat van Stewart Copeland uit 1985. De drummer van The Police trok met een microfoon langs een rist pygmeeën en Masaï-krijgers om stemmen en percussie op te nemen, gooide er wat synthesizer en hier en daar wat sitar over en maakte er een plaat van.

Het traditionele Afrikaanse instrument sitar. Inderdaad.

Je zou The Rhythmatist een antropologische voorloper van Paul Simons Graceland (1986) kunnen noemen. Je kunt het evenwel ook bezien als het soort onzin dat je krijgt als een drummer zichzelf een ‘ritmatist’ gaat noemen. Het helpt ook niet als je de beelden erbij ziet. Dat is namelijk het beste: de footage ervan staat op YouTube. We raden bijvoorbeeld de videoclip van Koteja (Oh Bolilla) aan, waarin het nektapijt van Copeland een dorp binnenvalt en de lokale bevolking toont hoe een synthesizer werkt. ‘I bring you: eighties music.’ Maar het beste komt uit de gelijknamige begeleidende documentaire bij The Rhythmatist. Op een bepaald moment besluit Copeland te drummen in een kooi, omgeven door een kudde agressieve leeuwen. Volgens Copeland zocht hij een antwoord op de vraag ‘Wat gebeurt er als ik mijn muziek live voor een kudde leeuwen breng?’

Wel, ze proberen hem te verscheuren.

De ironie van dat antwoord lijkt hem volledig te ontgaan.

Te zijner verdediging: The Police-collega Sting ging op zijn soloplaten met 16e-eeuwse luitmuziek aan de slag. Dat was het ook niet.

Peter Criss van Kiss

In 1978 maakte Kiss Kiss Meets the Phantom of the Park, een tv-film die zo lamentabel was dat alle leden van de Kiss-crew contractueel verboden werd om de titel in het bijzijn van de band te vernoemen. Het bleek hun tweede slechtste promotiestunt dat jaar. Eerder hadden de vier heren namelijk al op dezelfde dag elk een soloplaat uitgebracht. Vijf miljoen exemplaren werden naar de winkels verstuurd. Vier miljoen kwamen er terug. Ook die van Gene Simmons: blijkbaar zat er niemand te wachten op een samenwerking met Cher en een niet-ironische cover van Pinocchio’s When You Wish Upon a Star.

En toch was het vooral drummer Peter Criss, alias Catman, die finaal de risee werd van de stunt. Criss had zijn soloalbum gebruikt om iets te doen wat we binnen een Kiss-context enkel als ‘uit de kast komen’ kunnen omschrijven: onder alle schmink bleek een liefhebber van saaie muziek te schuilen. De vierde Knight in Satan’s Service was stiekem een softie. Officieel was het genre dat hij verkende rhythm-and-blues. Easy listening zou een meer accurate omschrijving zijn. Meatloaf-achtige lite rock komt evenwel nog het dichtst in de buurt.

Goede koebel in Tossin’ and Turnin’: dat drummercliché dan weer wel.

Had geen verrassing mogen zijn – we spreken hier tenslotte over de man achter de Kiss-ballade Beth – maar toch: die keer dat Dee Dee Ramone te veel gezopen had en prompt een rap-album uitbracht, lag dat meer binnen de lijn der bandverwachtingen. Het pijnlijkste is dat Catman zijn solocarrière ook nog verderzette. Hoogtepunt is Let Me Rock You, zijn derde plaat, die door de critici iets accurater omgedoopt werd tot Let Me Rock You Except When the Neighbors Are Sleeping Then I’ll Just Hum Quietly Until 9 P.M. Op de cover staat hij zonder schmink. Ziet er triestig uit.

Phil Collins van Genesis

Jazeker, wij hadden beloofd ons best te doen om niet met Phil Collins te lachen.

Dat was een leugen.

Er bestaan namelijk twee scholen in de appreciatie van Phil Collins. Een eerste school die hem ziet als de man die Genesis de pop binnenleidde, met zijn gated snare de muziek een nieuw drumgeluid schonk en in zijn succesvolle solocarrière klassiekers als In the Air Tonight en Against All Odds fabriceerde. Een tweede school vindt dan weer dat Phil Collins een stomme kop heeft.

Laat het ons erop houden dat wij nooit een liefhebber van nuance zijn geweest.

Daar bestaat ook een goede reden voor. Suss. Suss. Sussudio. Oh. Oh. Vijf woorden die alles opsommen wat er mis was met blanke pop in de jaren tachtig. Niet eens omdat het nummer klonk als een doorslagje van 1999 van Prince, iets wat Collins overigens nooit ontkend heeft. Ook niet omdat Phil Collins voor de begeleidende platenhoes van No Jacket Required opteerde voor een close-up van zijn zweterige hoofd. Maar vooral vanwege van dat ene woord. ‘Suss. Suss. Sussudio. I just say the word.’ Twee volle decennia hebben wij ons afgevraagd wie of wat Sussudio was, om dan te ontdekken dat een Japanner in de opnamestudio het woord ‘studio’ niet kon uitspreken. Phil Collins vond dat grappig.

Lachen met een spraakgebrek: dat vinden wij heel erg gratuit.

Geen toeval ook dat Christian Bale in American Psycho exact dat nummer opzet om zijn innerlijke leegte te verbeelden en zijn acute gebrek aan emoties te onderstrepen. Heel zeker zijn we niet, maar vermoedelijk was dat niet als compliment bedoeld.

Suss. Suss. Sussudio. Oh. Oh.

Het ergste is dat we het nog kunnen meezingen ook.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content