Thuis bij The National: ‘Wij zijn een band die bloedt’
Beter, behaaglijker, beestiger: Sleep Well Beast, plaat zeven, luidt mogelijk een nieuwe fase voor The National in. Op visite in de nagelnieuwe plattelandsstudio van de groep in upstate New York, waar kikkers brullen, coyotes huilen en zangers die nochtans in LA wonen hardnekkig blijven plakken. ‘Als we Matt kwijt zijn, ligt hij in de drumkamer te slapen.’
‘S Ochtends een frisse bergwandeling. Rond lunchtijd een fancy sandwich en dito koffie in het stadje in de vallei. Daar in een van de zeventig (70!) antiekzaken enkele maandlonen achterlaten in ruil voor een gele Deense bananensofa uit de fifties. Vervolgens op de trein stappen en nog ruim op tijd in hartje Manhattan applaudisseren voor de nieuwste Broadwayhit.
Mocht dat klinken als uw ideale dagje uit, dan kan ik u voortaan Hudson aanbevelen, een kleine gemeenschap op de westelijke oever van de gelijknamige grote Amerikaanse rivier, per spoor twee uur ten noorden van New York City. Ik schenk aan geen van die verlokkingen aandacht – dat geel was me trouwens iéts te oker – want The National heeft mij naar het bescheiden Riverside Lodge-hotel in hartje Hudson ontboden voor enige toelichting bij haar nieuwste werk, Sleep Well Beast. Zowel in woord als in daad.
Maar zelfs al hadden we in het parochiecentrum van Erps-Kwerps verwijld, dan nog zou die kersverse uitbreiding van The Nationals discografie een speciale gebeurtenis zijn geweest. Al vaak is de analogie met R.E.M. gemaakt, een band die met elke plaat groter werd, tot de wereld er niet meer naast kon kijken. Zo ver staat The National nog niet, maar single The System Only Dreams in Total Darkness, nummer één in Billboards adult alternative songs-chart, lijkt de vergelijking nog maar eens te staven: dit is misschien nog niet hun Losing My Religion, maar wel al hun The One I Love.
LA is ongelofelijk creatief, man. Niet dat ik veel mijn huis uit kom. Waarom zou ik? Ik kweek wiet in mijn achtertuin en schrijf songs over mezelf
Matt Berninger
‘Could The National be Glastonbury’s next headliners?’ vroeg NME zich aan het begin van de zomer zelfs af. Que sera sera. Liever kom ik van de groepsleden – zanger Matt Berninger, gitaristen-toetsenisten Aaron en Bryce Dessner, bassist Scott Devendorf en drummer Bryan Devendorf; zelfs de meetoerende koperblazers Kyle Resnick en Benjamin Lanz zijn aanwezig – te weten hoe het komt dat een groep met zulke uiteenlopende persoonlijkheden er überhaupt in slaagt zeven langspelers aan elkaar te rijgen.
‘Mijn indruk is dat we in onze beginperiode, toen we na onze dagtaak nog in een loft in Brooklyn repeteerden, heel erg inspeelden op elkaars mogelijkheden’, stelt drummer Bryan Devendorf, in een van zijn weinige tussenkomsten. ‘Ik kwam uit een band die een beetje als 10,000 Maniacs klonk, een beetje folky, jam-achtig. Maar de muziek waarmee Aaron afkwam en de teksten van Matt vormden songs waarmee ik me tenminste kon identificeren. Dit was anders, iets erin sprak me aan.’
Matt Berninger, nog steeds met de looks van een literatuurdocent maar de jovialiteit van een barman, nuanceert meteen. ‘Ik weet niet of ik teksten toen al zo serieus nam. Vergeet niet: ik kwam uit Nancy, een groepje waarmee Scott en ik in Cincinnati partyrock hadden gespeeld. (grijnst) Of moet ik zeggen: jackass-rock, met al mijn verwijzingen naar de Millennium Falcon uit Star Wars en zo.’
‘Maar je teksten waren wel degelijk schitterend!’
Bryan, de jongste Devendorf, kan het weten: hij verdiende destijds de kost als redacteur bij een New Yorkse uitgeverij. Het was via hem dat een van zijn vrienden, Aaron Dessner, de groep vervoegde. Diens tweelingbroer Bryce Dessner kwam er pas bij nadat debuut The National in 2001 onopgemerkt was verschenen.
The National hád iets, zo wist het kwintet ook na de tweede roemloos gezonken plaat Sad Songs for Dirty Lovers (2003). Maar het kostte volgens Berninger ‘fucking forever’ om het eruit te peuteren. Tijdens het maken van Alligator (2005) en vooral doorbraakplaat Boxer (2007) liepen de spanningen zo hoog op dat de levensvatbaarheid van de groep luidop in vraag werd gesteld. Zo erg is het sindsdien niet meer geweest, aldus Aaron Dessner.
‘Kijk, Matt heeft een heel sterke persoonlijkheid, hij barst van het zelfvertrouwen en de koppigheid. Mijn broer en ik hebben ook een sterke mening over waar we willen dat de muziek heen gaat. Als dat samenkomt in de fase dat er knopen moeten worden doorgehakt, klettert het nog wel eens. Zeker omdat Matt, die geen muzikale opleiding heeft genoten zoals wij, wat ons betreft soms een andere taal spreekt. Anderzijds, we hebben het nu al zo vaak meegemaakt dat we ook wel beseffen dat die wrevel er allicht bijhoort.’
***
En of The National er zich telkens doorheen heeft geslagen. High Violet (2010) en Trouble Will Find Me (2013) bevestigden de status van groeiende undergroundband die de somberheid van Nick Cave en Leonard Cohen aan muzikaal ambitieuze fijnzinnigheid koppelde, met mooi flakkerende weemoed tot gevolg. Stap voor stap zette de groep haar opgang richting groter publiek voort, geholpen door fans die touwtjes in handen hielden: de producers van tv-series als Parenthood, House of Brothers and Sisters of de campagneleider van Barack Obama, die in 2008 een instrumentale versie van Fake Empire in het verkiezingsfilmpje van zijn presidentskandidaat schoof. Maar dat platen maken door die gang van zaken makkelijker is geworden, hoor je vandaag niemand bij The National zeggen.
Leuker, dát wel. De reden daarvoor ligt op zo’n twintig minuten rijden naar het noorden, in Stuyvesant, waar Aaron Dessner en zijn vrouw enkele jaren geleden een landgoed kochten dat naast een groot woonhuis ook een schuur omvatte, aan de glooiende oever van een langwerpige vijver. Dat ding ging tegen de vlakte om plaats te maken voor een volledig nieuwe studio, afgewerkt met plaatmateriaal van de oorspronkelijke schuur, maar binnenin bekleed met hetzelfde cederhouten lattenpatroon als dat van Aaron Dessners kleine garagestudio in Brooklyn, die jarenlang het officieuze hoofdkwartier van de groep was geweest.
Bryce Dessner: ‘Die garage was fijn en magisch – we hebben daar heel belangrijke dingen opgenomen – maar het waren vooral Aaron en ik die daar zaten. Dat kon bijna niet anders: het was er zo klein dat we er onmogelijk allemaal tegelijk in konden.’
In Long Pond, zoals het nieuwe bouwsel in Stuyvesant werd gedoopt, is dat alvast geen probleem. Later die namiddag gaan we een kijkje nemen in wat Aaron als ‘een combinatie van een kerk en een garage’ omschrijft. Technicus John Snow, Aarons studiorechterhand, leidt ons rond. Valt op van buiten: de grote glaspartijen aan drie zijden, waarvan eentje pal op de pittoreske vijver gericht, die, zo legt Snow volleerd uit, in de lente met smeltwater uit de omliggende Catskill Mountains wordt gevoed. Binnen heerst de zachte, warme, pure geur van ceder, en inderdaad genoeg ruimte om naast een open studio (zonder afscheiding tussen de live en control room) een woonruimte met keuken te herbergen, en boven nog wat slaapkamers. De sfeer is grandioos en intiem tegelijk.
‘Wanneer de hele groep er is, slapen Matt en de Devendorfs hier, en Aaron en Bryce in het huis. Je kunt hier perfect lange tijd logeren en comfortabel werken, in een supergezellige omgeving. Of je duikt tussen twee partijen even de vijver in. Matt heeft hier eens twee weken verbleven zonder het erf ook maar te verlaten. Hij houdt ervan om in de drumkamer te kamperen, achter dat schuifraam. Daar verdwijnt hij dan in, zonder dat je weet dat hij er zit. Zoals je ziet, staat er nu een bed’, lacht Snow.
Het overgrote deel van het nieuwe album werd hier opgenomen en gemixt. Voor The National bleek deze nieuwe stek zo significant dat ze het gebouw prominent op de hoes van Sleep Well Beast hebben gezet. ‘Geef toe,’ zegt Snow vol bewondering, terwijl hij naar de vijver staart alsof hij hier voor het eerst voet zet, ‘dit is toch heel wat anders dan de garage, de kelder of die andere grotten waarin ze vroeger gewerkt hebben.’
Dat kun je moeilijk tegenspreken. Buiten wuift de goedaardige natuur je toe, maar de idyllische rust is bedrieglijk, had trompettist Kyle Resnick me eerder verzekerd. ‘Ik woon zo’n vijf uur verderop. Vorige winter ben ik op een nacht naar hier vertrokken in de hoop nog net een grote, voorspelde storm voor te blijven. De daaropvolgende dag hebben we voor negen songs de achtergrondzang opgenomen, terwijl we de sneeuw gestaag zagen vallen. En vallen. En vallen. (lacht) Op het eind van de dag lag er een meter sneeuw, tot net onder de ramen. Prachtig. Alleen moesten we de auto’s uitgraven als we ergens heen wilden. Heel intens. Maar ook heel cool om op die manier te werken. Je blijft heel gefocust. Je gaat nergens heen tenzij het echt moet.’
Resnicks partner op het podium is trombonist Benjamin Lanz, in feite een multi-instrumentalist en componist op zelfstandige basis, die tevens bij Beirut en Sufjan Stevens te horen valt, en met wie de Devendorfs in 2016 als NZNDRF nog een titelloze improvisatieplaat afleverden. Hij had ons op de weelderige fauna die Long Pond omgeeft gewezen. ’s Nachts zakken die enorme brulkikkers naar de rand van de vijver af en beginnen ze te bulderen. Een heel coole klank, als een orkest van de natuur. En soms, als we op warme nachten de ramen openzetten, horen we tussen playbacks in wel eens coyotes huilen. Klinkt een beetje als een wolf, maar met een hogere pitch.’
***
Dat de hele groep in het luxueuze clubhuis Long Pond kan samenkomen, is ook belangrijk omdat geen enkel lid tegenwoordig nog in dezelfde staat woont, of zelfs in hetzelfde land. Aaron Dessner woont met zijn Deense vrouw een deel van het jaar in Kopenhagen. Zijn broer Bryce resideert in Parijs, Bryan Devendorf woont in Cincinnati, Ohio, en Scott Devendorf in Long Island, New York. Gedoodverfde sombermans Matt Berninger is sinds enkele jaren zelfs met vrouw en dochter naar het door de zon geknuffelde LA verkast.
‘Ik liep vroeger allicht rond met hetzelfde idee van wat een LA-type is’, grijnst hij. ‘En wees maar zeker dat het er stikt van zulke lui. (lacht) Maar LA is ook schitterend en ongelofelijk creatief, man. Vandaag kun je niet meer zeggen dat New York alleen cool en kunstzinnig is en LA louter oppervlakkig en van plastiek. Niet dat ik veel uit mijn huis kom. Waarom zou ik ook? Ik kweek wiet in mijn achtertuin en schrijf songs over mezelf. (lacht) Ik woon in Venice, aan de oceaan. Ooit gemeen drugsland, maar tegenwoordig is het Silicon Beach, waar assholes met veel duiten zoals ik zich vestigen. (grijnst)‘
In Matt Berningers garage woont nog steeds zijn broer Tom, die naam heeft gemaakt met de docu Mistaken for Strangers (2013), over The National maar vooral over de verhouding met zijn broer – de tegenstellingen tussen ‘de gevestigde rockster’ en ‘de pafferige nietsnut’ lagen er wel dikker op dan ze in werkelijkheid zijn. ‘We werken nu aan Mistaken for Strangers II‘, verklapt Berninger. ‘Geen film, maar een tv-serie. Maar veel concreets kan ik er nog niet over zeggen.’
In de film wierp Tom Berninger zich ostentatief op als een metalhead die het softe gedoe van The National maar niets vond. Ik vraag Matt wat Tom van het nieuwe Turtleneck vindt, met voorsprong het hardste rocknummer dat The National ooit op plaat heeft gezet? ‘Hij vindt het goed, maar niet die song alleen, hoor: hij houdt ook van Guilty Party. Wat toch aantoont dat hij geen volslagen cultuurbarbaar is. Ja, hij houdt van metal, maar hij vindt tenminste dat The National de meest metalachtige niet-metalband is die er rondloopt. (lacht) Hij heeft namelijk een zwak voor bands die blóéden, die niet doen alsof. Hey, hij is met ons op tournee geweest, hij heeft genoeg gezien hoe brutaal het er soms bij ons toegaat. Sommige van zijn favoriete metalbands zijn zelfs fan van ons, zoals Slough Feg. Neen, wees gerust: Tom en ik komen goed overeen.
***
Op wandelafstand van Hudsons centrale plein, op een steenworp van de spoorlijn die New York met Montréal verbindt, rijst Basilica Hudson uit de keiengrond. De voormalige smidse, metaalgieterij en lijmfabriek, gebouwd in 1880, is sinds het begin van het nieuwe millennium in gebruik als gemeenschaps- en kunstencentrum, functies die het huidige eigenaarsduo – voormalige Smashing Pumpkins– en Hole-bassiste Melissa Auf der Maur en haar man, filmmaker Tony Stone – sinds 2010 nog verder hebben ontplooid. Onder een non-profitstatuut stellen zij de ruimte open voor films, expo’s, performances en concerten, maar ook voedselmarkten en trouwerijen. Hier houdt The National twee avonden na elkaar een ‘Guilty Party’ onder het motto ‘raising fun and funds’, om de songs van Sleep Well Beast live in de vingers te krijgen. Niet zomaar een dubbelconcert, maar een happening. In de centrale inkomhal geven de Dessners in een gelegenheidsgroepje met Benjamin Lanz een improvisatie ten beste. Op de enorme glasramen en hoge, verweerde bakstenen muren worden van kleur barstende lichtpatronen geworpen. Vervolgens speelt in elke hoek van de grote, industriële zaal een voorprogramma dat later in meerdere nummers ook met The National zal meespelen.
En de hoofdact zelf? Die probeert voor het eerst een rond, centraal opgesteld podium uit. Typisch voor de groep, vindt Kyle Resnick, om een situatie op te zoeken waarin ze zich misschien minder op haar gemak voelt, maar die er wel toe kan leiden dat ze beter wordt in wat ze doet.
Kan kloppen, want het concert op de tweede avond is merkelijk beter dan het eerste. De bezetenheid van Turtleneck is in vierentwintig uur fel gegroeid, en dankzij het knarsende gitaarwerk is The System Only Dreams in Total Darkness nog een grotere voltreffer dan het etmaal ervoor. Ronduit geweldig is de apotheose die de aan Steve Reich verslingerde vibrafonisten van So Percussion aan I’ll Still Destroy You schenken. Guilty Party lijkt in eerste instantie een nogal generisch National-nummer, maar de extra zang van Nadia Sirota in een andere hoek van de zaal, Kyles elegische trompet en de ineengestrengelde gitaren van de Dessners maken er een impressionant weefwerk van. Carin at the Liquor Store en Dark Side of the Gym herinneren er dan weer aan hoe mooi en feeëriek het stof op kant twee van de nieuwe plaat neerdwarrelt. Voor Sleep Well Beast doet iedereen mee, ook het duo Buke and Gase met zijn zelfgebouwde instrumenten, en het elektronische ensemble Mouse on Mars.
Nog een halfuur later, na de bisronde met Terrible Love en Pink Rabbits, mogen we de mannen van de match aanduiden: de boven zijn laag afgestelde microfoon gebogen Berninger, die zich niet alleen heeft bekwaamd in het bespelen van luchtgitaar én -drum tegelijk; maar met evenveel punten Bryan Devendorf, die als een jazzdrummer om het metrum cirkelt zonder dat de dynamiek er ooit onder lijdt.
Goed, vaak was Berningers strijd met de uit staal, glas, baksteen en terracotta opgetrokken Basilica vruchteloos. Daarom: blij dat ik hem eerder al over zijn teksten had aangesproken, die hij sinds Boxer veelal met zijn vrouw Carin Besser schrijft, een voormalige literaire redactrice van The New York Times. Op de vraag of die werkwijze niet confronterend is, zeker op een plaat als Sleep Well Beast, die relaties en het huwelijk behandelt, moet hij even nadenken.
‘Neen, toch niet. Carin weet net als ik dat je met vuur moet spelen als je iets substantieels wilt maken. Ja, er staan songs over het huwelijk op de nieuwe plaat, maar daarom nog niet over het onze. Carin zal gewoon niets laten passeren dat niets wezenlijks zegt of geen betekenis heeft. Soms zing ik over hoe moeilijk het huwelijk is, want dat is het ook. Maar dan kan ik het evengoed over het huwelijk van deze bánd hebben. Autobiografisch zijn mijn teksten niet. De andere jongens hebben bij Carin at the Liquor Store niet elkaar aangestoten van: uh-oh, Matt en Carin zitten in de problemen. Uiteraard zijn we geen robots die ons persoonlijke leven er totaal buiten laten. We schrijven over datgene waar we diep in onze ziel op kauwen. Anders sta je gewoon frieten te bakken.’
Waarop de bepaald stille en goofy Scott Devendorf alsnog een bijdrage aan het interview levert. ‘Ook toevallig: gisteren was National French Fries Day!’
The National: vraag niet langer hoe, maar het werkt.
Sleep Well Beast
Op 8/9 uit bij 4AD.
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier