Stef Kamil Carlens: ‘Angst geeft je echt vleugels: dat leerde ik toen die skinheads me aanvielen’

© Jef Boes

Stef Kamil Carlens wilde Freddie Mercury of David Bowie worden. Het draaide anders uit. Hij ging busken en trok naar Afrika. ‘Soms heb ik het gevoel dat ik me nu pas een beetje volwassen begin te voelen.’

Als je leven verfilmd zou worden, welke scènes moeten er dan zeker in? Deze zomer schrijven zeven artiesten het scenario van hun leven.

Scène 1: het doosje waterverf

‘Op een dag, ik moet vijf geweest zijn, kwam ik met een tekening thuis van school. Vraag me niet hoe die eruitzag, ik weet het niet meer. Wat ik me wel nog goed herinner, is dat mijn vader na het zien van die tekening stante pede naar de winkel is gerend om een doosje waterverf te kopen. Voor mij was dat een belangrijk moment, een stimulans om verder te gaan met tekenen.’

Stef Kamil Carlens groeit op in Schoten, in de rand van Antwerpen. Vader Robert is leraar Frans, houdt van klassieke muziek en poëzie en maakt zelf ook kunst. Aquarellen, etsen, houtskooltekeningen, zeefdrukken: zijn palet is breed.

‘Mijn vader stimuleerde mij en mijn twee jaar jongere zus voortdurend om creatief te zijn. In het lager onderwijs heb ik eens een wedstrijd gewonnen met een tekening die hij voor de helft gemaakt had. Een vijver met een roeibootje erop. Het bootje had hij getekend, ik kreeg het perspectief niet juist.’

Naast kunst is ook het katholieke geloof een belangrijke pijler in het gezin Carlens. Elke zondag moet de jonge Stef Kamil naar de kerk. Aan de hand van zijn moeder Camilla, lerares in de plaatselijke basisschool, hoort hij er eerst de vrouwen roddelen en daarna de priester preken over samenhorigheid en naastenliefde.

Hoe Bowie en Mercury hun stem in duizend bochten wrongen en in de bizarste pakjes op het podium stonden: dat begeesterde me.

Nee, geef Carlens dan maar zijn BMX. Of zijn waterverf. ‘Buiten spelen en tekenen, dat was mijn jeugd.’

Aangespoord door zijn vader kiest hij voor het kunstonderwijs. Van moeder krijgt hij op zijn veertiende een eerste gitaar, die aan alle kanten rammelt. Gelukkig is er nonkel Guy, de jongere broer van vader: een vrije geest die diep in de jaren tachtig nog een hippie-aureool rond zich heeft hangen, de sfeer van Ferre Grignard en muziekcafé De Muze, van lange baarden en de geur van patchoeli.

‘Nonkel Guy zag me bezig op de slechte gitaar die ik van mijn moeder had gekregen en uit compassie heeft hij me een nieuwe gekocht. Een Hoffner 69, ik speel er nog altijd op.’

Met de gitaar komen ook de eerste langspeelplaten. Veel oude blues, Bob Dylan, An American Prayer van The Doors. Iets later ook David Bowie en Queen, de helden van die dagen. Carlens wil Freddie Mercury zijn, hij is een popster in het diepst van zijn gedachten. ‘Hoe Bowie en Mercury hun stem in duizend bochten wrongen en in de bizarste pakjes op het podium stonden: dat begeesterde me.’

Scène 2: de skinheads

Midden jaren tachtig, het centrum van Antwerpen. Carlens stapt met twee vrienden in de richting van De Leeuw van Vlaanderen, het omstreden Vlaams-nationalistische café aan de Jezuïetenrui. De drie hebben er net een repetitie van hun bandje opzitten. Ze dragen kleurrijke, losse kleren en lang haar. Ineens zien ze van alle kanten mannen met korte kapsels, brede schouders en een kwade blik op zich afkomen. Skinheads, stokken in de handen.

‘Als een zwerm bijen stormden die gasten op ons af. Zonder boe of ba begonnen ze op ons te kloppen en te schoppen. Een van ons kon vechten, hij heeft zich vrij snel uit het gewoel kunnen losmaken. De andere kon nog net op een voorbijrijdende tram springen. En zelf ben ik eerst op de grond gevallen, mijn hoofd volledig onder het bloed, en dan als een razende beginnen te sprinten. ‘Angst geeft je vleugels’, zeggen ze. Wel: dat was toen echt zo.’

De hoofdwonde geneest snel, maar de confrontatie met de zwerm andersdenkenden laat diepe sporen na.

‘Vooral het verbale geweld maakte indruk. “Linkse ratten!” riepen die skinheads. “We gaan jullie vermoorden!” Hun stemmen galmden nog maanden in mijn hoofd na. Ik ging compleet paranoïde de straat op, keek de hele tijd over mijn schouder. Maar na een paar jaar heb ik voor mezelf beslist dat ik van dat gevoel af moest. Intussen is het zelfs helemaal omgedraaid: ik heb weinig of geen angsten meer.’

Scène 3: de straatzanger

In de lange, donkere gang van het metrostation onder Antwerpen Centraal staat een man met een gitaar. Warrig haar, de gebroken snaren als schoenveters aan elkaar geknoopt, uitsluitend covers op het repertoire. Op weg naar school kijkt Carlens hem iedere dag met grote ogen aan. Tot hij al zijn moed bij elkaar raapt en de straatzanger eindelijk durft aan te spreken.

‘Het bleek een sympathieke, lieve man. Hij gaf me meteen tips om ook te gaan busken. Vanaf dat moment ben ik met mijn gitaar de straat opgetrokken en heb ik in metrowagons, op terrassen en in restaurants gespeeld.’

Antwerpen, Brussel, Edinburgh, hand over hand breidt Carlens’ wereld uit. Busken wordt een levensstijl, met zijn gitaar trekt hij heel Europa rond. Hij brengt covers van Dylan en Tom Waits, af en toe een eigen nummer.

Stef Kamil Carlens: 'Angst geeft je echt vleugels: dat leerde ik toen die skinheads me aanvielen'
© Jef Boes

Via zijn zus leert Carlens Tom Barman kennen, één brok ambitie en gedrevenheid. Ze gaan samenwonen in een vervallen huis en stampen een groepje uit de grond: dEUS, met verder ook Klaas Janszoons, Rudy Trouvé en Jules de Borgher. Hun leven speelt zich hoofdzakelijk ’s nachts af. Roes en creativiteit klotsen tegen de plinten van de kroeg.

‘In die beginperiode zijn we met zijn vijven een paar keer naar Spanje en Portugal gereisd, voor een kleine toer langs cafés en restaurants. Het bracht allemaal niet veel op, maar het was een geweldig avontuur. Overdag speelden we op straat, om toch iets te verdienen.’

Na de finale van Humo’s Rock Rally in 1992 belandt het avontuur in een stroomversnelling. Het vijftal neemt Worst Case Scenario op, het busken maakt plaats voor concerten op prestigieuze podia van Londen tot Tel Aviv, de single Suds & Soda komt in hoge rotatie op MTV.

Friday! Friday! Friday!‘ roept Carlens in die song, naar de Vrijdagmarkt waar hij op dat moment woont.

Scène 4: de chaos

‘Ik zit in een taxi waarvan de deuren net niet op de grond vallen. De chauffeur spreekt Frans tegen mij. Tenminste: dat vermoed ik. Het is pikdonker en in de straten krioelt het van het volk. De meeste gebouwen rond mij zijn niet afgewerkt. Een en al chaos, dat is wat ik zie. Ik ben nog geen uur geland in Bamako, de hoofdstad van Mali, en ik besef al dat ik mijn hele leven in een gigantische bubbel doorgebracht heb. De wereld ziet er in Afrika ineens helemaal anders uit, alsof ik op een andere planeet geland ben. Al mijn zekerheden gaan aan het wankelen.’

Het is 2009, Carlens is veertig en reist voor het eerst naar Afrika. Na Worst Case Scenario is hij uit dEUS gestapt. Hij voelde zich ontworteld door het succes en gaf de voorkeur aan zijn eigen groep Moondog Jr., die snel vervelde tot Zita Swoon. Met hits als My Bond with You and Your Planet: Disco!, The Bananaqueen en I Feel Alive in the City heeft hij een trouw publiek opgebouwd.

Maar na vijftien jaar in het stramien van plaat opnemen, interviews geven en toeren is het tijd voor een nieuwe wending. Hij wil het land van Ali Farka Touré verkennen en heeft het telefoonnummer van zangeres Rokia Traoré op zak, die in haar muziek moeiteloos de West-Afrikaanse muziektradities en Europese rock met elkaar vervlecht.

Voor hij haar opzoekt, drinkt Carlens aan de oever van de Niger zelfgebrouwen bier met enkele rastafari’s, ze brengen hun dagen al blowend en schilderend door. Op slag wordt hij ziek van het bier. Met maagproblemen belt hij bij Traoré aan. ‘Ach, ‘ lacht die, ‘poor white boy.’

Later trekt hij op met Toearegs en woont hij concerten van lokale, traditionele zangers bij. ‘John Lee Hooker, maar dan tien miljoen keer intenser. Het hele dorp raakte er telkens weer door bezworen. Magisch gewoon.’

Gaandeweg krijgt Carlens inzicht in de West-Afrikaanse maatschappij, die zo gelaagd is als een ui.

‘Politiek, religie, etnie, bijgeloof: er zijn zo ongelooflijk veel ongeschreven regels waarmee je rekening moet houden en iedereen kent die ook, behalve natuurlijk de blanke bezoeker. Door veel vragen te stellen begin je stukje bij beetje te begrijpen hoe de samenleving opgebouwd is, zeker als je zoals ik in je eentje reist.’

Zonder mijn vrouw en zoon zou ik totaal stuurloos zijn.

Uiteindelijk keert Carlens nog drie keer naar West-Afrika terug, telkens voor een periode van om en nabij de vier weken. Ook in Burkina Faso reist hij rond. Met twee Burkinese muzikanten, Awa Démé en Mamadou Diabaté, zet hij in België zelfs een toernee op. Het geeft hem en zijn Zita Swoon Group, de vernieuwde versie van zijn band, een nieuw elan.

‘Al was het zeker niet zo simpel als het klinkt. Awa kon niet lezen of schrijven en sprak geen enkele taal die ik spreek, en ook Mamadou was muzikaal niet geschoold. Iets wat voor westerse muzikanten simpel en vanzelfsprekend is, zoals het in vier tellen aangeven van de maat bijvoorbeeld, was voor hen compleet onbegrijpelijk. En omgekeerd was ik, in vergelijking met hen, een primitieveling wat gevoel voor tempo en ritmiek betreft. Maar juist door zulke ervaringen zijn mijn reizen naar Afrika onvergetelijk. Een breekpunt in mijn leven.’

Scène 5: het honk

De autosnelweg met al zijn op- en afritten. Het Justitiepaleis. Een speeltuin.

Carlens staat op de Konijnenwei, een stukje wilde natuur op het Antwerpse Zuid. Hij kijkt weemoedig in het rond. Aan zijn voeten kwispelt zijn hond.

Carlens denkt aan wat zijn vader hem ooit vertelde, dat de Konijnenwei vroeger dé overgangsplek tussen stad en platteland was, een abrupte grens, duidelijk zichtbaar in het landschap. Ondertussen is die scheidslijn zachtjes vervaagd.

‘Vanwege die connotatie, het flou worden van grenzen, heb ik mijn opnamestudio de naam Rabbit Field gegeven. En ook omdat ik er in die periode regelmatig ging wandelen met Sergej, een Oekraïense iconenschilder die een tijdje bij ons gelogeerd heeft. “My country,” zei hij op een keer in zijn typische gebroken Engels, ” is a bit like this rabbit field. But much, much bigger.”

De Rabbit Field Studio, een handbalveld groot en zorgvuldig met hout afgewerkt, is Carlens’ honk. Buiten scharrelen de kippen in het hoge gras. Rond een vijver groeit een impressionistisch schilderij met rode, gele en blauwe bloemen.

Naar eigen zeggen is Carlens altijd aan het werk. Elke ochtend stapt hij van zijn bed rechtstreeks de studio binnen. Nog iedere keer denkt hij bij zichzelf: ‘Dit is de plek waar ik nu het liefst zou zijn.’ Nog altijd is het geluksgevoel even intens.

‘Voor een buitenstaander zal het een saai leven lijken, maar ik vind het nog altijd enorm boeiend. Er hangen hier ook vaak bevriende muzikanten rond, of kunstenaars, die in de Rabbit Field komen werken. Sinds ik deze plek heb, ga ik amper nog op reis.’

Scène 6: het feest

Een zomerse dag, september 2016. De Rabbit Field Studio is tot een feestzaal omgetoverd. Aan lange tafels zitten vrienden en familie. Eten en drank gaan soepel rond. Wanneer Carlens opstaat en zijn akoestische gitaar omgordt, valt iedereen stil. Hij wendt zich tot zijn vrouw Laurence en zet Histoire d’un amour in, van Dalida. ‘ Mon histoire, c’est l’histoire d’un amour. Ma complainte, c’est la plainte de deux coeurs.’

Eerder die dag zijn ze met de bakfiets naar het stadhuis gereden. Carlens in het zadel, zijn vrouw in de bak. Na een korte ceremonie hebben ze er elkaar het jawoord gegeven.

Stef Kamil Carlens: 'Angst geeft je echt vleugels: dat leerde ik toen die skinheads me aanvielen'
© Jef Boes

‘Ik wilde nooit trouwen, in mijn hoofd hoorde het bij het katholieke gedoe waar ik sinds mijn twaalfde een grote afkeer van heb. Maar na al die jaren voelde ik toch de noodzaak om Laurence, en alle mensen rondom ons, te laten zien dat ik samen met haar oud wil worden.’

Al sinds zijn vijfentwintigste is Carlens samen met zijn vrouw. Ze zijn samen opgegroeid. Ook professioneel vormen ze een stevig duo: hij staat in voor het artistieke luik, zij regelt het productiewerk en alle praktische zaken.

‘Soms heb ik het gevoel dat ik me nu pas, op mijn negenenveertigste, een beetje volwassen begin te voelen. En dan nog, alles staat nog altijd op losse schroeven. Maar mijn vrouw en mijn zoon, mijn thuis kortom, zijn de vaste waarden. Daar hangt alles aan vast. Zonder hen zou ik totaal stuurloos zijn.’

Aftiteling

Zijn BMX heeft Stef Kamil Carlens jaren geleden ingeruild voor een tweedehands koersfiets. Kort na ons gesprek zal hij er een reis door België mee maken, samen met zijn vrouw.

Zoon Uriel, ondertussen 17, blijft thuis. Stilaan wordt de jongen een man.

De gitaar van nonkel Guy is momenteel in herstelling.

In Mali of Burkina Faso is Carlens sinds de Arabische Lente niet meer geweest. Te gevaarlijk, meent hij.

Een skinhead heeft hij al lang niet meer gezien. ‘Gelukkig maar, anders begint mijn hart meteen weer sneller te slaan.’

Making Sense Of

De nieuwe soloplaat van Stef Kamil Carlens verschijnt op 20/9. In het najaar stelt hij ze overal in het land voor.

Stef Kamil Carlens

49 jaar

Opgegroeid in Schoten.

Woont en werkt in Hoboken, heeft één zoon.

Maakte in de beginjaren deel uit van dEUS, als bassist.

Koos al snel voor zijn eigen bands: Moondog Jr. en Zita Swoon.

Maakt ook muziek voor dansvoorstellingen en films en was dit voorjaar te zien in Liefde voor muziek op VTM.

Fietst en loopt veel, mediteert en tuiniert.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content