Sigur Rós: ‘Wij zijn dEUS niet, hé’ (The Barn/Donderdag/23.10u)

Op het podium van Rock Werchter laat Sigur Rós zijn nieuwe sound voor het eerst live op Belgische bodem klinken, wij mochten al op bezoek in hun thuisstad Reykjavik. ‘Het moest anders, donkerder, chagrijniger en vuiler.’

Al bijna twintig jaar is Sigur Rós een van de meest eigenzinnige bands van het noordelijk halfrond, en met de nieuwe plaat Kveikur slaan Jónsi en co. een compleet nieuwe weg in. Weg van de zweverige ambient, meer rechttoe-rechtaanrock. Op het podium van Rock Werchter laat de band zijn nieuwe sound voor het eerst live op Belgische bodem klinken, wij mochten al op bezoek in hun thuisstad Reykjavik. ‘Het moest anders, donkerder, chagrijniger en vuiler.’

‘In dit boek kom je te weten dat IJsland prachtig is, dat de IJslandse vrouwen bloedmooi zijn (en de mannen er oké uitzien), dat de gemiddelde IJslander beter Engels spreekt dan IJslands, dat IJslanders garages bouwen voor hun bands en niet voor hun auto’s, dat … (vul hier zelf maar een elfengrap in), dat toeristen zich er veilig voelen want ze worden doorgaans niet aangevallen door de schapen, en dat Reykjavik rockt.’ Zo begint Reykjavik Rocks, een met enige humor doorspekte reisgids voor ’s werelds kleinste grootstad – er wonen amper 120.000 mensen, en dat is ruim een derde van de in totaal 320.000 bewoners van IJsland.

De titel van de gids is ook van toepassing op Kveikur, de nieuwe van Sigur Rós en een plaat waarmee Jón ‘Jónsi’ Birgisson en de zijnen zich na hun vorige album Valtari (2012), dat al even wisselvallig was als het weer in IJsland, verrassend snel en stevig hebben herpakt. Grimmige gitaren, daverende drums en brutale bassen voeren de boventoon. Een halve minuut ver in opener Brennistein en het lijkt alsof je naar een album van My Bloody Valentine zit te luisteren en in de apocalyptische titeltrack schemeren zelfs flarden dubstep en industrial door. Kveikur is ongetwijfeld de gewaagdste, en misschien ook wel de beste plaat in het bijna twintigjarig bestaan van de band. Maar ook dit meest atypische album blijft onmiskenbaar Sigur Rós, al was het maar vanwege de typische falset van Jónsi, en de lang uitgesponnen, filmische en immer melancholische instrumentale klanktapijten.

De voltallige band zit te wachten in KEX, een gewezen koekjesfabriek – het wachtwoord voor het wifi-netwerk is niet voor niets ‘cookiemonster’ – die twee jaar geleden verbouwd werd tot een hippe eetbar annex jeugdherberg, met een magisch uitzicht op de Noorse Zee. Terwijl ik lichtjes verwonderd door het raam naar al die natuurpracht zit te gapen, komen de bandleden sakkerend binnenwaaien. ‘Véél te koud voor deze tijd van het jaar. Je hebt het verkeerde moment uitgekozen om naar hier te komen, vriend’, zegt Jónsi in een Engels dat er aanzienlijk op vooruit is gegaan. Hij leeft dan ook al jaren samen met de Amerikaan Alex Somers, met wie hij in 2009 een plaat uitbracht als Riceboy Sleeps. En driekwart van de songs op zijn solodebuut Go uit 2010 zijn in het Engels gezongen. Maar om nu te zeggen dat hij vlotter Engels spreekt dan zijn moedertaal, dat gaat toch wat ver.

Voor het interview was er één richtlijn: ‘Vermijd al te clichématige vragen over IJsland, ze zijn het beu om elke keer weer te moeten praten over gletsjers, geisers en vulkanen.’ Dus polsen we eerst naar hoe die nieuwe geluiden in Kveikur gesijpeld zijn. ‘Met deze plaat zijn we back to basics gegaan’, zegt Jónsi. ‘De gitaar-, bas- en drumpartijen hebben we opgenomen in de garage van Orri (drummer Orri Páll Dýrason, nvdr.), net zoals we dat deden toen we tieners waren.’ En net zoals een hele generatie jongeren het hen nadoet, want op haast iedere straathoek van Reykjavik hoor je iemand in een garage op een drumstel meppen – en de auto’s staan inderdaad rijendik op straat geparkeerd, goeie reisgids.

‘We hebben ook veel meer willen experimenteren op Kveikur’, gaat Jónsi verder. ‘We hebben veel met computereffecten gewerkt en je hoort samples van bassist Goggi die ukelele speelt met een strijkstok. Heel bevreemdend, het lijkt wel een harmonium. Een heel slecht klinkend harmonium, weliswaar (lacht).’ ‘We hebben vooraf ook meer dan ooit gepraat over waar we met dit album naartoe wilden’, pikt Georg ‘Goggi’ Hólm, de vlotste prater van de drie, in. ‘Het moest anders. Onze laatste platen waren nogal aan de poppy kant, nu mocht het allemaal wat donkerder, chagrijniger en vuiler.’

Ook het vertrek van toetsenist Kjartan Sveinsson, die er eerder dit jaar de brui aan gaf, is bepalend geweest voor de nieuwe wind. Kveikur is de eerste plaat zonder hem, maar over zijn vertrek willen de overblijvende bandleden het niet hebben. En op de vraag wat er veranderd is sinds zijn vertrek, antwoordden ze kort.

Orri: Er komen geen piano’s voor op onze nieuwe plaat.
Jónsi: Jawel, eentje.
Orri: Yeah, a really shitty one! (lacht)

Is er een vervanger voor Sveinsson op komst? Jónsi: Wij zijn dEUS niet, hé. (lacht)
Goggi: Live zijn we wel met meer. Zo speelt mijn jongere broer Kjartan Dagur Hólm voortaan mee. Maar schrijven en opnemen: dat kunnen we met z’n drieën ook wel aan.

Later op de dag krijgen we van John Best, de Britse manager van Sigur Rós, wel het volledige verhaal achter Sveinssons vertrek te horen, nadat we in een bekend visrestaurant aan een meer in hartje Reykjavik een fles rode wijn én een blokje hákarl binnengespeeld hadden. Hákarl is een lapje rotte Groenlandse haai, dat traditioneel na het hoofdgerecht geserveerd wordt bij een Brennivín, de lokale jeneversoort. Het gerecht zou symbool staan voor wilskracht en durf, al is het misschien moediger om het uit te spuwen dan om het op te eten. ‘Kjartan speelde al sinds 2005 met het idee om de groep te verlaten’, vertelt Best. ‘Hij vond het absurd dat je zo lang in één en dezelfde band kunt zitten, en vooral dat het succes zo lang kan blijven duren. We hebben hem een paar keer kunnen overhalen om te blijven: “Nog één plaat, nog één tournee.” Maar op den duur begon hij elke beslissing in twijfel te trekken en speelde hij continu voor stoorzender. Sinds hij de knoop definitief heeft doorgehakt, voelt Sigur Rós zich toch wel een beetje bevrijd. Begrijp me niet verkeerd: Kjartan is een geweldige kerel en een rotgetalenteerde muzikant, en we hebben nog steeds een goede band met hem. Maar de sfeer in de groep is nu beter dan ooit: Jónsi, Georg en Orri, dat zijn wél drie handen op een buik.’

Het drietal komt inderdaad verrassend ontspannen en zelfs goedlachs over, terwijl ze toch de reputatie hebben niet de gemakkelijkste gesprekspartners te zijn. Ooit gaven ze een memorabel interview op de Amerikaanse radiozender NPR. Of liever: een memorabel non-interview, want de stiltes na élke vraag van dj Bryant Park duurden pijnlijk lang, en als er al een antwoord kwam, beperkte het zich tot ‘I don’t know’ en ‘Yeah, I guess so’. De vrouwelijke vertegenwoordiger van de platenfirma die de interviews in Reykjavik in goede banen moet leiden, was ook bloednerveus voor ons gesprek: ‘Soms loopt het vlot, soms is het een ramp. Ik hou mijn hart vast.’ Rampzalig werd het niet, maar met uitzondering van Goggi antwoordden de bandleden wel het liefst in één zin – of liever nog in een halve zin.

Kveikur volgt amper een jaar na Valtari. Waar vonden jullie plots de tijd om een plaat zo snel bij elkaar te schrijven?’ Jónsi: Terwijl we aan Valtari werkten.
Goggi: Eigenlijk is Valtari een verzameling oude opnames uit 2005. Die songs lagen dus klaar, het was enkel een kwestie van ze te bundelen. En dus hadden we tijd genoeg om tegelijk aan nieuw materiaal te werken.

Wat betekent ‘kveikur’? Jónsi: Een kaarsenpit, een lont. Of een vonk, als je wilt.

Voor Sigur Rós, na een carrière van bijna twintig jaar? Goggi: Zo kun je het bezien.

En waar gaan de songs over? Goggi: Seks, drugs en rock-‘n-roll, tiens. (lacht)
Jónsi: (droog) Vooral over seks.

IJsland associeer ik niet meteen met seks, drugs en rock-‘n-roll. Goggi: IJsland heeft nog altijd het imago een geïsoleerd land te zijn, maar geloof me: dat is al honderden jaren niet meer zo.
Jónsi: Reykjavik staat nu zelfs bekend om zijn bruisende nachtleven. Het is hier elke avond full-on.

Waar gaan jullie uit? Goggi: Ik probeer zo weinig mogelijk uit te gaan.
Jónsi: Het is máánden geleden dat ik nog in een bar ben geweest.
Orri: Dineren en terug naar huis!
Goggi: We worden oud. (lacht)

Eigenwijs en een tikkeltje weird, dat zijn de heren van Sigur Rós natuurlijk wel. Ze willen het over alles behalve de IJslandclichés hebben, maar op de vraag welke plekken ze zouden aanraden om ’s anderendaags tijdens onze vrije dag te gaan bezichtigen, antwoorden ze: ‘Doe de Golden Circle-tour!’ En laat dat nu net de meest clichématige attractie van heel IJsland zijn, een trip die toeristen meevoert langs geisers, vulkanen en watervallen. De drie beginnen af en toe ook minutenlang in het IJslands tegen elkaar te ratelen en midden in het gesprek haalt Jónsi plots zijn iPhone boven: ‘Ik moet even de tussenstand van het snooker checken. Sorry, ik ben verslaafd aan dat spelletje.’ Na ons gesprek zal de frontman zich ook van alles en iedereen afzonderen om op zijn laptop een snookerlivestream te volgen.

Op tournee komen de heren van Sigur Rós blijkbaar wél los. Van Mauro Pawlowski, die met dEUS de jongste jaren op de grote Europese festivals meermaals het pad van Sigur Rós heeft gekruist, kregen we bijvoorbeeld te horen dat de drank rijkelijk vloeit in de kleedkamer van de IJslanders. ‘De bassist staat bijna altijd met een kater op podium’, aldus Pawlowski. ‘Heel grappig. “Ik denk dat ik ga sterven”, zegt hij dan voor hij op moet. En als hij anderhalf uur later zwetend weer in de backstage opduikt, roept hij: “I survived!” (lacht) Fijne kerels. Al zijn ze op Georg Hólm na allemaal tamelijk verlegen.’

Welke muziek draaien jullie voor een optreden? Jónsi: Eerlijk? Baltimore club music, Sidney Samson, Hudson Mohawke…
Goggi: Rare, dansbare stuff die je misschien niet meteen met ons zou associëren. Voor een concert bouwen we een feestje om onszelf op te peppen, en vervolgens komen we op en zetten we een heel traag nummer in. (lacht)
Orri: Ik durf thuis ook wel eens dubstep op te leggen, maar voor de rest zijn wij allemaal into oude muziek. Ik heb onlangs een geweldig radiostation ontdekt, dat uitsluitend traditionele Braziliaanse muziek draait.
Jónsi: Ik ben vooral geïnteresseerd in jazz uit de jaren dertig en veertig, Billie Holiday en zo.

Op 4 juli spelen jullie opnieuw op Rock Werchter, deze keer in The Barn, een tent met een capaciteit van 10.000 toeschouwers. Jónsi: What the hell?! (lacht) Maakt niet uit, Werchter is altijd leuk. Het staat, samen met Roskilde, bovenaan op ons lijstje van favoriete festivals. De organisatie is fantastisch.’
Goggi: We voelen ons echt welkom in Werchter. Dat is op een festival als Coachella bijvoorbeeld wel anders. Daar heerst veel meer chaos. Je mag bijna nergens te voet naartoe, ze duwen je de hele tijd in een golfkarretje. Echt Amerika. Er werken ook bijna uitsluitend jonge mensen, jobstudentjes die van niks weten. (lacht) Het duurt altijd uren voordat we de backstage hebben gevonden.

Sigur Rós vormt al haast twintig jaar een hechte unit. Is dat de sleutel tot het succes, lang samen spelen? Jónsi: We hebben de band inderdaad op heel jonge leeftijd opgericht. En voor die tijd waren we eigenlijk ook al lang met muziek bezig. We weten onderhand dus wel wat we doen.
Goggi: Ik was twaalf of dertien toen ik gitaar begon te spelen. Al moet je daar vooral niet te mythisch over doen. In het begin speelde ik zonder handen. Het heeft zeker tot mijn zestiende geduurd voor ik een akkoord kon spelen. (lacht)
Jónsi: Ik heb ook buiten de muziek de nodige inspiratie opgedaan. Toen ik jong was, werkte ik in de staalfabriek van mijn vader. Dat was echt een nachtmerrie, maar op een bepaalde manier was het ook goed. Er zijn in die tijd namelijk heel wat muzikale ideeën en songteksten in mij opgeborreld. Omdat ik in gedachten probeerde niet in die fabriek te zijn.

Na het gesprek vragen we aan manager Best om het succes van Sigur Rós te verklaren. ‘Onze fans’, antwoordt hij zonder aarzelen. ‘Wij hebben een geweldig fanatiek en trouw publiek. Mensen die Sigur Rós al van bij het begin volgen, brengen nu hun kinderen mee naar de concerten. Dat is fantastisch, want jongeren aantrekken is tegenwoordig het moeilijkste wat er is. Ik heb ook Savages onder mijn hoede, en die meiden klagen voortdurend dat vrijwel overal waar ze komen hun publiek ouder is dan zijzelf. Ik zal je een geheim verklappen: wij laten de muziek van Sigur Rós nooit gebruiken voor reclame op tv, maar aan studenten geven we wél altijd de toestemming om liedjes van ons te gebruiken in hun filmpjes, hoe crappy die ook mogen zijn. Ik denk dat dat helpt om de sympathie van de juiste mensen te winnen.

Michael Ilegems

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content