Lokerse Feesten, de metaldag: ontroering bij Slayer, plaatsvervangende schaamte bij Limp Bizkit
Goede tradities zijn er om in ere te houden, dus wijdde de Lokerse Feesten op de dag des Heren een volledige festivaldag aan het edelste der muziekgenres: heavy metal. Onze recensent trok zijn zwarte outfit en legerbottines aan en aanschouwde onder meer Steel Panther en Slayer aan de Lokerse Kaai. En jammer genoeg ook Limp Bizkit.
Inglorious: Tijdloze hard rock (****)
Geen beter middel om het oogvuil uit de kijkers te wrijven dan met een portie tijdloze hard rock, moeten ze in Lokeren gedacht hebben. Het is dan ook het Britse Inglorious dat de jaarlijkse metalfestiviteiten aan de Durme op gang mag trappen. Geheel in de geest van grote voorbeelden als Deep Purple en (vroege) Whitesnake staat alles bij dit vijftal in het teken van met beide poten in de blues gewortelde classic rock. Vooral Deep Purple is een invloed, al passeert ook een leuke meerstemmige cover van Rainbows I Surrender de revue.
Blikvanger is de blonde, helmboswuivende frontman Nathan James, een zanger met een stem die het vermag om schepen op de klippen te doen lopen. Denk aan (natuurlijk) Ian Gillan, maar vooral Glenn Hughes: traditioneler kan een hardrockzanger niet klinken. Voor de band – met een David Brent-lookalike met blonde bles op basgitaar – is het, ondanks een redelijk gevuld concertplein, vechten tegen de bierkaai, een pak onverschilligheid en het steeds groter wordende contingent Limp Bizkit- en Slayer-fans in het publiek. Inglorious kwam, zag en was glorievol, maar moet jammer genoeg onder een lauw applausje afdruipen. Openers, er is geen enkele reden om ze te benijden.
Red Fang: Opspattende kiezels (***)
‘Dit is de laatste gig van onze Europese tournee. En dat fucken we meestal op’, zegt zanger/bassist Aaron Beam – stoere baard, geruit houthakkershemd – halverwege het optreden van Red Fang. Nou, dat valt wel mee. Het viertal uit Portland, Oregon staat niet alleen bekend om zijn hilarische videoclips waarin zombies en in harnassen vechtende middeleeuwers figureren, maar vooral om zijn viriele, no-nonsense live-sets. Dat is vandaag niet anders.
Op plaat evoceert hun stonermetal een sfeer van opspattend zand, ranzige poolcafés en sluimerende katers, en hoewel de kiezels in Lokeren niet bepaald in het rond vliegen, zet het kwartet een gedreven set neer. Toch blijft Red Fang een echte clubband, die pas echt tot zijn recht komt in een intiemere sfeer, met een paar honderd fans die hun songs uit volle borst meebrullen. Een beetje jammer dat ze op hun laatste werkdag voor de grote vakantie vijf minuten te vroeg afklokken, maar gaat u niet graag een beetje vroeger naar huis als het strand lonkt? Heel aardige band, dit Red Fang.
Suicidal Tendencies: Still Cyco! (****)
Er viel geweeklaag en tandengeknars te horen toen bekend raakte dat Suicidal Tendencies niet ergens hoog op de affiche van deze Metal Day was beland, maar vrij vroeg in de namiddag werd geprogrammeerd. Begrijpelijk, want het gezelschap uit Venice Beach, Los Angeles staat al 35 jaar garant voor venijnige hardcore/thrash van de bovenste surfplank en verzamelde in die jaren een trouwe aanhang. Maar kom, er scheen een flauw zonnetje boven Lokeren, en dat is altijd mooi meegenomen tijdens een optreden van de band uit surfer’s paradise.
Centraal bij Suicidal Tendencies – ST voor vrienden en familie – staat zanger Mike Muir, ook vandaag met onafscheidelijke bandana en witte kniekousen. De met waanzin flirtende afgeknotte boom van een vent telt ondertussen 53 jaarringen, maar daar is op het podium weinig van te merken. Een groot zanger is hij nooit geweest en zal hij ook nu niet meer worden – zoals al meteen bleek tijdens opener You Can’t Bring Me Down, waarin zijn band en het publiek het grootste deel van het vocale werk opknapten, – maar in bekkentrekken, rondhossen over het podium en het aanmanen tot roekeloze cyco pits heeft hij van niemand lessen te leren. Elk zijn stiel.
Misschien heeft Dave Lombardo wel voor een vitaliteitskuur gezorgd. De slagwerker sloeg een drietal jaar geleden met veel kabaal de deur achter zich dicht bij Slayer en sloot zich bij het gezelschap uit Venice aan. Dat is ook te horen aan de set: Metronoom Dave laat zich eens te meer kennen als betrouwbaar sluitstuk en benadert in razendsnelle klassiekers als Possessed to Skate en Trip at the Brain met de vingers in de neus de perfectie. In één beweging tilt hij ook de rest van de band naar een hoger niveau. Een luid gebrald ‘ST’ tijdens afsluiter Pledge Your Alliance is hun deel, en dat eerbetoon is terecht. Op het aanstekelijke enthousiasme van Muir en co. zit voorlopig nog geen sleet.
Parkway Drive: Losgeslagen pletwals (***)
Aan wie denkt dat Australië simpelweg kan gereduceerd worden tot Home and Away, dingo’s en het habitat van Crocodile Dundee, wil Parkway Drive bewijzen dat er down under wel degelijk kan gebeukt worden, en niet alleen door AC/DC, Rose Tattoo en tutti quanti. Voor wat het waard is: het vijfkoppige combo uit New South Wales heeft zich de laatste jaren opgewerkt naar de top van de metalcorescene, geen sinecure voor een band die niet uit de States of Groot-Brittannië komt, territoria die het ene na het andere verwaarloosbare metalcorebandje ophoesten als waren het ochtendfluimen.
Het genre, dat volgens de legende werd uitgevonden in ons Belgenland – de claim is in handen van het West-Vlaamse Congress – beperkt zich hoofdzakelijk tot het combineren van vuige metal met laag gestemde gitaren, hardcore-invloeden en hier en daar een toefje emo. Het is een kunstje dat Parkway Drive perfect beheerst, inclusief het eeuwige weifelen tussen grunts en cleane zang van frontman Winston McCall. Jammer genoeg is het ook een formule die gauw uitgewerkt blijkt. Carrion, Vice Grip, Destroyer enzovoort enzoverder: het zijn songs die als een losgeslagen pletwals over je heen denderen, maar na afloop is er – de tonnen inzet van de band ten spijt – nauwelijks iets van blijven hangen. Tenzij dan een vervelend gezoem.
Steel Panther: Meisjes! (*****)
‘I fucked seventeen girls in a row last night and ten of them gave me head / I had to tip the maid a hundred dollar bill to clean the wet spot off the bed. Neen, van de Gouden Boekenuil hoeven de heren van Steel Panther niet te dromen, van een Grammy-nominatie als beste persiflageband misschien wel. Al sinds de millenniumwissel drijft dit kwartet uit Los Angeles – drie androgyne heren met en een zonder pruik – op muzikale wijze de spot met de glammetalscene. Die toverde in de jaren tachtig de Sunset Strip in L.A. om tot een langgerekte stoet van jongens die middels krultangen en mascara hun stinkende best deden om op meisjes te lijken, commerciële cockrock speelden en een aantal jaar de hitparades gijzelden. Poison, weet u wel. En ander essentieel oorsmeer als Cinderella, Winger en meer van die Faster Pussycats.
Steel Panther steekt niet alleen de draak met de glamscene, de band speelt ook zodanig strak dat ze met eender welke band uit die periode de degens kunnen kruisen – en de overwinning behalen. Gretig refererend aan Bon Jovi (Party All Day, Fuck All Night), Extreme (Girl from Oklahoma) en Mötley Crüe (Death to All but Metal) trakteren ze Lokeren op een dik dozijn songs die de weide voor het eerst écht doen exploderen. Daarnaast beroeren ze de lachspieren door elk cliché van de glammetal tot in het absurde uit te vergroten. Bassist Lexxi Foxx maakt van dode momenten gebruik om zich met behulp van een Barbiespiegel te schminken, de über-ijdele gitarist Satchel leest de bindteksten – in het Nederlands – van zijn handpalm af (‘Ik wil tieten zien’ – een wens die prompt in vervulling gaat) en zanger Michael Starr tast meer naar zijn kruis dan wijlen Michael Jackson in zijn beste dagen.
De hele set is een opeenstapeling van platvloersheden en is vaak ronduit seksistisch, maar dan zodanig over-the-top dat je al een behoorlijke zeurpiet moet zijn om er aanstoot aan te nemen. Steel Panther zet een geweldige show neer, balanceert voortdurend tussen steengoede metal en stand-upcomedy, en verveelt geen seconde. Gaat dat zien, in oktober in de AB.
Slayer: Publiek inpakken en wegwezen (***)
Twee keer Slayer in een dikke maand tijd: het is niet iets wat de dokter doorgaans voorschrijft aan tinnituslijders. Toch staat het stilaan legendarische thrashviertal in Lokeren, nauwelijks enkele weken na hun ontstellend povere optreden op de weide van Graspop. Het goede nieuws is dat vandaag, in vergelijking met in Dessel, niet alleen de gitaar van Gary Holt te horen is, maar ook die van half-man/half-buffel Kerry King. Nummers als War Ensemble en Dead Skin Mask, die het van de dynamiek tussen beide snarenplukkers moeten hebben, doen er alleen maar hun voordeel bij. Andere plus: wanneer Slayer aantreedt, is de zon al achter de kim verdwenen. Dat scheelt een slok op de borrel, want de band gedijt nu al ruim meer dan drie decennia in de duisternis.
Het slechte nieuws is dat het Californische gezelschap al een paar jaar niet meer weet te verrassen. De nummers van nieuwe plaat Repentless klinken vooral als veel meer van hetzelfde, en oude krakers als Postmortem en War Ensemble – die gedowntuned zijn ten faveure van de tanende stem van frontman Araya – sprankelen daardoor een stuk minder. Gelukkig zijn daar nog moordsongs als Dead Skin Mask (‘ons liefdeslied’ – over seriemoordenaar Ed Gein), Seasons in the Abyss, Mandatory Suicide en South of Heaven, niet toevallig de vier traagste nummers van de set.
Publiek inpakken en wegwezen: dat is nog altijd het devies van Slayer. En dit keer weten ze zelfs op hun geheel eigen manier te ontroeren. Wanneer de laatste noten van de obligate afsluiter Angel of Death zijn weggestorven, verschijnt een op het Heineken-logo gebaseerde backdrop. De naam van het ‘biermerk’ is vervangen door ‘Hanneman’, de gitarist van het eerste uur die in 2013 het tijdige voor het eeuwige wisselde. Dat eerbetoon aan een gevallen kameraad kon de perfecte coda van een onderhoudende metaldag geweest zijn. Maar dat was buiten Fred Durst en de zijnen gerekend.
Limp Bizkit: Plaatsvervangende schaamte (*)
‘Mucha gracias. (sic) We’re so happy to be here, Mexico.’
Fred Durst, frontman van Limp Bizkit, de exponent van het irritante nu-metalfenomeen dat menige tiener omstreeks de millenniumwissel met een verhoogd risico op hersenschade opzadelde, is volkomen zichzelf, een beetje zoals Donald Trump altijd zichzelf is. Grappig is Fred niet, laat staan eloquent. Wel guitig, zoals een eeuwig kind hoort te zijn.
Het omgekeerde rode petje van weleer heeft hij niet aan. Daarvoor is hij toch wel iets te oud en te wijs geworden. Dan maar een potsierlijk vissershoedje en een baard van een paar weken, zei de stilist. Dat zou moeten volstaan om die ondertussen volgroeide snotneuzen van weleer te charmeren en misschien een nieuw publiek aan te boren. Dat lukt wonderwel. Maar eens de eerste dertig rijen voorbij, stoten Freds pogingen tot humor op een muur van gemonkel, gefrons en hier en daar zelfs wat hoongelach. Het stoort Fred niet. Fred is dat gewoon, die afkeuring. Hij heeft het allemaal al eens meegemaakt. In zijn hoofd klinkt het allemaal oké, en dat is wat telt.
‘Het zal moeilijk zijn om Steel Panther te overtreffen, maar we zullen alleszins proberen.’
Er verschijnt een groot zwart kruis op het voorhoofd van Fred Durst. Limp Bizkit en co. doen namelijk geen enkele moeite om van deze passage op de Lokerse Feesten een Limp Bizkit-optreden te maken. Akkoord, Rollin’ rolt routineus voorbij, net als My Generation, Nookie, My Way, Take a Look Around en nog een paar hele of halve hitjes, maar het grootste gedeelte van de tijd wordt gespendeerd aan oeverloos gekakel, gekwaak, gepiel en vooral héél veel overbodige spielerei.
Al dan niet live gespeelde stukjes Walk (Pantera), Thieves (Ministry), Sweet Child O’ Mine (Guns ‘N Roses), Killing in the Name (Rage Against the Machine), Closer (Nine Inch Nails), Raining Blood (Slayer), Enter Sandman (Metallica), een paar flarden Nirvana, een solospot van – de nochtans vrij geweldige – gitarist Wes Borland die nergens, maar dan ook nergens heenleidt en twee volledige covers – Behind Blue Eyes van The Who en George Michaels Faith. Een paar honderd man staat erop te kijken, haalt zijn schouders op en geeft de jongens een daverend applaus. ‘We mogen blij zijn dat ze hier willen spelen.’
‘I can’t believe we’re here.’
Durst zegt het minstens twee keer tijdens dit optreden dat er eigenlijk geen is. Vele toeschouwers denken hetzelfde, en stuiven in de richting van de uitgang. Plaatsvervangende schaamte is hun deel.
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier