Lees een exclusief fragment uit de biografie van Flea: ‘Die heeft genoeg gehad, dat fucking mietje’

Flea op Torhout-Werchter 1992 © iStock

Woensdag verschijnt Acid for the Children, de autobiografie van bassist Flea. Knack Focus biedt u een voorproefje aan over zijn vroege jaren: ‘Het feit dat ik mijn drugsgebruik achter me heb kunnen laten zonder hiv te hebben opgelopen is een van de gelukkigste ontwikkelingen geweest in heel mijn leven.’

Begin jaren tachtig. Flea is nog altijd gewoon Michael Balzary, net geen twintig. Muziek speelt hij al in What Is This, een progrockband waarin latere red Hot Chili Peppers van het eerste uur Jack Irons en Hillel Slovak zitten. Leven doet hij her en der in LA, bij maten zoals Anthony Kiedis of Joel Virgil-Vierset, de Franse drummer van undergroundband Neighbors Voices, bij wie hij intrekt in het Contemporary Artists Space in Hollywood (CASH, een gemeenschapscentrum voor beeldende kunst en muziek).

***

Severed String Striking Siblings of Vrolijk kuierend

Joel, het haar aan de zijkanten van zijn hoofd in een schuine hoek geschoren, wilde, ongelijke dreads die agressief uitstaken, zevenendertig jaar voor het de haardracht was van hippe, jonge zwarte mannen in 2018. We droegen altijd de vreemdste en mooiste kringloopkleren; ik had een voorkeur ontwikkeld voor kleurige broekpakken van oude dames. We hadden een uur eerder acid geslikt en slenterden nu, borst vooruit, over Sunset Boulevard naar de Club Lingerie voor een optreden van de West Van Nuys Gay Man’s String Quartet. Dit was een pseudoniem van de band FEAR, een punkband uit L.A. waarvan de naam verkeerd om in het voorhoofd stond gekerfd van mijn CASH-maat Animal. Ik wist niet precies wat ik te verwachten had, maar er was me verteld dat ze een origineel geluid hadden. Terwijl we de club binnen glipten, sloeg de lsd toe en werd de zaal een levend, kloppend ding, alle kleuren werden extra diep en bewogen. We kuierden vrolijk rond, met maniakale blik en grinnikend, begroetten bekenden. Toen kwam FEAR op.

Ho-ly-FUCK! Het was ritmisch meedogenloos en gericht, anders dan ik ooit had gehoord, het verwoestte alles. In deze korte, soms eenvoudige (zelfs helende) en op andere momenten ritmisch en melodisch ingewikkelde nummers zat zo veel kracht en diepe verfijning van de groove dat ik het fucking nauwelijks kon geloven. De messcherpe muzikaliteit bonsde hevig. Ik keek naar Joel, we tripten hard op de lsd en met een woest blije uitdrukking op zijn smoel zei hij opgewonden met zijn vette Franse accent, ‘Mai-kul! De manier waarop zijn vingers op de snaren dansen!’ terwijl hij een grappige pantomime liet zien. De manier waarop ze dansten, inderdaad.

Gitarist Philo Cramer was heftig avontuurlijk met hele toonschalen en rockend zonder enige van die saaie rockclichés te gebruiken. Drummer Spit Six had een heel eigen stijl, helemaal binnen de context van deze highspeed punkrock explosies, speelde zestiende noten met zijn rechterhand op de hihat uiterst nauwkeurig, waardoor zijn linkerhand interessante syncopische grooves op kon zetten, en ook de moeilijkste van alle oempa-oempa beats. Bij één nummer, ‘We Destroy the Family’, sloeg hij met ijzeren sticks op een hele verzameling lege ijzeren olievaten. De 5/4-maat had een brutaal hypnotiserende Afrikaanse smaak en de demonische riff liet mijn ruggengraat spastisch schokken. Met geweldige droge humor was bassist Derf Scratch perfect. Allemaal speelden ze zestiende noten op topsnelheid, als een drilboor die de Watusi danst vanwege hun merkwaardige akkoordovergangen, voortkomend uit de eenvoud van de goot.

Zanger Lee Ving was gewoon een superster. Hij was de baas over het midden van het podium, een uit fonkelende ogen kijkend, gespierd, wat angstaanjagend bikertype, maar knap, grappig en ontwapenend. Hij zong in intense afgemeten frases, waar hij echt bezit van nam.

De nummers waren grappig, ze sneden de aderen van de hypocrisie in één keer door, zowel boos als vermakelijk, een totaal bacchanaal. Hun grappen waren vaak idioot homofoob, wat ik toeschreef aan onvolwassen satire onder invloed van bier. Ik nam aan dat ze te slim waren en artistiek genoeg gevorderd om niet zo stom te zijn. Ik weet het, ik weet het, ik zat vol acid, maar ik verliet de club met de gedachte dat ik de perfecte band had gezien. Ik had het gevoel dat het hele schoolbord van mijn geest was gewist. Zij slaagden erin de wreedste elementen van de punkrock en de muzikale verfijning die ik zo belangrijk vond, te combineren. Ik was klaar voor een voorhoofdkerfsessie met Animal. De volgende dag kocht ik het FEAR-album The Record en luisterde er een aantal keren naar.

Ik bedenk nu dat ik bij die ontzettend invloedrijke optredens als dat van FEAR en dat van de Echo & the Bunnymen, tripte op lsd. Ik kreeg mystieke ervaringen, de verdamping van het zelf en de zuiver kinderlijke verwondering om de essentie van een dierbare schepping. Misschien dat ik naar iedere onbenullige pop-act kon gaan kijken terwijl ik tripte en er dan een geweldig, levensbepalend inzicht door kreeg. Alle muziek heeft magie in zich, weet je, zelfs kloterige popmuziek. Thelonious Monk werd eens gevraagd naar wat voor soort muziek hij graag luisterde, waarop hij antwoordde, ‘Ik hou van alle muziek.’ De journalist vroeg door en vroeg, ‘Zelfs countrymuziek?’ Monk zei, ‘Welk deel van wat ik zojuist heb gezegd begrijp je niet?’

Stomtoevallig las ik een week later, terwijl het optreden nog in me nazoemde en ik er al mijn vrienden mee lastig viel, in een artikel dat FEAR afscheid had genomen van Derf Scratch en nu audities hield voor een bassist. Ik greep meteen de telefoon, belde het opgegeven nummer en kreeg te verstaan dat ik me moest melden bij Damax, een opslagloods in de San Fernando Valley, in het hete en kale industriële landschap van Reseda.

De echtheid van FEAR’s bestaan had me te pakken. Mensen werden helemaal gek en zorgden voor de onvoorspelbaarste gebeurtenissen bij hun gigs. Ik wilde dat geweld en de chaos. Ik voelde me er op een heleboel niveaus bij betrokken. Een discussie over mijn kwaliteiten kon er niet komen, die had ik gewoon.

What Is This had een paar diepe grooves en waren slim en boeiend, maar we veroverden niet de harten van mensen en brachten hen niet in beweging. Niemand in het publiek deed iets fysieks tijdens een optreden van What Is This. Ze waardeerden keurig de kunst. Zo karikaturaal als FEAR kon zijn, zij bewogen mensen. Ik was het zat om slim te zijn, ik wilde de muziek fucken, fucken met de hoofden van mensen en zelf uit mijn dak gaan.

In mijn hoofd kwam ik tot de voorbarige conclusie dat ze me wilden. Ik wist in mijn bloed dat geen ander persoon op de planeet zo hard kon of zou gaan als ik. Ik kwam die dag opdagen als jonge artistiekerige bassist die helemaal in de lange, modale, op de groove gebaseerde improvisaties zat van de Talking Heads, Hendrix, Zeppelin, Bootsy, T-Connection, Parliament Funkadelic en Robert Fripp’s The League of Gentlemen. Maar toen ik die smerige opslagloods binnenliep, was ik gereed om alles te laten vallen wat ik wist. Het gevoel van die dag is voor altijd in mijn zenuwstelsel gegrift. Ik was zo opgefokt, had het gevoel dat ik een toegang had ontdekt via een of andere ondergrondse geheime doorgang naar het centrum van de magie, een geheime kamer waar de muziek werd gemaakt. Ik had de muziek een week lang tot in de puntjes bestudeerd en de stalen veer die zich strak in mijn hart had opgewonden, stond op het punt los te barsten.

Alleen maar versterkers en drums, een bank, een paar stoelen en grappige graffiti op de muur, zoals ‘JAZZERCISE!’ en andere duistere dingen. De stank van sigaretten en bier. Toen ik binnenkwam, was alleen Philo de gitarist er, die nonchalant en afstandelijk deed terwijl hij aan zijn versterker prutste. Hij stelde zich niet voor en vroeg niet naar mijn naam. Hij keek naar me en zei alleen, ‘Heb je een rig?’ Ik dacht dat hij vroeg of ik een spuit dope bij me had, wij drugs spuitende freaks noemden die dingen onder elkaar rigs, en ik antwoordde, ‘Nee.’ Hij wierp me een teleurgestelde blik toe, wees naar een oude Ampeg-versterker in de hoek. Te laat begreep ik waar hij het over had en zei, ‘O, een versterker! Ja, die heb ik in de auto!’ Man, waren mijn referentiepunten in het leven eenzijdig of niet?

Ik was de eerste van een heleboel bassisten die die dag auditie deden.

Toen kwamen Lee en Spit opdagen. Spit, een kleine en eigenzinnige man met een snelle glimlach, verscheen en groette me beleefd. Lee, een gespierde harde jongen in strakke Levi’s, mouwloos spijkerjack, piekerig zwart haar en een tattoo van een grote schedel waar een dolk doorheen stak op zijn schouder (tattoos waren in die tijd nog kenmerkend voor de buitenstaander), gooide een sixpack Budweiser op een stoel, pakte er een, trok het open, nam een teug, kwam toen op me toe lopen en gaf me een stevige, hartelijke, charismatische handdruk en stelde zich voor. Ik was af en toe al eens Flea genoemd, naast andere bijnamen, en zonder na te denken maar juist om over te komen als een echte punkrocker, gooide ik eruit, ‘Ik ben Flea.’

Lee gespte zijn Les Paul om. Hij trakteerde me op een nummer in een vreemd tempo en zei, ‘Wel, Flea, ken je “Camarillo”?’ Ik keek hem aan en zei, ‘Ik ken ze allemaal.’ Lee liep naar de microfoon en schreeuwde snel achter elkaar, ‘1-2-3-4-1-2- 3-4!’ Ik sloeg hard en diep in dat ritme, één met Spits kickdrum, de beat die vanuit het centrum van de aarde opklom door mijn voeten, mijn ballen en mijn hart. Het nummer was ten einde en ik schreeuwde, maakte dierengeluiden. Ik sprong naar het plafond en gooide per ongeluk wat shit omver. ‘Wat nu?’ vroeg ik enthousiast. Ik zag een andere hoopvolle bassist in de deuropening op zijn beurt staan te wachten. Ik lachte honend naar hem. Die avond belde Lee me en gaf me de baan. Ik heb nooit meer een reguliere betrekking gehad.

Ik ben Flea

Kort na mijn auditie gingen Beth en ik uit met een paar vrienden; we reden rond in een oude Studebaker op zoek naar een feestje bij iemand thuis in de Hollywood Hills, toen een van hen zei, ‘Ik heb gehoord dat FEAR een nieuwe bassist heeft. Een onbekende gast, ene Flea. Hoe bestaat het. Stel je voor dat je in zo’n band moet stappen. Die knul kan maar beter serieus zijn als hij die andere mannen bij wil houden. Die band is fucking goed. Ik kan nog steeds niet geloven dat ze Derf eruit hebben gezet.’ Ik zat op de achterbank en voelde een golf van trots en blijdschap door me heengaan en Beth schonk me een veelbetekenende glimlach. Ik dacht bij mezelf, mensen die me niet kennen, praten over me in auto’s. Ik ben niet meer die gewone ouwe Michael, ik ben fucking berucht. Ik ben Flea.

Terwijl ik genoot van het heerlijke gevoel dat ik de wereld van FEAR binnen zou gaan, besefte ik dat ik dan wel uit What Is This moest stappen. Dat was een heel zware last om te dragen. Ik zou vrienden verliezen en er zou iets pijnlijk van me worden afgescheurd, vooral in het geval van Hillel. Hij die me had gevraagd basgitaar te gaan spelen en die mijn soulmate was, die erop rekende dat ik er was, zijn zielsverwant, zijn broeder in het snarenwerk.

Ik was er droevig van, maar wist dat overstappen het juiste was. Een paar dagen daarna kwam ik met de mannen samen en vertelde ik het hun. Zo gauw de woorden mijn mond hadden verlaten, werd Hillel asgrauw, staarde hij een pijnlijke lange tijd naar me met een blik van walging, boosheid en teleurstelling, schudde bedroefd zijn hoofd en liep zonder iets te zeggen weg. Ik heb hem een maand lang niet gezien en daarna nog maar af en toe, bij Tree thuis. Hij keek me niet aan en ging weg zo gauw ik de kamer binnenkwam.

Anthony was daarentegen een enorme steun, die de verandering in mijn leven geweldig voor me vond. Hij wilde dat ik dat gevoel van groei onderging. Hillel beschouwde het als carrièrebeluste, egoïstische, ontrouwe bullshit.

Een paar maanden later kwam ik Cooper tegen, een muzikant uit de scene (die Beth verlaten had voor mij), die tegen me zei: ‘Yeah, ik begrijp dat FEAR spannend is en populair en zo, maar What Is This leek meer iets voor de toekomst, weet je, een muzikale entiteit in ontwikkeling.’ Ik wist dat Cooper en Hillel hier een punt hadden. Ik stelde prijs op de heilige band van mijn vriendschap met Hillel en had vertrouwen in de artistieke visie die we deelden, maar What Is This was niet het juiste vehikel voor die visie. Ergens van binnen wist ik dat ik het juiste deed. Ik moest voelen wat dat woeste, gevaarlijke rocken precies was en hoewel ik het niet helemaal helder voor me zag, wist ik dat er een ontwikkeling, een hoger doel mee was gediend.

Lee Ving mocht me en was als een grote broer of vaderfiguur voor me. Het was 1982, ik was achttien en de rest van FEAR was in de dertig. Ik keek naar Lee op, vertrouwde hem en voelde me veilig bij hem. Zijn vrouw Barbara was moederlijk en aardig zonder ook maar iets van die gebruikelijke neerbuigendheid. Ze nodigden me vaak bij hen thuis uit om mee te eten, verwelkomden me in hun gezin met hun jonge, enthousiaste zoon Deacon. Het was een geweldige vibe, ze maakten uitgebreide Italiaanse maaltijden, we dronken bier, rookten wiet en aten lekker; een huis vol warmte.

De gigs van FEAR waren woest, leuk en dronken. Mijn spel moest in de groove verstrengeld raken met dat van Spit en het betekende alles voor me om daar voor hen te zijn, met een stevig rockend ritme, met kracht. Ik leerde hoe ik moest entertainen. Ik leerde zelfverzekerd door de microfoon te praten, dat ik kon zeggen wat ik wilde, alles wat het enthousiasme maar kon aanwakkeren, wat voor een beetje opwinding zorgde, om ze gek te laten worden en de gekte voort te laten duren. Ik leerde hoe ik alle geluid en alle woede naar mijn hand moest zetten, dat alle energie die ik in me had, positieve of negatieve, een gebeurtenis kon creëren. Wat er ook in mijn schedel opkwam, het was altijd goed. ‘Ik heb vanmorgen cornflakes gegeten. Er zit een mierenfamilie in mijn oor die me vertelt wat ik moet doen, dus lazer op!’ Omhels het. Ik leerde de mensen te rocken, me met ze te verbinden. Ook kwam ik erachter dat het publiek alles los wilde laten en in contact wilde komen met hun oerzelf. Ze wilden flippen en vrij zijn. Het was onze taak om daar een plaats voor te bieden. Ik leerde precies dat te doen, niks meer achterhouden, geen pose, ga er diep in en word zelf fucking gek. De directheid van de muziek, het opgaan in het moment, fysiek risico en gevaar; kunst en actie vallen samen. Onze optredens waren woeste, anarchistische slam pits, de menigtes voor het podium gewelddadig en onvoorspelbaar. Ik leerde dat publiek aan te vallen, al mijn razernij in de muziek te leggen, de muziek als dolkstoten in de borst van dat publiek te steken. Ze dood te laten bloeden.

Mijn razernij bevatte alle verschillen met en alle onthechting van mensen die ik mijn hele leven had gevoeld. Deze razernij werd mijn kracht omdat die echt was; het was mijn leven, mijn pijn, en ik had de ontsteker gevonden om zijn vurige ziel tot ontploffing te brengen. Cool zijn op dat podium interesseerde me niks, ik wilde gewoon mijn fucking geest loslaten op mijn eigen wijze. Ik wist dat ik uniek was in deze wereld en dat FEAR nog maar het begin was.

Ondanks die belangrijke lessen die ik zo te leren kreeg, voelde ik me toch altijd die nieuwe van FEAR, die ene die er niet echt bij hoorde. Er waren dingen die al bestonden sinds hun oprichting die ik niet begreep, en voor een deel van mezelf was geen ruimte om het te uiten. Ik hield ook van een soort muziek die Lee ‘flikkerherrie’ noemde. Hij verweet me ook weleens dat ik afweek van het FEAR-ethos door dingen soms niet precies te doen zoals hij ze wilde. Er was geen enkele ruimte voor improvisatie.

Ik keek wel eens verlangend naar mijn bevroren vriendschap met Hillel en hoopte dat die in de warmte van de tijd zou ontdooien. Hoeveel vertrouwen ik ook had in mijn eigen creatieve visie, in de loop der maanden werd het steeds duidelijker dat de enigen van wie de visie organisch en volledig overeenkwam met die van mij, en met wie ik in alle openheid kon communiceren, Anthony en Hillel waren.

Laat me hier een kleine kanttekening maken, een opmerking, aanmerking, en vermelden dat Lee Ving ooit de barman was geweest van jazzclub Slugs’ in New York. Hij ging daar werken vlak nadat Lee Morgan, een van mijn helden en een van de grootste jazztrompettisten die ooit heeft geleefd, protégé van Dizzy Gillespie en Art Blakey, achter het toneel van Slugs’ was vermoord. Hij was doodgeschoten door de vrouw waarmee hij officieel samenwoonde, Helen Morgan. Lee’s dood was een jazztragedie van mythische omvang. Lee Ving vertelde me dat ‘werken in Slugs’ als werken in een lijkenhuis was,’ omdat de nasleep van Morgans dood zo heftig was. De connectie Lee Ving – Lee Morgan. Leelee a dulu a bop bam boo. Die die dans, mensen doe die dans…

Lee hielp mij kennis te maken met de wereld zoals Art Blakey zijn vele protégés had geholpen.

Zij koos mij

Mijn merkwaardige carrière als acteur zou nooit zijn begonnen zonder Lee. Toen ik op een avond bij hem thuis kwam eten, ontmoette ik daar Penelope Spheeris, regisseur van de uitmuntende documentaire over de punkscene in L.A., The Decline of Western Civilization. Op een of andere manier was mijn geest, ondanks mijn stoned en bezopen toestand, voldoende zichtbaar voor Penelope om me aardig te vinden. De volgende dag kreeg ik een telefoontje van Lee (ha, de grote dagen voor de sms’jes, toen ieder telefoontje nog een verrassing was! Ik ben ervan overtuigd dat het pre-mobiele tijdperk beter was met een mysterieuze klop op de deur en een schreeuw uit de verte), die op een vrolijke toon kweelde, ‘Flea komt in de bios, da da da ba bwah!’ Penelope wilde me in haar nieuwe film, Suburbia. Later vertelde ze me dat ze dacht dat ik een straatjongen was. Ze was dan ook geschokt toen ze erachter kwam dat ik de bassist van FEAR was, omdat ik zoveel jonger was dan de anderen en uit een ander hout leek gesneden.

Ik begaf me naar een of ander gebouw in Hollywood om te repeteren met de andere acteurs; allemaal punkrockkids zonder enige acteerervaring. Ik was dan wel de bassist van FEAR en zat ook in de experimentele muziek, jazz, progrock, Hendrix en funk, van punkrock wist ik geen moer. En nu was ik opgenomen in een enthousiaste bende punkrockers, kids die er helemaal in geloofden, met hart en ziel.

Hoewel de meesten van hen niet veel verder keken dan de punkcultuur die ze omhelsden, geloofden ze echt dat die hun redding was en buiten de houding van wat-kan-mij-het-schelen die ze af en toe aannamen, was hun liefde ervoor zuiver en ik was erdoor geroerd. Alleen maar punkrockkids, de meesten uit de buitenwijken van L.A. aan het strand. Ze moesten ook gebruind zijn, surfen, Californische sinaasappels eten en respectabele burgers zijn, maar in plaats daarvan waren ze bleekjes, gekleed in het zwart en met raar geverfd haar die zich wat verscholen in de schaduw, rookten en vervreemd leken.

De meesten waren onopgevoed, kwamen uit een cultureel vacuüm van nietszeggendheid waar nooit eens iets gebeurde. Dankzij punkrock werden ze bespuugd, bespot en verstoten. Maar het gaf hen wat reëels, een echt gevoel van gemeenschappelijkheid. Het was dynamisch, de gigs stonden in vuur en vlam, stuk voor stuk een avontuur, en ze werden er zo gelukkig van. De Suburbia-belevenis was voor hen een geweldige bevestiging.

Van hen leerde ik veel, zag zoveel bands, ik voelde me deel uitmaken van iets, en er ijlde een opgejaagd chaotisch ritme door me heen. Er was ook een heleboel idiotie en opschepperige bullshit, maar alleen omdat het echte middelpunt zo diep magisch was. Er moest wel een lichtgewicht uitschot aan de buitenkant omheen drijven, dat bij iets echts trachtte te komen.

Een paar maanden eerder had ik de band Twisted Roots gezien in de Whisky, en ik vond ze geweldig. Ik was vooral in de ban van de zangeres, een grauwende, de wereld uitlachende, valse, wilde Pippi Langkous op acid. Haar bazige houding diende ongetwijfeld ter bescherming van een prachtig, kwetsbaar hart. Maggie Ehrig. Ik was stapelverliefd op haar, zo’n meisje had ik nog nooit gezien, één die zo bereid was om in het gezicht van alles te spugen. Man, wat een grappig soort intelligentie had zij. De wijze waarop haar gestreepte rok over haar kapotte kousen hing, de grappige en valse manier waarop ze alles met een sarcastisch lachje bagatelliseerde. Alles om welke diepe wond dan ook, waarvoor ze te bang was om hem te laten zien, te verbergen. Man, wat was ik gek op haar. Toen ik bij de repetities voor Suburbia verscheen was zij er al, en toen ik besefte dat ik iedere dag bij haar in de buurt zou zijn, ging mijn hart sneller kloppen.

Tijdens het repeteren ging ik me steeds meer op mijn gemak voelen en begon ik te klieren, grappen te maken, luidruchtiger te worden en vrienden te maken. Penelope bleef mijn rol maar groter maken, ik kreeg steeds meer te zeggen en te doen.

En dat was de aanvang van mijn obscure bijbaan als filmacteur.

Het gevoel dat ik op de set had, was het beste dat ik ooit had meegemaakt; totaal gemeenschappelijk. Geen sterren, geen ego’s, geen carrièregedoe, geen hiërarchie buiten de verwaarloosbare rangen van punkrock-street cred. Toen ik jaren later meespeelde in My Own Private Idaho van Gus Van Sant met River Phoenix was het in dat opzicht net zo geweldig.

Penelope had bepaald dat wie ook drugs nam, hij of zij direct uit de productie werd geschopt en weggestuurd. Op een van de filmdagen kwam de lange, bleke, broodmagere Arthur Kane van de New York Dolls met zijn groene haar mijn trailer binnen om er een joint op te steken, wat ik niet met hem meedeed omdat ik op het punt stond in een scène te gaan spelen. Maar mijn trailer stond natuurlijk wel vol van die doordringende geur en ik werd door Penelope ter verantwoording geroepen. Er was enige overredingskracht nodig om mijn plaatsje te behouden.

Een ander moment op de Suburbia-set: een van de acteurs nam een shot coke in de trailer – en ik heb al verteld hoe gek je daarvan wordt. Midden in zijn trip moest hij spelen in een scène en hij had uren nodig om zelfs maar de simpelste opdracht uit te voeren, om door een kamer te lopen en één regel tekst te zeggen.

Ondanks dit drugsgedoe was het opnemen van Suburbia een geweldige ervaring. Over het resultaat maakte ik me niet druk. Ik vond gewoon het proces van het maken van een film boeiend. Ik was nog verliefder geworden op Maggie, besefte dat ik spelen in films fantastisch vond (al zou het zelden meer zo leuk worden), en ik stopte iedere dag de honderd dollar die we betaald kregen, onder mijn matras in het Wilton Hilton.

Campo’s befaamde avocadoburrito

Tijdens het filmen raakte ik aan de praat met cameraman Pete Weiss, een slimme dude die het gevoel uitstraalde dat hij zowel verbaasd was over de wereld als verveeld. We konden het goed vinden en werden vrienden voor het leven.

Pete liet me kennismaken met de wereld van de arthousefilm door me mee te nemen naar Viridiana van Luis Buñuel en Band of Outsiders van Jean-Luc Godard, waardoor ik ben gaan houden van het rijke en oneindige universum van de undergoundfilm. Dit was een godsgeschenk voor me, een toevluchtsoord dat onmetelijk veel heeft bijgedragen aan mijn leven. Hier kon ik een nieuw deel van mezelf ontdekken. Ik heb ontelbaar veel uren mediterend doorgebracht met het verkennen van de werelden van grote regisseurs, die kunst maken buiten de mainstream- bullshit. Ze verheffen me en werpen me op mezelf terug.

Pete en ik reden iedere dag in zijn Plymouth Valiant (die hij Sergio Valiente noemde) naar het strand, waarbij we naar een studentenzender luisterden en ik een enorme bron aan undergroundmuziek ontdekte. Nooit zal ik de eerste keer vergeten dat ik ‘A Life of Crime’ van de Weirdos hoorde, ik werd er zo springerig van op de passagiersstoel van Sergio als een gekooide aap op meth. Pete vertelde me over een heleboel soorten muziek die ik nog niet begreep en liet me geweldige shit horen als de Velvet Underground, Jonathan Richman and the Modern Lovers, de Buzzcocks en Percy Sledge. Yeah.

Op een zonnige middag zei Pete enthousiast: ‘Ik haal je iedere dag op. We rijden naar het strand, roken een rocking joint, de zon schijnt, we springen in de oceaan en feesten in de golven, dan halen we een avocadoburrito en dan roken we hasj.’ Ik zei, ‘Yeah, man, we leven de droom!’ Hij ging verder terwijl hij een sigaret opstak. ‘Maar dude, het beste heb je nog niet gehoord. Na die heerlijke burrito en de joint, als je helemaal opgefrist uit de machtige Pacific komt, dan komt die ongelooflijke Marlboro om het perfecte af te sluiten!’ Ik had zoiets van, ‘Echt? Zijn ze zo goed? Geef me dan eens één van die fucking dingen.’ Die dag begon ik met roken en bleef dat een jaar of vijftien doen. Damnit, ik wilde dat ze goed voor je waren want ik vond het heerlijk. Jammer genoeg word je er ziek van en ga je eraan dood.

Swinging Hollywood

Op een middag liep ik van het Wilton Hilton naar de supermarkt Mayfair aan Franklin Avenue en Bronson om kattenvoer te halen. Toen ik in mijn FEAR-jack met paarse hanenkam de winkel binnenliep, zag ik een stel van de redneck cowboytypes en een boerenmeid onder de tl-verlichting van de groente- en fruitafdeling staan. Ze keken naar me, hinnikten toen arrogant en uitten wat hatelijkheden. Ik reageerde door naar ze te staren met mijn meest psychotische blik terwijl ik met mijn linkerhand in mijn kruis greep en mijn rechter in de lucht stak met gestrekte middelvinger.

Ik dacht, heb ik ze even op hun nummer gezet, draaide ik me om en liep door naar de stelling met kattenvoer. Toen ik omhoog reikte om een paar blikjes te pakken, hoorde ik een raar geluid achter me. Voordat ik me om kon draaien om te zien wat het was, SLAM!!, een knal tegen mijn hoofd, boem, een stomp in mijn maag, ik viel op de grond en… baf, een schop in mijn ribben… een voet komt recht om mijn gezicht af… alles gaat in slow-motion en ik vertrek naar dromenland… ik kwam bij door een paar pijnlijke schoppen in mijn rug en hoorde, ‘Die heeft genoeg gehad, dat fucking mietje.’ Een minuut lang lag ik daar half bewusteloos, realiseerde me wat er was gebeurd, ging met moeite staan en wankelde totdat ik weer wist waar ik was.

Bont en blauw, verdoofd en met pijn, maar zonder ernstige verwondingen, liet ik het kattenvoer staan en strompelde ik de paar blokken naar huis. Ik liep naar binnen en trof Hillel die met ontbloot bovenlijf bij het fornuis stond om een pan linzen te koken. Hij zag er bleek en mager uit en toen hij mijn opgezwollen gezicht vol wonden zag en vroeg wat er was gebeurd, vertelde ik hem dat een stel rednecks me in elkaar had geslagen in de Mayfair. Hij zwaaide met de linzenlepel in de lucht en riep echt kwaad, ‘Laten we ze gaan pakken, laten we ze in elkaar slaan!’ Ik waardeerde het gebaar, al was het nogal komisch. Hillel was nog minder een vechtersbaas dan ik. Ik legde me neer bij het gegeven dat die rednecks toch allang vertrokken waren en hoogstwaarschijnlijk toch zowel mij als Hillel in elkaar zouden hebben geramd.

De Mayfair is dezelfde supermarkt als waar Bob Forrest over zong in het nummer van zijn band Thelonious Monster:

‘Yes, yes, no’

‘Ik ga naar de winkel om aspirine te halen… ik had hoofdpijn van de combinatie heroïne en gin,

Zag een man op de parkeerplaats… hij was raar aan het vissen’

Die arme Bobby was op een vroege morgen naar de Mayfairsupermarkt gegaan om aspirine te halen na een hele nacht drugsgebruik; zijn hoofd deed echt pijn. Hij zag een man op de parkeerplaats die, lekker in de vroege ochtend, aan het oefenen was in vliegvissen. Dat bracht Bobby’s geest aan het dwalen.

Door de maan verlichte weiden

Na beëindiging van het opnemen van Suburbia waren we allemaal op een feest in een appartement in Hollywood. Inmiddels was er een echte familiesfeer ontstaan tussen de leden van de cast en als toppunt besteedde Maggie nu ook echt aandacht aan mij en ik had het gevoel dat ze mogelijk, misschien, door een ongelooflijk portie geluk, iets meer voor me zou voelen. Iedere keer als ze iets tegen me zei, sloeg mijn hart een slag over.

De al genoemde Bugboy haalde een pak meth en een spuit. Ik aarzelde of ik wel een shot moest nemen, niet zozeer omdat ik me zorgen maakte over mijn gezondheid, maar omdat Maggie me zou zien terwijl ik van de wereld was en zou denken dat ik gestoord was. Ik moet zoiets hebben gezegd, en Maggie moet het hebben gehoord, want ze kwam naar me toe en zei, ‘Flea, dude, het is cool, neem drugs als je wilt, we doen allemaal wel eens iets idioots.’ Dus tegen ieder gezond verstand in vroeg ik dr. Bugboy die naald in mijn arm te steken en ik schoot in mijn trip. Ik kwam in die toestand terecht waarin dingen heel duidelijk en belangrijk worden, vergezeld door een uitbarsting van het meest optimistische vertrouwen en parallel daaraan een overweldigend bewustzijn van mijn verwarrendste angsten en onzekerheden.

De waanzin van intraveneus toegediend crystal meth door een man die enkele tellen eerder dezelfde ongewassen naald op een feestje in een heel stel ongewassen armen had gestoken, om daarbij nog niet eens te vermelden dat hij de naald vermoedelijk al een maand had gebruikt, is te angstaanjagend om verder over na te denken. Het feit dat ik mijn drugsgebruik achter me heb kunnen laten zonder hiv te hebben opgelopen is een van de gelukkigste ontwikkelingen geweest in heel mijn leven. Mijn hemel, de angst en de bange vermoedens die ik jaren later zou ervaren in de week waarin je op de resultaten van je hiv-test moest wachten. Dit was in de tijd dat hiv de doodstraf betekende. Pfioe. Jeetje en pfioe, wat ben ik blij dat ik levend uit die absurde gok ben gekomen. Beschermengelen, mijn liefste engelen, dank jullie.

Losgaan op speed die avond bleek uiteindelijk toch te overweldigend. Ik wist dat mijn ogen inmiddels uitpuilden en ik zo gek was als een deur en dat het niet erg fijn zou zijn bij Maggie, hoe aardig ze ook tegen me was. Ik ging weg met Peg Leg, Will Wonderboy en enkele anderen om de nacht door te brengen in het huis van Peg Leg in Alhambra, een stadsdeel in de buurt. We wisten al dat we de hele nacht wakker zouden zijn en hij zei dat zijn huis een geweldige plek was voor ons om ongestoord verder te trippen. En dat deden we.

André ‘Peg Leg’ Boutilier was een van de acteurs in Suburbia en we waren maatjes geworden. Hij was een interessante jongeman, zeer intelligent en met een agressief op de toekomst gerichte houding. Als zelfverklaarde punkrocker ging hij bij gigs helemaal door het lint voor het podium, in de slam pit. Een van zijn benen was net onder de knie geamputeerd en hij droeg daar een prothese. Als iemand hem provoceerde, dan maakte hij die wel eens los en gooide er dan mee. Hij was een inspiratiebron voor me, de manier waarop hij met zoveel blij optimisme en ongeremd dingen oppakte, ongeacht zijn status als ‘gehandicapte’. Ik heb nooit gezien dat hij zich liet beperken door zijn handicap in wat dan ook.

We kwamen bij zijn huis aan, een omgebouwde garage achter het huis van zijn ouders. Zijn vader was dominee of een andere professionele voorganger van een richting in het christendom. Nu was Peg Leg een woesteling die absoluut niet leefde binnen de beperkingen van religieuze grenzen. Hij nestelde zich graag tegen de punkrockhotties in de scene, probeerde alle soorten drugs, zijn nieuwsgierigheid ging een stuk verder dan wat door de kerk was goedgekeurd.

Nadat we een tijdje in zijn hol hadden rondgehangen, besloten we acid te spuiten. Ik had tot dan toe nog nooit gehoord van het injecteren van lsd en ik was geïntrigeerd. We legden een stukje lsd-papier op een lepeltje met een beetje water en lieten het een tijdje intrekken. Daarna nam ik er een behoorlijke shot van en man… wauw… ik voelde hoe ik in het uitspansel werd opgenomen, kleurenflitsen en dat soort dingen. De trip werd ook nog eens beïnvloed door de methpsychose en de kleuren en lichten waren niet allemaal even aardig, namen de vorm aan van zoogdieren en andere beesten en woelende weerssystemen. Een pionierend avontuur. Ik stond in contact met de driehoofdige olifanten en meer dan een halve meter hoge tijgers, onderhandelde met ze om me door de poorten des levens te laten gaan, hun van liefde kloppende harten beschermd door ontblote slagtanden en grauwen. Aan het uiteinde van de duistere paden door dicht struikgewas lagen door de maan verlichte weiden, die werden geliefkoosd door heerlijke briesjes, waar dodelijke slangen zich schuilhielden in het hoge, wuivende gras. Ik werd in beslag genomen door mijn diepste wens uit te stijgen boven al die constant verschuivende wezens om me heen, ervan overtuigd dat de enige manier om dit te overleven was om ze uit te lachen. Slechts voortdurend lachen kon me redden. Als ik ze zag als hilarische komedianten, dan zouden we allemaal gered worden, weggevaagd door een schitterende golf van lichtzinnigheid. Ik moest op mijn innerlijke kern van kracht vertrouwen en me erop richten onbeschadigd uit de psychedelische jungle te komen. Dit was een serieuze aangelegenheid. Ik bleef gefocust op het licht in mij. In dat proces ervoer ik het droeve besef dat de meth mijn magische licht had gedoofd. Maar ik bleef erop vertrouwen dat mijn beetje gloeien me erdoorheen zou halen, en zoals altijd gebeurde dat ook.

Na wat een epische eeuwigheid leek, opende ik mijn ogen en was ik weer in Peg Legs kamer. Toen ik mijn vrienden zag en ze hoorde lachen, was ik blij dat ik weer in de sterfelijke wereld was. Tegen het plafond waren kaarsen vastgespijkerd en mijn kameraden stonden eronder op stoelen om ze aan te steken. Daarna werden alle lampen in de kamer uitgedaan en we lagen op onze rug terwijl het kaarsvet naar beneden begon te druppelen, een waterval van vuurballetjes die een eindeloze duisternis verlichtten.

We zagen hoe het vuur van de andere zijde neerviel, gerustgesteld door de vurige komeetstaarten, en praatten tot het dag werd.

Toen de sterren hun speren naar beneden wierpen,

En de hemel met hun tranen nat hadden gemaakt

– William Blake

Met de zonsopkomst kwam ook de realiteit en moest ik naar de wc. Met tegenzin begeleidde Peg Leg me naar de plee in zijn ouders’ huis. Hij was gespannen en drukte me op het hart stil te zijn, niets anders te gaan doen en zijn ouders te ontwijken. Hij nam me mee naar buiten, waar de zon mijn lichaam schokte. Ik voelde me niet klaar voor de wereld buiten, die zo hard en gemeen was. Ik verlangde naar het toevluchtsoord van de acid dat de garage me die nacht had geboden en ik sloeg trillend mijn armen om me heen. Als ik maar onopgemerkt in de wc kon komen en terughollen naar de safety zone. Terwijl we door de mooi ingerichte eetkamer slopen, met een groot kruisbeeld en andere religieuze afbeeldingen, verscheen een groot en onheilspellend silhouet in een deuropening. Peg Legs vader. Ik stopte, stond verstijfd voor het machtige christelijke gezag voor me. Ik voelde dat ik ter plaatse neer kon storten, ik wist dat ik er geweest was, ik voelde hoe de lange tentakels van satan mijn enkels vastgrepen om me naar het hellevuur te slepen. In zijn almacht keek de dominee me recht aan en mompelde het wreedste wat je je maar voor kunt stellen: ‘Goedemorgen’. Uit de zelfbewuste blik die Peg Leg me toewierp, haalde ik de moed iets terug te stamelen en zorgde toen dat ik snel de laatste anderhalve meter naar de wc overbrugde. Ik rende naar binnen en deed hyperventilerend de deur achter me op slot, ontsteld over mijn bleke en uitgemergelde gezicht in de spiegel. Toen ik klaar was en de deur weer opende, was de kust veilig en rende ik in één keer van het huis naar de garage.

We stapten in mijn ’66 Dodge Dart en reden terug naar Hollywood, terwijl de Sex Pistols de waanzin weer deels uit me schreeuwden. Tegen het einde van de rit kwam het onderwerp van de film Freaks op en probeerde ik een grapje te maken over een van de figuren die geen ledematen heeft, maar toch een shagje rolt. De grap viel verkeerd bij Peg Leg en dat liet hij me weten ook. Ik werd daar zo triest van, ongevoelige zak die ik was, ik kwam hard neer van de trip terwijl de bodem onder me weg viel. O, dat neerkomen… altijd moet je op een of andere manier het gelag betalen om terug te komen in de echte wereld. Ik kwam veilig thuis.

Acid for the Children van Flea verschijnt op 7/11 bij Uitgeverij Unieboek | Het Spectrum.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content