Het verloren interview met Toots uit 1978: ‘Ik heb er een potje van gemaakt’

Tegen het eind van de jaren zeventig was Toots Thielemans ver afgedreven van zijn oude liefde: de echte jazz. Reclamejobs en filmwerk hadden hem een aardige cent opgeleverd, maar de twijfel zou nog jaren aan hem vreten: had hij zijn ziel verkocht? Eén jaar voordat hij met pianist Bill Evans een grote comeback zou maken, legde hij zijn ziel bloot.

Dit interview is verschenen in de Knack Collector’s Edition over Toots Thielemans, nu te koop in de krantenwinkel en online.

Eén jaar zou het nog duren. In 1979 zou de magnifieke pianist Bill Evans het leven van Toots veranderen. Of Thielemans op zijn nieuwe plaat wilde meespelen? Toots was niet in vorm. Hij voelde zich vervreemd van de jazz, en dat sneed. Evans hield voet bij stuk, liet de Belg take na take spelen en trok hem met de elpee Affinity uit het moeras.

Maar in 1978 leek die relance ver, ver weg. Voor ons zat een bedrukt man. Met een aardig gevulde bankrekening, dat wel.

Voor eens en voor altijd: hoe bent u ooit aan de bijnaam Toots gekomen?

Toots Thielemans: Die gaat al mee sinds 1946, ik was 24 jaar. In België hadden we een bescheiden amateurband, Le Jazz Hot. Ik was de opkomende gitarist in België en speelde gitaar in de stijl van Django Rheinhardt en Charlie Christian, een combinatie van alles wat er toen, aan de vooravond van de bebop, werd gespeeld. Alleen swingde mijn echte naam, Jean-Baptiste Thielemans, niet bepaald. In de muziekwereld had je op dat moment namen zoals Toots Mondello, die bij Benny Goodman speelde, of producer Toots Camarata. ‘Dat wordt het: Toots’, zeiden de andere bandleden. Waarom ook niet, dacht ik. En die bijnaam is altijd blijven hangen. Het is een soort geluksbrenger geworden doorheen de jaren. (Toots is eigenlijk een koosnaam voor een meisje, het betekent ‘sweetie’. Het duurde even voor Thielemans dat doorhad, nvdr.)

Mijn vrouw is vier maanden geleden gestorven, en ik heb ook geen kinderen. Nu heb ik dus niemand meer. Vandaag ben ik al lang blij als ik gewoon op een stoel kan zitten spelen.

U trad net op in de Londense Ronnie Scott’s Jazz Club. Wilt u nog meer clubs spelen in de nabije toekomst? Lekker kleinschalig.

Thielemans: Oh ja. Ik ben een poosje thuisgebleven, grotendeels om privéredenen. Mijn vrouw (Netty, nvdr.) is vier maanden geleden gestorven, en sindsdien voel ik me wat verdoofd. Ik heb ook geen kinderen. Nu heb ik dus niemand meer. Vandaag ben ik al lang blij als ik gewoon op een stoel kan zitten spelen. In mijn woonkamer of voor een publiek, dat maakt me niet uit. Maar de telefoon staat dezer dagen roodgloeiend en mijn agenda zit propvol voor de komende maanden. Ik zou thuis kunnen relaxen, maar waarom zou ik? Spelen blijf ik toch doen, ik kan er net zo goed het beste van proberen te maken. Ik word er met mijn 55 ook niet jonger op, maar misschien liggen er nog wel een paar goeie jaren voor me.

Waar woont u tegenwoordig?

Thielemans: Ik ben een genaturaliseerd Amerikaans staatsburger. Mijn officiële woonplaats ligt in Long Island, buiten New York. Maar ik ben een pendelaar: ik heb ook nog een appartement in Brussel.

U speelde al accordeon toen u drie was. Komt u uit een muzikale familie?

Thielemans: Nee, maar mijn ouders hadden wel een café waar elke zondag een accordeonist kwam spelen. Blijkbaar kopieerde ik zijn bewegingen, op een lege schoendoos. ‘Ik denk dat je je zoon een accordeon moet kopen’, zei een van de habitués. Ik kreeg een kleine kartonnen trekzak. Ik heb hem nog altijd. In het begin speelde ik vooral bekende liedjes zoals de Brabançonne. Het lijkt erop dat ik een zeker muzikaal talent had, maar mijn ouders hebben me nooit in die richting geduwd.

Het verloren interview met Toots uit 1978: 'Ik heb er een potje van gemaakt'
© Jos Knaepen

Hoe kwam u uiteindelijk bij de mondharmonica?

Thielemans: Dat werd een hobby, tijdens mijn studie. Zo rond mijn achttiende hoorde ik steeds vaker harmonicamuziek in films. Muziek van Larry Adler uiteraard, maar ook van Borrah Minevitch’ Harmonica Rascals. Dus kocht ik me er ook eentje.

U speelde er toen nog geen jazz op, neem ik aan?

Thielemans: Jazz kwam pas later. Op dat moment speelde ik vooral de hits van de dag: Beer Barrel Polka, St. Louis Blues en zo. Ik prulde en improviseerde wat met die harmonica, tot vrienden me platen leerden kennen. Django Reinhardt werd mijn allereerste idool. Dat was tijdens de bezetting: een moeilijke tijd, maar we sloegen ons erdoor. Uiteraard probeerden we zo veel mogelijk naar de Britse radiostations te luisteren, maar die werden vaak geblokkeerd.

Omstreeks die tijd begon u ook gitaar te spelen.

Thielemans: Dat was 1942. Ik zat al aan de universiteit, maar toen werd ik ziek. (Toots was astmapatiënt, nvdr.) Ik moest een hele tijd thuisblijven en begon gitaar te spelen. Ik probeerde alle Djangosolo’s te kopiëren en me op die manier het instrument meester te maken. Omdat ik ziek was, verwenden mijn ouders me een beetje en mocht ik de hele tijd in huis oefenen.

Maar mijn ouders hadden intussen een textielbedrijfje, en ze probeerden me warm te maken om in de zaak te stappen. Tot de muziek de overhand nam en mijn vader zelf zei: ‘Oké, dat is jouw leven, doe maar. We zullen je een klein beetje proberen te helpen.’ Al vatte hij niet echt helemaal waar ik mee bezig was. Toen ik later bijvoorbeeld een brief van het kantoor van Benny Goodman kreeg, snapte hij niet hoe belangrijk dat was. Het London Palladium met Benny in 1949 was mijn eerste professionele optreden buiten België.

Niemand wist op dat moment dat je zo’n sound uit een harmonica kon halen. U hebt een heel eigen techniek ontwikkeld.

Thielemans: Ik heb er nooit echt over nagedacht: ik wilde gewoon spelen op dat ding, en zocht zelf nog naar wat ik precies wilde. Er is niet echt een harmonica-school. Ik speelde niet eens toonladders, gewoon akkoordenschema’s. ‘Wat kan ik doen met C7?’ Dat, en ik probeerde de blues te spelen, en eender welk ander nummer ik voor mijn neus kreeg.

Die melancholische toon had ik niet meteen vast. Hij kwam pas toen de blues in me opborrelde, en de man eindelijk door zijn instrument begon te spreken.

Had u toen al die kenschetsende sound, die melancholische snik?

Thielemans: Dat kwam pas een beetje later. Hij kwam pas toen de blues in me opborrelde, en de man eindelijk door zijn instrument begon te spreken.

Uiteindelijk belandde je toch in de VS. Hoe ging dat?

Thielemans: Ik regelde mijn immigratiepapieren, nam een gokje en vertrok gewoon. Ik weet niet of ik het vandaag opnieuw zou doen. Er is echt lef voor nodig.

U speelde zes jaar bij pianist George Shearing. Hoe kijkt u daarop terug?

Thielemans: Het was vast werk, en goede exposure. En het was ook goede muziek, op dat moment. Nog altijd, maar ik ben een wat andere kant opgegaan. Ik ben lang bij George gebleven voor de zekerheid, omdat ik simpelweg geen andere job had. Toen we uiteindelijk afscheid namen van elkaar was dat wel een gemeenschappelijke beslissing. George wilde de band herschikken, en ik was eindelijk klaar om de sprong te wagen. ‘Ik ben niet naar de States gekomen om de rest van mijn leven sideman te zijn, prentte ik me. Afscheid nemen was ook makkelijker dan wat daarna kwam: wachten tot de telefoon rinkelt. Dat kan behoorlijk hard zijn in de States.

U keerde zelfs even terug naar Europa.

Thielemans: Naar Zweden, ja, waar ik eerder al enige populariteit had opgebouwd. Ik heb daar een aantal jaar overleefd. Tot ik Bluesette schreef, in 1962, de opdrachten zachtjesaan binnenstroomden en ik weer langere periodes thuis in Amerika kon blijven.

Vier of vijf jaar lang heb ik het gros van mijn tijd in de studio’s doorgebracht in New York. Telkens de telefoon rinkelde, zei ik gewoon: ‘Oké’. Ik nam alles aan: sessies met de Brothers Johnson, Melanie, John Denver; reclames zoals die voor Old Spice; films zoals Midnight Cowboy.

'Ik heb altijd producers getroffen die me als fans benaderden. Maar ik heb iemand nodig die zegt war ik vooral níét moet doen, in plaats van
‘Ik heb altijd producers getroffen die me als fans benaderden. Maar ik heb iemand nodig die zegt war ik vooral níét moet doen, in plaats van “Oh, dat was geweldig, Toots!”© Hollandse Hoogte

Echt veel platen onder uw eigen naam zijn er niet te vinden. Ik heb wel een prachtig A&M-album, Yesterday and Today, van u en Svend Asmussen.

Thielemans: Dat is een tamelijk goeie plaat, ja. Maar ik heb ook een paar albums gemaakt waar ik vandaag niet eens meer over praat. In Nederland heb ik er een paar gemaakt die wel oké waren, denk ik. Ik hoop vooral dat ik, in de zeer nabije toekomst, één heel goed album kan maken. Een waarbij ik mezelf en het publiek recht in de ogen kan kijken en kan zeggen: ‘Mensen, dit ben ik!’ Momenteel voel ik dat heel sterk, het is heel belangrijk voor me. En als die ene complete elpee er niet in zou zitten, dan hoop ik op z’n minst dat ik genoeg sterke nummers nalaat die samen een duidelijk beeld scheppen van wat ik kan. Dat ik objectief kan zeggen dat ik mijn best heb gedaan met het talent dat die hierboven mij heeft gegeven.

Dat ik zo weinig platen op mijn naam heb, is ook deels aan mezelf te wijten. Een eigen album maken is een angstaanjagende zaak: je geeft je helemaal bloot. Daarnaast moet je ook het juiste materiaal weten te vinden, én de juiste producer. Ik heb altijd producers getroffen die me als fans benaderden, die me te veel de vrije hand gaven. Terwijl ik in de studio ook niet echt weet wat ik met mezelf aan moet. Ik heb iemand nodig die zegt wat ik vooral níét moet doen, in plaats van ‘Oh, dat was geweldig, Toots!’

Eind deze maand trek ik hier in Londen de studio in voor een melodische sessie, fijne liedjes met strijkers, met de Nederlandse arrangeur Rogier van Otterloo. Hij weet wat hij wil, en hij is bereid daarover te discussiëren. Rogier zei: ‘Laten we de klemtoon op de ballades leggen. Niemand speelt die zoals jij dat doet, Toots. Je moet iets spelen waarbij iedereen zijn zakdoek bovenhaalt. Breng ze allemaal aan het huilen _ dat ben jij.’ En dat is dus precies wat ik nu ga doen: prachtige songs, met een accent op die kleine traan.

Ik kijk ernaar uit. Ik wacht al jaren op enkele persoonlijke releases.

Thielemans: Het is waar, ik heb er een potje van gemaakt. Je ondergaat bepaalde evoluties als muzikant, en na een tijd verlies je het vertrouwen in je eigen creativiteit, het vermogen om je uit te drukken. Dat heeft niets met ego te maken, het gaat erom iets te vinden waar je graag naar luistert en waarin je plezier schept om het zelf te spelen. Ik mag me misschien wel amuseren op het podium, maar ik ben eigenlijk bloedserieus: muziek is mijn leven. En als het goed aanvoelt, dan zie je dat ook aan mij. Ik lach en wordt een beetje een personality. Wat me doorgaans weer op kritiek komt te staan van de puristen die me dan te commercieel vinden enzovoort. Maar ik heb alleen maar rekenschap af te leggen aan mezelf.

Ik hoop dat ik nog één heel goed album kan maken. Een waarbij ik mezelf en het publiek recht in de ogen kan kijken en kan zeggen: “Mensen, dit ben ik!

De enige vraag die er dan toe doet is: is het muzikaal? Niet of het wel pure jazz of pure weet-ik-veel is.

Thielemans: Goed verwoord. Een Nederlandse journalist noemde mij ‘een muzikale purist’. Dat vond ik een mooie gedachte.

Precies. Het draait om wat muzikaal steek houdt, wat juist zit. En ik moet zeggen dat ik nog nooit een solo van u gehoord heb die niet juist zat.

Thielemans: Bedankt. Misschien is dat ook mijn wiskundige geest, die drang om elke noot die ik speel ook te kunnen verklaren. Zelfs wanneer er van alles tegelijk gebeurt in mijn muziek, dan nog heeft élke noot zijn reden.

U hebt, naast de harmonica, nog een tweede heel herkenbare sound: fluiten terwijl u gitaarspeelt. Hoe kwam u daarbij?

Thielemans: Ik floot de hele tijd terwijl ik werkte, en de bassist van George Shearing me zei: ‘Je zou dat ooit eens tijdens een opname moeten doen.’ Het soort scat dat Slam Stewart deed met de bas _ een geneurie waarmee hij ongeveer het geluid van zijn bas kopieerde _ heeft me altijd geïnteresseerd. Dus maakte ik een plaatje dat het vooral in Zweden heel goed deed. Het kreeg wat aandacht en bleek achteraf behoorlijk lucratief omdat ze me plots ook begonnen te boeken voor reclamefilmpjes. Ik heb het ook nog gebruikt voor opnames met Peggy Lee en Quincy Jones. Quincy kende ik al langer, toen hij trompet speelde met Lionel Hampton in ’53 of ’54. Hij begon toen net een reputatie als arrangeur te krijgen, en sindsdien heeft hij me bij wijze van spreken altijd in zijn muziekdoosje gehouden. Hij belde me ook toen hij in ’64 net zijn eerste grote Hollywoodopdracht had gescoord.

'Ik denk dat ik me heb kunnen losmaken van de oude clichés. Alleen mag het niet gaan klinken alsof je alleen maar hip probeert te doen.'
‘Ik denk dat ik me heb kunnen losmaken van de oude clichés. Alleen mag het niet gaan klinken alsof je alleen maar hip probeert te doen.’© Jos Knaepen

U kwam ook naar Groot-Brittannië met Paul Simon. Jullie namen in Bristol een fijne tv-show op.

Thielemans: Ja, zulke jobs doe ik graag, en ze betalen meestal goed. Ik herinner me die tv-show nog. Vooral hoe koud het er was. Dat was in december en er was nagenoeg geen verwarming in het grote huis waar we die special opnamen. Bij elke noot die ik speelde, zag ik wolkjes uit mijn harmonica komen. Maar ik heb er wel van genoten.

Simon gaf u behoorlijk veel ruimte, hij leek me een jazzliefhebber.

Thielemans: Als hij al geen jazzliefhebber is, dan is hij toch zeker iemand die jazzmuzikanten respecteert. Hij heeft zijn eigen smaak, maar hij houdt van blues als het maar goed gespeeld is, en hij behandelt muzikanten ook goed. Hij weet altijd perfect wat hij wil, en desnoods voert hij de druk op zijn muzikant op tot hij net datgene krijgt waarop hij zit te wachten. Ik respecteer hem enorm. Hij ziet alles en hoort alles. Op het podium heeft hij over alles zijn zeg, van de klank tot het decor, met zijn platen is het net zo. Akkoord, hij kan het zich permitteren om zes maanden aan een plaat te werken. ‘Oké, voor de strijkers vliegen we naar Atlanta en voor die andere acht maten gaan we naar Londen.’

Hoe verdeelt u uw tijd tussen uw instrumenten? Speelt u meer harmonica dan gitaar, of omgekeerd?

Thielemans: Ik krijg meer erkenning en aandacht voor mijn harmonicaspel. En ik moet toegeven dat ik ook niet zo’n spectaculaire gitarist ben, hoewel ik hou van de gitaar en ook een paar goeie momenten heb gekend. Met Shearing heb ik zeker een paar goeie gitaarsolo’s opgenomen.Ik luisterde veel naar Wes Montgomery, George Benson is uitmuntend, en dan is er vandaag nog een kerel in België die fantastisch is: Philip Catherine.

Hebben jullie al samengewerkt?

Thielemans: We zien elkaar vaak, maar louter als vrienden. We moeten eerst een raakvlak zien te vinden, snap je? Het is een beetje als twee rivieren, met twee compleet verschillende stromen, die elkaar ontmoeten: we verschillen zowel van generatie als van temperament. Hij focust meer op rockjazz _ ik haat dat woord, maar voorlopig moet het maar volstaan. Als ik al één kleine boodschap wil meegeven, is het misschien wel deze: luister naar álles. Dat doe ik ook. Dompel je onder in een John Coltrane-bad en zie wat blijft plakken en wat bij jouw persoonlijkheid past.

Ik blijf blazen. Tot de dag dat ik sterf.

Hebt u onlangs nog iets gehoord wat u inspireerde?

Thielemans: Ik voel me op dit moment heel gestimuleerd. Ik heb veel geleerd van Rob Franken. Ik speel en luister nu al 37 jaar, en hij heeft een prachtige manier van spelen. Ik heb me op een crashdieet gezet om variaties te vinden op oude beboploopjes. Ik denk dat ik me heb kunnen losmaken van de oude clichés – of toch een beetje. Alleen mag het niet gaan klinken alsof je alleen maar hip probeert te doen.

Ik denk dat ik mag zeggen dat ik enige originaliteit bezit. Ik ben uit een andere klei getrokken, als Brusselse Belg die is opgegroeid met Franse muziek. Charles Trenet, Edith Piaf en ga zo maar door. Zoiets laat zijn sporen na. Bluesette bijvoorbeeld is een Franse song: er is geen enkele blue note in te vinden, geen enkele syncope. Het is een valse musette. Maar ik speel wel akkoorden zoals Charlie Parker. En ik ben er nog lang niet klaar mee!

Dat hoop ik maar. Blijf blazen.

Thielemans: Tot de dag dat ik sterf.

(Les Tomkins / Jazz Professional)

Dit interview is verschenen in de Knack Collector’s Edition over Toots Thielemans, nu te koop in de krantenwinkel en online.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content