Amerikaanse zanger Harry Belafonte (96) overleden

© Getty

De Amerikaanse zanger en acteur Harry Belafonte is overleden. Dat meldt de krant The New York Times dinsdag. Belafonte was 96 jaar.

De ‘King of Calypso’ is niet meer: dinsdag overleed Harry Belafonte, 96 jaar oud. Belafonte, op 1 maart 1927 geboren als kind van ouders uit Martinique en Jamaica, was naast zanger ook filmacteur en, vooral, een burgerrechtenactivist met tonnen kritiek op de elites in Washington. Belafonte’s muziek kan ook niet tot de calypso, laat staan tot die ene wereldhit The Banana Boat Song gereduceerd worden. Hij maakte onder andere ook blues-, folk- en gospelsongs. Belafonte had dan ook diverse ‘roots’: behalve Jamaico-Amerikaan was hij ook nog, via zijn opa langs vaderszijde, een stukje Joods-Nederlands.

Zijn bijnaam ‘Koning van de Calypso’ dankt Belafonte, geboren als Harold George Bellanfanti Junior, uiteraard aan het Caribische muziekgenre waarmee hij in de jaren ’50 het grote publiek in contact bracht. Zijn album Calypso uit 1956, met daarop het bananenbootlied onder de titel Day O, was het allereerste solo-album in de geschiedenis dat meer dan een miljoen keer over de toonbank ging. Dat hij als zanger hoger werd aangeschreven dan als acteur, bewijst zijn palmares, met drie Grammy Awards, waaronder eentje voor zijn gehele oeuvre, tegenover één Emmy’tje (een ’tv-oscar’ voor de variétéshow The Revlon Revue in 1960), één Tony (een theateroscar) en een veel te late Oscarbekroning, de Jean Hersholt Award, voor zijn humanitaire streven. 

De inhoud op deze pagina wordt momenteel geblokkeerd om jouw cookie-keuzes te respecteren. Klik hier om jouw cookie-voorkeuren aan te passen en de inhoud te bekijken.
Je kan jouw keuzes op elk moment wijzigen door onderaan de site op "Cookie-instellingen" te klikken."

Een echte bekroning voor zijn politiek activisme bleef ook achterwege, al was Belafonte jarenlang Goodwill Ambassador van de VN en goodwill ambassador van de burgerrechtenbeweging ACLU (America Civil Liberties Union). Belafontes kritiek op het imperiale Amerikaanse denken kan hem niet toegeschreven worden als een gebrek aan vaderlandsliefde: hij vocht tenslotte als marinier in de tweede wereldoorlog. 

Na zijn soldatenleven zag Belafonte een tijdje zwarte sneeuw, raakte hij bevriend met Sidney Poitier en volgde hij acteerlessen aan de New Yorkse New School, met als medestudenten latere beroemdheden als Marlon Brando, Tony Curtis en Walter Matthau. 

Ondanks de dramalessen begon Belafonte een carrière als zanger. Als beginnende crooner kreeg hij, letterlijk, ruggensteun van de Charlie Parker Band. 27 April 1953 schreef Belafonte, nietsvermoedend, muziekgeschiedenis: die dag blikte hij in de studio de intussen wereldberoemde single Mathilda in. In 1959 kreeg hij onder de naam Tonight with Belafonte een heuse eigen tv-show. Tijdens een van die shows zong hij met Odette het ook al onvergetelijke duet There’s a hole in my bucket. Dat jaar bracht hij het album Hava Nagila uit, met daarop natuurlijk het notoire titellied, een Joods volkslied dat zoveel betekent als ‘Laten we ons verheugen’. In 1961 volgde met Jump up Calypso zijn tweede calypso-elpee. Op zijn volgende album, Midnight Special (1962), speelde een jonge, beloftevolle harmonicaspeler, een zekere Bob Dylan.

De inhoud op deze pagina wordt momenteel geblokkeerd om jouw cookie-keuzes te respecteren. Klik hier om jouw cookie-voorkeuren aan te passen en de inhoud te bekijken.
Je kan jouw keuzes op elk moment wijzigen door onderaan de site op "Cookie-instellingen" te klikken."

In de jaren ’60 hielp Belafonte zangeressen als de Zuid-Afrikaanse Myriam Makeba en de Griekse Nana Mouskouri aan internationale bekendheid. Zelf ging het met Belafonte’s populariteit als muzikant in dat decennium langzaam achteruit, te wijten aan de opkomst van The Beatles en de Britpop die de VS begon te overspoelen. Langzaam, want het album An evening met Belafonte/Makeba (1963), over het lot van de zwarten in het Zuid-Afrika van de apartheid, won maar liefst zes Gold Records. 

In de jaren ’80 begon zijn muzikale ster weer te rijzen, deels dankzij zijn humanitair activisme met ‘USA for Africa’. De elpee Paradise in Gazankulu (1988), zijn allerlaatste studio-album, bevatte enkel maar songs tegen de apartheid. 

Maar het is als acteur dat Belafonte, althans wat de prijzenwinst betreft, zwaar ondergewaardeerd bleef, mogelijk deels omdat hij als zwarte burgerrechtenbehartiger haast automatisch op de zwarte lijst prijkte tijdens het McCarthyisme. Zijn doorbraak als acteur forceerde hij in 1954 in de musical Carmen Jones van Otto Preminger, met Dorothy Dandridge in de titelrol. De ironie wil dat de stem van Belafonte niet geschikt werd bevonden en hij gedubd werd door een operazanger. 

Een heus hoogtepunt bereikte Belafonte in 1959, met Odds against Tomorrow van Robert Wise, waarin hij, met alle gevolgen vandien, samen met een blanke racist (Robert Ryan) een bankoverval voorbereidt, en The World, the Flesh and the Devil, een existentiële, post-apocalyptische thriller in de lege straten van New York. Gaandeweg begon Belafonte zich eraan te ergeren dat Hollywood hem alleen nog getypecaste rollen aanbood. Gevolg: het duurde jaren voor hij nog eens op het witte scherm te bewonderen viel. In de films The Player (1992) en Pret-a-Porter (1994) van Robert Altman figureerde hij overigens als zichzelf. Pas met White Man’s Burden (1995), naast John Travolta, en Kansas City (1996), alweer een regie van Altman, kon Belafonte nog eens aan de bak als ‘echte’ acteur. Dan duurde het opnieuw een decennium voordat hij weer in een film te zien was: Bobby van Emilio Estevez, over de moord op Robert Kennedy. Weer een decennium later zien we een inmiddels 90-jarige Belafonte plots in een kleine, maar beklijvende scène van Spike Lee’s ongewoon humoristische rassendiscriminatiefilm BlacKkKlansman

De inhoud op deze pagina wordt momenteel geblokkeerd om jouw cookie-keuzes te respecteren. Klik hier om jouw cookie-voorkeuren aan te passen en de inhoud te bekijken.
Je kan jouw keuzes op elk moment wijzigen door onderaan de site op "Cookie-instellingen" te klikken."

Zowel de muziek als de films van Belafonte kunnen niet losgezien worden van zijn activisme. Zijn antiracistisch en antikoloniaal betoog en zijn hekeling van het Amerikaanse buitenlands beleid werd in de mainstream vaak op de korrel genomen omdat Belafonte ‘communistische sympathieën’ had, wat trouwens waar was. Belafonte was een vertrouweling van dominee Martin Luther King en werkte in 1985 mee aan het Grammy-winnende lied ‘We are the World’. Maar dat hij bezoekjes bracht aan ‘vijanden’ van de VS als Fidel Castro of de Venezolaanse president Hugo Chavez, zich verzette tegen de invasie van Irak en buitenlandminister Colin Powell bestempelde als een Uncle Tom van president George Bush junior, is hem nooit in dank afgenomen.

Partner Content