Stijn Meuris is klaar voor zijn Tirade 2.017: ‘Mij hoor je niet klagen’
Of we een stuk uit zijn tweede Tirade-theatershow mochten voorpubliceren? Dat lag een tikje moeilijk, zei hij: ‘Er staat geen letter van op papier.’ Wél wilde Stijn Meuris uitleggen waaróm hij nog lang niet uitgeraasd is.
ti-ra-de (de; v.; tirades) theatraal uitgesproken woordenreeks; langgerekte, welsprekende aanklacht.
***
Het was een zot idee en ik ben niet zo de man van de zotte ideeën, maar in het voorjaar van 2016 kon ik niet meer anders. Het jarenlange van voren tot achteren lezen van een handvol kranten en tijdschriften en het van boven tot beneden scrollen van onlineverslaggeving hadden mij ervan overtuigd dat een sluimerende gedachte die ik al een tijdje voelde, een vage flikkering in mijn rechterooghoek, ook gewoon echt was.
Er was iets grondig mis met het politieke bedrijf in ons land. Wat zei ik: het was naar de kloten.
Dat zou an sich nog niet zo heel erg geweest zijn. Iedere Belg weet dat we met ons politieke personeel niet meteen prijzen gaan winnen als het gaat over visie, een wervend project, communicatief talent, algebra of gewoon maar de boel een beetje bij mekaar houden. De Belg leest het allemaal (steeds minder overigens) en trekt nog een Leffe open. Wat zou hij ook? De koelkast zit nog vol en de laatste keer dat hij gecheckt heeft, zat er nog diesel in zijn bedrijfswagen.
Bovendien is een Belg niet zo happig op een mening. ’t Is te zeggen: hij hééft wel een mening (een bepaald forse zelfs), maar om die buiten de eigen vriendenkring ook nog eens te uiten, ho maar. Wie weet, is hij leerkracht, buschauffeur, postbode, soldaat of stadsambtenaar. En zijn vrouw ook. Of ondernemer, ook al geen job vanwaaruit je potentiële klanten voor het hoofd stoot met zoiets opruiends als een mening over politiek en samenleving. Of hij ontvangt op de een of andere manier een subsidie (u zou versteld staan van het aantal ontvangers) en is zich geweldig bewust van het gezegde ‘wiens brood men eet, bijt men niet in de arm’. Of iets van die strekking.
Een kleine dertig voorstellingen, plus een Canvas-registratie: het moet zijn dat er een bepaalde behoefte bestaat aan het vertolken van ongenoegen over hoe onze leiders ons in de tang nemen.
Erst das Fressen und dann die Moral: het maakt al gauw een verschil als het gaat over het durven uiten van politiek ongenoegen. Het ventileren van ongenoegen, daar dient de vakbond voor. De boze burger zelf zit veilig weggeborgen achter een rode of groene lidkaart. Of een blauwe, maar die vallen doorgaans wat minder op.
Meest soevereine tiener van het land
Kijk, daar heb ik minder last van.
Hoe dat komt, weet ik niet. Het is gewoon altijd zo geweest. Ten eerste heb ik geen lidkaart van de vakbond, overigens ook niet van een politieke partij. Sterker nog, ik was als kind zelfs niet aangesloten bij eender welke afkorting qua jeugdbeweging, speelpleinwerking of andere kampenbouwers. Ik moet zowat de soevereinste tiener van het land geweest zijn. En dat vond ik prima. Om naar de sterren te kijken en lawaai te maken met mijn gehanekamde vrienden op de hooizolder van mijn grootouders had ik geen lidkaart nodig. Ook geen cultuursubsidie trouwens. Toen niet en nu nog steeds niet. Dat scheelt een slok op de borrel als het gaat over het opzetten van een grote bek.
Om een lang verhaal kort te houden: ik moest maar eens iets doen met al die verontwaardiging en al dat ongenoegen. Een titel had ik al. Tirade. Ooit eens genoteerd op mijn iPhone bij wijze van geschikte song- of albumtitel, en ook nog eens de perfecte samenvatting van wat het moest worden: een anderhalf uur durende monoloog waarin het enkel zou gaan over het afgelopen politieke jaar. Uitsluitend vaderlands, dus geen Trump, Poetin of Erdogan. Dat zou de zaak alleen maar ingewikkelder en slapper maken. Kwaad zijn op Trump, het zegt me weinig. Ik bén het natuurlijk wel – ik ben niet gek, hij duidelijk wel – maar het is me net iets te algemeen en te ver-van-mijn-bed. Nee, Tirade moest negentig minuten lang over de vaak bizarre aanpak van onze eigen verkozenen gaan.
Nou, dat liep lekker. Om te beginnen moest ik niks schrijven. Het kan raar klinken, maar noch van de eerste Tirade, noch van Tirade 2.017 (die van nu tot begin februari loopt) staat ook maar één letter op papier. Dat hoeft ook niet: het aantal bijna surrealistische politieke voorvallen, schandalen en karakteriële eigenaardigheden van onze mandatarissen ontvouwde zich als vanzelf in mijn hoofd. Tempo, energie, anekdotes, humor en structuur vielen op hun plaats tijdens een lange reeks try-outs, die dikwijls bij mensen thuis gespeeld werden. Zonder decor of licht, enkel ikzelf met een klein versterkertje en een microfoon. The real stuff, zeg maar, en bijwijlen behoorlijk confronterend. Ik bedoel, kent u veel artiesten op leeftijd die rond een uur of zeven in de vooravond aanbellen bij een hen volstrekt onbekende familie, in de hoop dat ze wat volk verzameld hebben om te komen luisteren naar een boze performer? U mag dit gerust weten: er waren avonden waarop ik mijn muzikanten en techniekers geweldig miste.
Na de voorstelling in intieme kring ging de gastheer met de hoed rond. Wist ik meteen ook hoe de zelfkant van de samenleving aanvoelde, verwend nest dat ik tot dan toe was.
Irritante debutant
Maar wat moest, dat moest. Een irritante debutant op zijn 51e, het is een naar geval. Bijkomend probleem was dat ik niet goed wist hoe ik het ding moest labelen, een anderhalf uur durende uithaal naar alles wat scheefloopt in politiek Brussel. Stand-upcomedy was het zeker niet. Ik tap geen moppen as such en ik heb nooit in de Colruyt gewerkt. En ik was sowieso niet van plan omooit in De slimste mens op te draven, en dan kan je het wel schudden op stand-upkomisch vlak. Was ik een cabaretier? Een cabaretier, moi?! Ben je gek. Was het een lezing? Ook niet. Een sympathieke taalkunstenaar met licht filosofische inslag à la Wim Helsen? Nee, Wim is zooooveel slimmer. En ik ben minder sympathiek, naar het schijnt.
Nou vooruit, ik ben wel een taalkunstenaar, eentje die er een erezaak van maakt om anderhalf uur lang niet grammaticaal te struikelen en die zijn zinnen er in hoog tempo doorjaagt. Noem het beroepseer. Ik onthul geen namen – dat mag niet meer sedert #MeToo – maar ik heb het er al ooit minder vlotjes zien uitkomen bij professionals met jarenlange ervaring. Het gestotter, de zenuwen en het door elkaar haspelen van enkelvoud en meervoud in zinnen die wel ergens beginnen maar gaandeweg twijfelen waar ze moeten eindigen: ik moest er niet van weten.
Nee, wat mij betreft komt de enigszins belegen term eindejaarsconference nog het dichtst in de buurt. Dat ik opgegroeid ben vlak bij de Nederlandse grens, waar we in de jaren tachtig vooral naar de Hollandse zenders keken, is daar niet vreemd aan. Artiesten als Youp van ’t Hek, Van Kooten en De Bie en Freek de Jonge kwamen destijds in de Overpeltse woonkamer binnen als een mokerslag: dat ze in Holland zulke dingen mochten/durfden/wilden zeggen! Op televisie dan nog! Ongeveer op hetzelfde moment hadden wij Gaston en Leo, en iets later Geert Hoste. Kijk, dan zit je hoe dan ook met een cultuurverschil.
Nog steeds overigens. Wanneer ik Theo Maassen, mijn Eindhovense Held, op magistrale wijze zie fulmineren tegen de kleine kantjes van de Nederlandse truttigheid en in het verzet zie treden tegen Den Haag, dan krijg ik het warm. Per slot van rekening is het (mogen) uiten van kritiek een van de belangrijkste pijlers van wat je een moderne democratie zou kunnen noemen. Hier hoor ik u denken: dat mogen we toch, kritiek uiten? Is dat zo? Mij valt vooral de hufterigheid op, de denigrerende neerbuigendheid die onze verkozenen steeds brutaler hanteren als firewall tegenover kritische verslaggeving, satire, humor en meer in het algemeen tegenover kritiek. Zelfs wanneer die kritiek terecht en gefundeerd is. ‘Wij zitten hier nu, en verder ophoepelen.’ Nog net niet, maar het scheelt niet veel.
Ter herinnering, want velen lijken het onderweg te zijn kwijtgeraakt: het zijn ónze verkozenen. Politieke mandatarissen die geacht worden ten dienste te staan van de kiezers. Ik heb steeds vaker de indruk dat die verhouding de jongste jaren is omgekeerd. Ergens denk ik dat Didier Reynders dat dedain misschien niet persoonlijk uitgevonden heeft, maar op z’n minst geperfectioneerd. Al kunnen Bart De Wever – ‘Ik word hier emotioneel van’ – en Johan Van Overtveldt er ook iets van, zo valt steeds duidelijker op.
Een sympathieke taalkunstenaar met licht filosofische inslag à la Wim Helsen? Nee, Wim is zooooveel slimmer. En ik ben minder sympathiek, naar het schijnt
In de koffer
Over Van Overtveldt gesproken: onze federale minister van Financiën – het is ook maar een jobomschrijving, hoor – belandde in de eerste Tirade in de kofferbak van mijn Volvo. Zonder zijn medeweten en zonder zijn medewerking dan nog.
Ja, dat klinkt nu ietwat vreemd, want ik zag hem net nog op televisie met de belofte over het nakomen van zijn inmiddels verbroken beloftes betreffende een sluitende begroting (nope), het nastreven van een rechtvaardige fiscaliteit (not) en het hardhandig aanpakken van fraude (ach), dus hij heeft het er levend af gebracht.
Het was dan ook fictie. Maar het kwam me in de aanloop naar de eerste Tirade,tijdens de borrel na sommige try-outs, wel op gefronste wenkbrauwen en afkeurend advies te staan: zoiets doe je niet, een levende minister in je kofferbak steken. Een dóde minister was blijkbaar geen probleem. Dat je in een filmscript of een boek de goorste handelingen mag verrichten met welke levende dan wel dode verkozene ook, doet niet ter zake: vertel hetzelfde met enige overtuiging en lichtjes schuimbekkend vanop een podium met een microfoon in de hand en gekleed in jeansbroek en T-shirt, en een kramp trekt door het publiek: ‘Hij zal toch niet echt…?’
Nu goed, het is allemaal nog in orde gekomen: Van Overtveldt kan gewoon verderwerken aan een betere wereld, en alle veertien avonden waren uitverkocht. Iedereen blij.
Inmiddels weet ik dat ik van plan ben ieder jaar een Tirade te maken. Vooral vanuit de wetenschap dat het hier voorlopig nog wel een tijdje goed zit met slecht zitten. Aan materiaal geen gebrek. Dat heb je met sommige volwassen ADHD’ers: die kennen bitter weinig bufferzone tussen een zot idee hebben en het effectief uitvoeren. Mij hoor je niet klagen.
***
En dus start deze week Tirade 2.017. Met deze keer als leidraad de volstrekt unieke wijze waarop onze politici communiceren – jammer dat het slechts anderhalf uur mag duren. Voor de mensen die het taalgebruik on stage bijwijlen grof, brutaal en ongepast vinden: u hebt absoluut gelijk. Meer nog: het is niet bepaald mijn stijl om ministers links en rechts met scheldwoorden te bejegenen – links dus nagenoeg even vaak als rechts. But hey, wat verwacht je in een politiek landschap waarin de verkozenen zélf erin slagen om uitdrukkingen als ‘#opkuisen’ (Theo Francken), ‘superieur’ (Gwendolyn Rutten), ‘Bek houden!’ (Liesbeth Homans, mijn favoriete akela aller tijden) of ‘gutmensch’ (BDW) te hanteren? Sterk staaltje van linguïstische framing om een in se positief woord (gutmensch) van een zodanig venijnige ondertoon te voorzien dat het net geen scheldwoord wordt. Gutmenschen worden geacht in kleermakerszit Kumbaya te zingen en zich verder niet bezig te houden met vastgoeddeals. En wanneer er dan toch eens gewezen wordt op het onkiese van de verwevenheid tussen politiek en immo, dan wordt de machtigste man van het land dus emotioneel. Communicatie.
Een kleine dertig voorstellingen, plus een Canvas-registratie van een show in de Antwerpse Roma. Het moet zijn dat er een bepaalde behoefte bestaat aan het vertolken van ongenoegen over hoe onze leiders en hun entourage ons in de tang nemen. En wie zijn wij dan om niet aan die behoefte te voldoen.
Tirade 2.017
Tot februari overal in Vlaanderen. Alle info: stijnmeuris.be
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier