Gekleurd verleden: ‘Vlaams Expressionisme – Heerlijke Herinneringen’ zweeft tussen vernieuwing en vertrouwde bodem

Edgard Tytgat, Herinnering aan een zondag (1926). © Edgar Tytgat / Pictoright 2023
Dave Mestdach
Dave Mestdach Chef film van Knack Focus

Honderd jaar geleden vormden enkele kunstenaars het beeld dat we nog altijd een beetje van Vlaanderen hebben. Ontdek in Den Haag het dorpse, het aardse, het schalkse en het schunnige langs de kronkelige boorden van de Leie.

Een bont gezelschap meert met een bootje aan bij een villa langs de Leie, waar champagneglazen en een grammofoonspeler voor hen klaarstaan. Het lijkt een zorgeloos, zomers tafereel, een uitbundige viering van het artistieke leven, zeker als je weet dat schilders Frits Van den Berghe, Gustave De Smet en Marc Chagall erop afgebeeld staan. De eerste is de kalende man met bril, de tweede is de boogschutter links aan wal en de derde zit achteraan in de sloep met golvend haar.

Alleen is er meer gaande dan het oog vermoedt, zoals de Vlaamse expressionisten er wel vaker een handje van weg hadden om hun vrolijke doeken te chargeren met dubbelzinnigheden. De villa in kwestie heet Malpertuis en is het buitenverblijf van kunstpromotor Paul-Gustave van Hecke, in de jaren twintig van de vorige eeuw een belangrijke ontmoetingsplaats voor schrijvers, collectioneurs, kunstenaars en andere bohemiens.

De vrouw die lachend uit de boot stapt, is Van Heckes echtgenote Norine, die zich welwillend in de armen van kunstenaar E.L.T. Mesens vlijt, die niet alleen assistent en boezemvriend van de bolbuikige galeriehouder was. Het was een publiek geheim dat diens vrouw en Mesens – beiden hier in stralend wit – een passionele liefdesaffaire hadden, iets wat Van Hecke zelf ook wist. Je ziet hem dan bewust en gegeneerd wegkijken van het te intieme moment tussen zijn vriend en zijn vrouw.

Meesterverteller Edgard Tytgat heeft het allemaal aanschouwd vanaf een niet zo discreet afstandje en incorporeert het onthullende moment in Herinnering aan een zondag (1926). Het is een doek waar het jazzy joie de vivre van afspat maar waar tegelijk iets wrangs en spottends in zit. Het is het spanningsveld tussen ernst en scherts dat de Vlaamse expressionisten graag opzochten, bij voorkeur met aardse kleuren, levendige lijnen en hoekige, sterk vereenvoudigde figuren.

Hoe de stijl of beweging een kloeke eeuw geleden ontstond, en hoe Frits Van den Berghe, Gustave De Smet, Constant Permeke en co. elk op hun eigen manier de roaring twenties tot aan de oevers van de Leie lieten deinen? Nog tot eind augustus ontdek je het op de fraaie overzichtsexpo Heerlijke herinneringen in Kunstmuseum Den Haag, waar Vlaamse kunstenaars altijd al goed vertegenwoordigd waren.

Gustave De Smet, De loge (1928).
Gustave De Smet, De loge (1928). © Kunstmuseum Den Haag

Het is het verhaal van een even unieke, energieke als heel erg diverse combinatie van invloeden, impressies en goestingen. Alsof de Vlaamse nieuwlichters na de Eerste Wereldoorlog wel gretig de innoverende impulsen van het Franse kubisme, het Duitse expressionisme en het Italiaanse futurisme opsnoven, maar met hun voeten en verfborstels toch liefst veilig op vertrouwde Vlaamse bodem bleven.

Met de kop vooruit de abstractie in duiken deden ze namelijk nooit. Je ziet bonkige boeren wroeten in de klei en verzilte vissers hun netten lichten. Je ziet kleurrijke carrousels op de kermis draaien en kokette koppels op zondag naar de kerk trekken. Je ziet vrouwen zich in het gras ontbloten, of in het bordeel in de nabijgelegen stad, met alle rode oortjes en voze blikken van dien. Wat Van den Berghe, De Smet, Tytgat en hun tijd- en gouwgenoten op het doek borstelen, liefst met een knipoog, is Vlaanderen ten voeten uit, daar waar men de Heer nog kan loven, waar de mensen belangrijk zijn en de buiken omvangrijk zijn.

De tentoonstelling verwelkomt je met Paul van Ostaijens bekende modernistische gedicht Marc groet ’s morgens de dingen. De tekst staat op de muur te lezen. Ernaast hangt het gelijknamige schilderij van Floris Jespers, Van Ostaijens vriend en de vader van de jonge Marc die ’s morgens de dingen groet. Als een prelude en intentieverklaring.

Maar aangezien de expo min of meer chronologisch is opgevat, word je in de daaropvolgende zalen eerst teruggebeamd naar het sensuele luminisme van Emile Claus en Léon De Smet (broer van Gustave). Die stroming, die de Belgische schilderkunst van de vroege twintigste eeuw beheerste, vatte in het zog van het Franse impressionisme met zachte tinten bloemen, weiden, tuinen en al dan niet ontblote dames.

Frits Van den Berghe, De verliefden in het dorp (1925).
Frits Van den Berghe, De verliefden in het dorp (1925). © Groeningemuseum, Brugge

Daarna worden de teneur en het palet algauw donkerder: ook in onze contreien breekt de Eerste Wereldoorlog uit en het luminisme verdampt. Samen met honderdduizenden andere Vlamingen staken ook Frits Van den Berghe en Gustave De Smet de grens met Nederland over. Daar kwamen ze in contact met het werk van de Duitse expressionisten, met de Franse fauvisten en met Afrikaanse kunst, invloeden die algauw in hun vormentaal zouden doorsijpelen. Het was een periode van ongekende experimenteerdrift, maar ook van bittere armoede en existentiële vertwijfeling.

Hun vlucht naar Nederland zou bovendien op andere manieren sporen nalaten. In 1918 keerde De Smet terug naar de heimat na de tragische dood van zijn enige zoon Firmin bij een treinongeval, waarop Van den Berghe de wanhoop van zijn vriend vatte in zijn omineuze doek Obsessie. Van den Berghe was een jaar eerder al teruggekeerd, in het spoor van dichter René De Clercq, een overtuigd cultuurflamingant die zich vurig verzette tegen het gebruik van het Frans als voertaal. Het was een oud strijdpunt van de Vlaamse beweging, waarvan de activistische vleugel zich inliet met de ‘Flamenpolitik’ van de Duitse bezetter. Dat verleidde Van den Berghe ertoe, weliswaar meer uit financiële noodzaak dan uit ideologische overtuiging, om een baantje te aanvaarden op het ministerie van Kunsten en Wetenschap.

De Vlaamse nieuwlichters snoven gretig innoverende impulsen op, maar leken met voeten en verfborstels toch liefst veilig op vertrouwde Vlaamse bodem te blijven.

Aan de fluïde term ‘Vlaams expressionisme’, die pas stolde dankzij die Nederlandse retraite, de Eerste Wereldoorlog en de naweeën ervan, hangt dan ook een donkere schaduwkant. Daar wordt geenszins van weggekeken, maar het is niet de focus van de tentoonstelling, die niet voor niets de zoet klinkende subtitel Heerlijke herinneringen meekreeg.

De honderd objecten die te zien zijn – voornamelijk olieverfschilderijen, maar ook sculpturen en werken op papier – illustreren vooral hoe onder meer Van den Berghe, De Smet, Permeke en Tytgat naar Vlaanderen terugkeerden met een geheel nieuwe, vrije visie op schilderkunst en hoe het hen in eerste instantie om het Vlaamse, of beter: het Belgische karakter daarvan te doen was. Dat deden ze met sombere aardkleuren en met hoekige, gesimplificeerde vormen die ze bij hun kubistische, futuristische en fauvistische inspiratiebronnen hadden gezien. Maar dan zonder het figuratieve, het verhalende en de ‘primitieve’ band met Vlaanderen, zijn eigenheid en tradities te lossen.

Edgard Tytgat, De acht dames (1940).
Edgard Tytgat, De acht dames (1940). © Kunstmuseum Den Haag

Aan topstukken, waarvan een flink deel uit de eigen collectie van het museum en die van The Phoebus Foundation komt, heeft Heerlijke herinneringen alvast geen gebrek. Er zijn sierlijke vrouwentorso’s van Jozef Cantré. Er is het elegant geritmeerde, door geel en roze gedomineerde De loge (1928) van Gustave De Smet, dat je binnen laat loeren bij circusartiesten. En Frits Van den Berghe laat je kennismaken met De verliefden in het dorp (1925), vlezige, in diep verzadigde kleuren gedrenkte figuranten die zo uit een Vlaamse streekroman geplukt lijken.

Wanneer je door de exhaustieve tentoonstelling loopt, valt de vaak luchtige toon van de werken en het volkse karakter ervan op. Alsof de Vlaamse expressionisten je een inkijk willen bieden in het ongecompliceerde landelijke leven langs de Leie van weleer. Maar hoeveel zomerse zondagen, uitbundige kermissen en verliefde koppeltjes ook de revue passeren, dat betekent niet dat de verschillende kunstenaars niet elk hun eigen schriftuur en temperament ontwikkelden.

Met gesloten en hoekige vormen, donkere aardkleuren en zware verfmaterie focuste Constant Permeke, die na de oorlogsjaren niet uit Nederland maar uit Engeland was teruggekeerd, zich vooral op het harde boeren- en vissersbestaan. Het werk van de Gentse vrienden Frits Van den Berghe en Gustave De Smet vertoonde dan weer meer een vorm van classicisme. In uitgekiende composities stelden ze de menselijke figuur centraal in hun landelijke decors, waaraan Van den Berghe – de intellectueel in de bonte bende – graag een toefje fantastiek toevoegde, terwijl De Smet meer richting sfeervol realisme evolueerde. Bovendien kleurde hun kijk op erotiek totaal anders, met De Smet als de vrije genieter van de zoete zonde – kijk naar Het goede huis (1926) – en Van den Berghe als de meer schuldbewuste voyeur.

Daarnaast zijn er nog Jean Brusselmans en Edgard Tytgat, die zich later tot het expressionisme bekeerden. Hoewel ze gelijkaardige onderwerpen schilderen, legde Brusselmans zich toe op de vormelijke aspecten, met meer abstraherende composities, inclusief zwevende beeldcomponenten. Tytgat op zijn beurt pakte voornamelijk uit met speelse taferelen vol satire, waarin hij zijn ironische kijk op de verhouding man-vrouw (en bij uitbreiding zijn kinky fantasieën) kon botvieren. Kijk naar hoe De acht dames (1940) keurig gekleed op stoeltjes zitten. En gluur vervolgens naar de speelkaarten die hij later op basis van dat schilderij tekende en waarin dezelfde keurige dames aan allerlei ondeugende spelletjes worden onderworpen.

Gustave De Smet, Het goede huis (1926).
Gustave De Smet, Het goede huis (1926). © Museum voor Schone Kunsten, Gent

Dorps. Aards. Onbekommerd. Schalks en af en toe schunnig. Het zijn de woorden waarmee het Vlaams expressionisme dan ook het vaakst wordt geassocieerd. Met een beetje zin voor overdrijving zou je zelfs kunnen stellen dat de schilderkunst van toen beeldvormend was voor hoe we nu, dik een eeuw later, nog altijd over Vlaanderen denken. Alleen was, zoals de expo leert, van een uniforme stijl nooit echt sprake, zoals ook de begrippen ‘Vlaams’ en ‘expressionisme’ – vraag het maar aan de samenstellers van de canon – lastig af te bakenen blijven.

Steek de Moerdijk over tot in Den Haag en ontdek hoe De Smet, Van den Berghe, Tytgat en co. het moderne de Vlaamse schilderkunst binnen zogen. Bij voorkeur langs de Leie, met een wilde boerendochter, een kermis en een kerktoren op de achtergrond.

Vlaams expressionisme – Heerlijke herinneringen

Tot 20.08, Kunstmuseum Den Haag, kunstmuseum.nl

Lees meer over:

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content