De expo ‘After Impressionism’: van blozende appels tot extatische naakten

Paul Cezanne, Sucrier, poires et tapis, 1893-94 © National
Dave Mestdach
Dave Mestdach Chef film van Knack Focus

De expo After Impressionism toont hoe de westerse kunst eind negentiende eeuw het modernisme in gesleurd werd, met veel goesting en nog meer bloot.

‘Ik hou van dingen die absurd zijn, nutteloos, onmogelijk, excessief en intens’, zei Emile Verhaeren ooit. ‘Omdat ze me provoceren, omdat ik ze voel als doornen in mijn vlees.’ Het is een gevoel dat de Belgische schrijver en criticus deelde met veel andere artiesten die zich eind negentiende eeuw wilden ontrukken aan de regels en restricties die de westerse kunst al sinds de renaissance in een mal goten. Alleen wist geen van die bronstige beeldenstormers wat het nieuwe precies moest inhouden, met alle glorieuze, in de meest diverse richtingen uitwaaierende gevolgen van dien.

‘Moderne kunst’ zou die vrijheidsdrang worden genoemd, en welke vormen die aannam tussen 1886, het jaar waarin de impressionisten hun laatste Salon organiseerden, en de Eerste Wereldoorlog, toen Kandinsky en Mondriaan de natuur oplosten in lijnen en kleuren? Dat ontdek je op de tentoonstelling After Impressionism: Inventing Modern Art in de Londense National Gallery.

Meer dan honderd objecten zijn er samengebracht, met naast schilderijen ook sculpturen en keramiek. Samen trachten ze de vraag te beantwoorden wat er in de kunstwereld gebeurde nadat Monet, Manet en co. hadden getoond hoe je vluchtige momenten op doek vat, en hun epigonen het alweer hadden gehad met dobberende waterlelies of gloeiende straatlantaarns.

Het lijkt een lui uitgangspunt om gauw even een blockbustershow met usual suspects als Paul Cézanne, Vincent van Gogh en Paul Gauguin te vullen. Maar wat de National Gallery serveert, is meer dan een pronkparade van de supersterren van het postimpressionisme. Het is een ambitieuze en soms verrassende show die de honger naar het ‘absurde, excessieve en intense’ waar Verhaeren het over had tast- en zichtbaar maakt.

Het begint bij Cézannes platgeperste, blote baders, hier geflankeerd door Auguste Rodins beeld van Balzac, een totem die André Malraux omschreef als ‘een door de bliksem getroffen eik’. Het eindigt, zes thematisch geordende zalen verder, met een landschap van Wassily Kandinsky dat een delirant visioen van klotsende kleuren lijkt, én met drie vroege Mondriaans, waarin je de natuur op een steeds strengere manier herleid ziet worden tot haar geometrische essentie.

***

De modernistische revolutie begon in Parijs, dat altijd wel het mekka van opstanden lijkt geweest, artistieke en andere. Toch zouden Cézanne, Van Gogh en Gauguin uitzwermen naar hun eigen, relatief geïsoleerde habitat. Cézanne, heraut van het kubisme, prefereerde zijn Provençaalse Mont Sainte-Victoire, die hij zo vaak schilderde dat enkel botsende perspectieven en uitgebeende patronen overbleven. Van Gogh, van wie onder meer het zelden vertoonde Laboureur dans un champ te zien is, zwoer bij de korenvelden rond Arles, die emanaties van zijn getormenteerde geest bleken. Zijn copain Gauguin zocht zijn heil ofwel bij Bretoense boerinnetjes, zoals in het extatische Vision du sermon. Ofwel bij naakte Tahitiaanse meisjes, zoals in het dromerige Nevermore, een portret van zijn (minderjarige) echtgenote. Alsof hij de dorst naar zuiverheid, ‘exotisme’ en ‘primitivisme’ fysiek wilde vertalen, met alle ongemakkelijke ambivalenties van dien, zeker in deze puriteinse, politiek correcte tijden.

Topstukken die je ofwel allang kent van posters en totebags ofwel zeer zelden te zien zijn: het houdt deze greatest-hitsshow fris en entertainend.

Wie de tentoonstelling doorloopt, krijgt te zien hoe de drie titanen de innovaties van de impressionisten, met hun losse toetsen, het opgaan in het moment en het bevrijde perspectief, elk op hun manier doortrekken. Dat gebeurt aan de hand van topstukken die je ofwel allang kent van posters en totebags, ofwel uit privécollecties komen en zeer zelden zijn te zien, wat deze greatest-hitsshow fris en entertainend houdt.

Als je de eerste zalen een kamp tussen de Grote Drie van het postimpressionisme kunt noemen, met Cézanne als zwoegende winnaar op punten, dan is wat volgt, nog boeiender. Het toont hoe de Europese avant-garde naar het fin de siècle toe een ‘caleidoscoop van geometrische patronen wordt, die het ene moment botsen, om het andere terug samen te komen,’ zoals Verhaeren pent, ‘die fuseren en dan scheiden en uitzwermen, maar toch deel uitmaken van dezelfde cirkel, die van de nieuwe kunst.’

Georges Seurat en Paul Signac geven die vrijheidsdrift een theoretisch kader en maken van de focus op kleur, licht en vorm iets systematisch en strikt gestructureerd. Het is een stijl die het pointillisme wordt gedoopt, met Signacs Soleil couchant, pêche à la sardine als hoogtepunt, met fijne kleurgradaties die aanzwellen tot rimpelend water waarop bootjes dobberen tegen de zonsondergang. Anderen varen een instinctieve en ‘neotraditionalistische’ koers, zoals les Nabis, wat in het Hebreeuws zoveel betekent als ‘de profeten’. Ook aan hen wordt een zaal gewijd, waarin onder meer Le talisman is te zien, Paul Sérusiers landschap dat tot vlekken geel en blauw is geschematiseerd. Maurice Denis – opperprofeet van de Nabis – kocht het fetisjwerk in 1890 om daarop vol overgave te declareren dat ‘moderne kunst een vlak oppervlak moet zijn met kleuren in een bepaalde volgorde’.

Paul Gauguin, Nevermore, 1897
Paul Gauguin, Nevermore, 1897 © Bridgeman Images

***

Het was een Aux armes dat tot ver buiten Parijs te horen was, zoals de expo demonstreert door uit te zwermen over heel Europa, waar het modernisme zich pandemisch verspreidde. In de sectie ‘Barcelona’ komt jeune premier Pablo Picasso piepen, die in meerdere zalen opduikt, onder meer met een portret van nachtclubeigenaar Gustave Coquiot, met zijn snor die opkrult van de levenslust. In Wenen en Berlijn zijn er de Sezessionbewegingen, waar Gustav Klimt mysterieuze deernes in elegante art-decolijnen vat, en waar de Noor Edward Munch – nog zo’n zielenstaarder – zijn eerste buitenlandse exposities houdt.

Maar ook Brussel bleek een broeihaard voor het virus van het modernisme. De expo kleurt behoorlijk Belgisch, dankzij de vernieuwingsgezinde kliek van Les Vingts, die tussen 1883 en 1893 actief was. Van Theo Van Rysselberghe zijn er het prachtportret van Alice Sèthe en Le Scheldt en amont depuis Anvers, le soir, waarin je Signacs rigoreuze, ritmische patronen ziet resoneren. Er is een naakte jongeling uit brons van George Minne, deel van zijn bekendste beeldengroep Fontein der geknielden. Henry Van de Velde tekent present met Femme se rendant à l’eglise, met zijn stippen die nog spaarzamer ogen dan die van de Franse pointillisten. En ook James Ensor passeert in de stoet. Of toch zijn macabere maskers en groezelige geraamtes, met het fascinerende L’étonnement du masque Wouse.

Je ziet en voelt het in hoe de modernisten vrouwen langs alle kanten begluren, bewonderen en met hun borstels beminnen, in zowat elke zaal en elke stijl.

Aan diversiteit geen gebrek dus, zeker als je weet dat de tentoonstelling na die Europese diaspora terugkeert naar Parijs, waar na de eeuwwende alweer een vers blik nieuwlichters werd opengetrokken. Vooral de laatste zaal zindert, met André Derains extatische La danse, met zijn invloeden van Javaanse kunst en Gabonese maskers en zijn hitsige orgie aan kleuren. Een ander hoogtepunt is La danse van collega-fauvist Henri Matisse. Nee, niet dat iconische schilderij dat wellicht nog een tijd opgesloten zal zitten in de Hermitage te Sint-Petersburg. Wel een houten reliëfversie ervan, waarin minstens zoveel schaamteloze seks gebeiteld zit.

André Derain, La danse, 1906
André Derain, La danse, 1906 © © ADAGP, Paris and DACS, London

Aangezien het de tijd was waarin Sigmund Freud in onze natte dromen begon te loeren en Henri Bergson zijn élan vital losliet, is het opvallend hoeveel ongebreidelde lust er op deze postimpressionistenparade passeert. Kijk naar Perseus en Andromeda van de Duitse vrouwenvleesliefhebber Lovis Corinth, een dampend doek waar zelfs Rubens rode oortjes van zou krijgen. Of minder expliciet maar even kinky: naar Edgar Degas’ La coiffure, waarin hij met voyeuristisch genot kijkt hoe een vrouw haar lange haar laat kammen. Dat de modernisten graag flirtten met het ‘wilde’ en het ‘ongerepte’ beperkte zich duidelijk niet tot hun fascinatie voor niet-westerse kunst. Je ziet en voelt het in hoe ze vrouwen langs alle kanten begluren, bewonderen en met hun borstels beminnen, in zowat elke zaal en elke stijl.

Toegegeven, je kunt je afvragen welke nieuwe inzichten deze zoveelste expo over de oerknal van het modernisme bijbrengt. En ja: het is raar dat er van pakweg de Italiaanse futuristen geen spoor te bekennen valt. Het is de reis van impressie naar abstractie, die al in veel varianten werd verteld – en wel eens in spannender oorden dan Parijs, Brussel of Berlijn belandde. Maar je moet al een verwende cultuursnob zijn om daarover te zeiken, zeker als die reis langs de appels van Cézanne passeert, de absintdrinkster van Picasso, een kubistisch kasteel van Georges Braque of André Derains portret van mevrouw Matisse in kimono.

‘Kunst die niet gebaseerd is op emotie, is geen kunst’, zei Cézanne, een modernistisch motto waaraan deze emotioneel intense én soms schaamteloos sexy show je wel honderd keer herinnert.

After Impressionism

Tot 13.08, National Gallery, Londen, nationalgallery.org.uk

James Ensor, L’étonnement du masque Wouse, 1889
James Ensor, L’étonnement du masque Wouse, 1889 © Bridgeman Images

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content