Bij Francis Bacon weet je nooit zeker: is het een mens of een schreeuwend stuk vlees?

Dave Mestdach
Dave Mestdach Chef film van Knack Focus

Geen schilder die de condition humaine op zo’n verstikkende manier kon kooien als Francis Bacon. Een retrospectief in de Londense National Portrait Gallery laat de rillingen over je rug rollen.

Een vijftiger kijkt je met priemende ogen aan, zijn mond licht open en zijn blik gefixeerd als die van een hongerige roofvogel. Het zwart-witbeeld beweegt lichtjes, alsof de man elk moment uit het benauwende frame kan stappen. Het is het eerste dat je te zien krijgt in Human Presence, de nieuwe grote overzichtstentoonstelling van Francis Bacons portretten in de Londense National Portrait Gallery. De close-up is afkomstig uit Peter Gidals experimentele film Heads (1969) en ontmaskert de befaamde Britse schilder als een kunstenaar die zich ten volle bewust is van zijn eigen mythe. Op het moment van de opname was Bacon dan ook al een gevierde en gevreesde kracht in de kunstwereld, en dat is hij anno 2024 – 32 jaar na zijn dood – meer dan ooit.

Self-Portrait, 1973 © Sainsbury Centre, University of East Anglia.

Als er één schilder te boek staat als chroniqueur van existentiële pijn dan is het Bacon wel, een imago dat hij gretig koesterde. Dat deed hij niet alleen door de marge op te zoeken en meer te zuipen, te roken en te neuken dan een rockster. Bacon, die na de oorlog trouw bleef aan de figuratie terwijl anderen resoluut abstracte kunst begonnen te maken, vestigde zijn reputatie met hallucinante schilderijen die diep in de krijsende ziel van de mens snijden. Gezichten worden vervormd tot maskers, lichamen samengeperst tot vlees en wazige figuren lijken opgesloten in de kooi van hun eigen lichamelijkheid.

De expo in de National Portrait Gallery telt 55 voorbeelden daarvan – het ene nog indringender dan het andere. Er zijn portretten van geliefden zoals ex-bokser en tweederangscrimineel George Dyer, die zichzelf op 37-jarige leeftijd van het leven beroofde in hun hotelkamer. Er is barman John Edwards, zijn laatste lief, die stierf aan kanker. En uiteraard passeert ook collega-kunstenaar en parttime minnaar Lucian Freud meermaals de revue, die andere meedogenloze meester van de Britse naoorlogse portretkunst. Ook vrouwelijke vrienden als kunstenares Isabel Rawsthorne, schrijfster Henrietta Moraes en Muriel Belcher, de eigenaresse van de Colony Room Club, worden op schrijnende wijze vastgelegd.

Zijn atelier was een in nicotine en alcohol gedrenkte ruimte waar herinneringen, ideeën, emotionele ervaringen, vrienden, minnaars en oude meesters samenkwamen.

Maar als er één figuur is die de show domineert dan is het Bacon zelf wel. Al was het maar omdat hij de enige is die meteen herkenbaar is, terwijl de anderen opdoemen als sinistere spoken opgetrokken uit schaduwen, vuile vlekken en vage vegen. Soms zijn ze omringd door een kooi, alsof het menselijke beesten zijn die nergens heen kunnen. ‘Ik zou willen,’ zei Bacon, ‘dat mijn schilderijen eruitzien alsof een mens tussen hen is gepasseerd, als een slak die een spoor van menselijke aanwezigheid en een geheugenafdruk van het verleden heeft achtergelaten.’

Bacons doeken zijn dan ook géén realistische representaties, ze zijn visceraal en emotioneel geladen. Het zijn vaak niet eens portretten, maar impressies of studies voor portretten, zoals de titels aangeven. Kijk naar Study for Portrait II (after the Life Mask of William Blake). Het zijn krachtige getuigenissen van de strijd tussen leven en dood, verlangen en verlies. En het zijn echo’s van zijn eigen tumultueuze leven. Dat ook.

Henrietta Moraes, 1966 © Private Collection.

De expo, die zich uitstrekt van de jaren veertig tot aan zijn dood in 1992, biedt een verhelderende inkijk in Bacons leefwereld. Zijn atelier was een in nicotine en alcohol gedrenkte ruimte waar herinneringen, ideeën, emotionele ervaringen, vrienden, minnaars en oude meesters samenkwamen. Al dan niet op een volatiele manier. De muren en vloeren waren bedekt met foto’s, filmstills, krantenknipsels en beelden van beroemde schilderijen die zijn verbeelding prikkelden.

Een van Bacons favorieten was Diego Velázquez’ portret van Paus Innocentius X, die hij stripte van alle piëteit en transformeerde tot een gruwelijke, grimassende figuur. En dat in vele varianten, waaronder het ijzingwekkende Head VI (1949). Een ander was Rembrandts zelfportret met baret uit 1659, dat Bacons obsessie met menselijk vlees illustreert en dat zelfs op de expo is te zien. Verder wordt de link gelegd met Vincent van Gogh, van wie hij een grote fan was. En dan zijn er nog de vele foto’s van Bacon zelf die tussen zijn spookachtige schilderijen en de quotes op de museummuren hangen. Prachtige beelden geschoten door onder meer Irving Penn, Cecil Beaton en Bill Brandt.

Three Studies for Portrait of Isabel Rawsthorne, 1965 © Sainsbury Centre, University of East Anglia.

Toegegeven: de tentoonstelling biedt geen revolutionaire onthullingen, simpelweg omdat er al zo veel over Bacon is gezegd en geschreven. Toch valt er altijd wel iets te ontdekken, zoals zijn uitzonderlijke talent als colorist. Dat komt krachtig naar voren in Triptych May-June 1973, waarmee de show op aangrijpende wijze eindigt. Je ziet Bacons minnaar George Dyer in diens laatste momenten, terwijl hij op het toilet zit over te geven, gevangen in walging en wanhoop. Bacon hanteert een intens, bijna explosief kleurenpalet: diepe, verzadigde tinten van rood en geel die scherp afsteken tegen de duistere schaduwen, waardoor de impact van de profane triptiek nog verder wordt versterkt. Het is een meesterwerk dat een ongefilterde kijk biedt op een mens die volledig vastzit in een labyrint van lijden, en die uiteindelijk eender wie zou kunnen zijn. Dyer. Bacon. Of zelfs jij als kijker.

Francis Bacon: Human Presence
Tot 19.01, National Portrait Gallery, Londen

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content