Het boek ‘De Geuren van de Kathedraal’ bewijst dat de middeleeuwen beter roken dan je denkt

Tobias Cobbaert

Het vierde Time to Read-boek gaat over de kathedraal van Antwerpen, maar ook over bedspreien en een Heilige Voorhuid. Op stap door het Antwerpen van de zestiende eeuw met Wendy Wauters.

Op de middelbare school gingen geschiedenislessen vooral over spraakmakende figuren en grootse gebeurtenissen. Maar in De geuren van de kathedraal koos Wendy Wauters voor een andere aanpak. Aan de hand van de zintuiglijke beleving van zestiende-eeuwers die de Onze-Lieve-Vrouwekathedraal bezochten (die toen nog de Onze-Lieve-Vrouwekerk heette) schetst ze een beeld van het bruisende leven in het bouwwerk destijds.

Wauters werd in die richting geleid door haar onderzoek naar het gebruik van altaargerei tussen 1400 en 1600. Daarbij ontdekte ze dat er over deze specifieke kathedraal veel nuttige bronnen waren bewaard gebleven. Ook mooi meegenomen: de kathedraal staat er nog altijd. We spraken ter plaatse af met Wauters.

‘Ondertussen is het alweer een tijdje geleden, maar tijdens het schrijven liep ik hier regelmatig rond. Zo kon ik in de winter zelf ervaren dat het binnen echt wel koud wordt. (lacht) Soms was het ook ontluisterend. Vroeger stond het hier vol ambachtelijke altaartjes, en volgens bronnen was er een heel parcours om van zo’n altaar te wandelen naar de sacristieën waar het altaargerei werd bewaard. Toen ik de tocht zelf eens deed, was ik er al in vier seconden.’

Wat maakte deze kathedraal uniek?

Wendy Wauters: Van alle kerken in Antwerpen was het de grootste en de meest prestigieuze. Daardoor was het ook de kerk met de meeste zijaltaren, waar elk ambacht zijn eigen missen hield. Naar schatting vonden hier 70 tot 110 missen per dag plaats. Dat betekent dat er dus veel simultane vieringen waren. Voor het college van kanunniken dat instond voor de organisatie was het een heel gedoe om die stoelendans vlot te laten verlopen. Met wisselend succes. (lacht)

In welke mate is de kathedraal waar we nu in staan nog het gebouw waar je boek over gaat?

Wauters: Het is veel leger. Ik heb beschrijvingen gevonden van ruzies in de kathedraal, waarbij mensen zich achter de altaren verborgen. Nu is dat onmogelijk.

Wat me het meest intrigeert? Vroeger hing het hier vol fluwelen gordijnen. Elk altaar had op die manier een eigen portaal, en al die doeken konden open en dicht worden geschoven. De doeken hadden een liturgische functie en beschermden de kunstwerken tegen stof en roet, maar ze dempten ook alle geluid waardoor je makkelijker verschillende vieringen tegelijk kon houden. Welk effect zou het creëren als we die weer ophangen? Zou de sfeer heel claustrofobisch worden? Of net intiem?

Ook naar de kleuren ben ik benieuwd. Vroeger had je de liturgische kleurencanon, die beschreef welke kleuren je wanneer moest ophangen. Alleen had niet iedereen zo’n volledige set van gordijnen, waardoor je eilandjes van verschillende kleuren kreeg.

(wijst naar preekstoel) Daar zaten bijvoorbeeld de meerseniers, de kleinhandelaars. Dat was een van de rijkste ambachten, en zij hadden dan ook een megalomaan altaar. Destijds hadden ze kleurrijke majolica vloerstenen. En ook zitbanken, want dat was niet standaard.

Dat vond ik een van de leukste anekdotes in het boek: veel mensen namen hun eigen stoel mee.

Wauters: Dat kwam ik in haast elke inventaris tegen. Tegenwoordig heb je in musea nog altijd draagbare stoeltjes waarop oudere mensen even kunnen rusten. Eigenlijk is dat hetzelfde concept.

Wat ik ook vertederend vond, was de giftcultuur. Destijds was het gangbaar om bijvoorbeeld je bedsprei te doneren om er gordijnen van te maken voor de kathedraal. Aan zulke dingen merk je dat hier een heel sterk gemeenschapsgevoel hing. Iedereen hielp om het gebouw in te richten, waardoor het een uniek geheugenpaleis werd.

Je boek is geen relaas van historische figuren, maar van het gewone volk en hoe zij hier leefden.

Wauters: Dat is de vraag die mij boeit: hoe zou ik hier vijfhonderd jaar geleden zelf rondgelopen hebben? Ik ben geen koning of keizer, dus waarschijnlijk zou ik hier tussen de rest in de kathedraal hebben gestaan. Op zo’n manier wordt geschiedschrijving veel herkenbaarder.

Daarnaast is het een geschiedenis aan de hand van zintuiglijke waarnemingen. Dat lijkt me niet simpel, want teksten worden bewaard maar geuren of klanken natuurlijk niet.

Wauters: Zodra je tussen de lijnen van historische teksten begint te lezen, is er best veel overgeleverd. In huishoudboekjes staat beschreven welke geuren aangenaam en onaangenaam zijn, of hoe je zelf parfums kunt maken. Of je leert over de medische inzichten van die tijd en dan vind je van welke geuren werd gedacht dat ze tegen ziekte beschermden. En dan waren er nog heel wat andere tekstgenres waarin terloops het geluid van een klok of het gejoel in een kathedraal werd beschreven. Zo begon ik met knippen en plakken.

Vanwaar die fascinatie voor zintuigen?

Wauters: Vanaf het begin van de twintigste eeuw begon in de sociologie de aandacht te groeien voor de context en de zintuiglijke beleving van gewone mensen. Grootheden als Georg Simmel gingen op die manier onderzoek doen, en in de jaren tachtig zette historicus Alain Corbin daar helemaal op in. Hij bestudeerde bijvoorbeeld de impact van klokkengelui op het Franse platteland in de negentiende eeuw. Voordat ik zelf begonnen was met kunsthistorisch onderzoek, hadden enkele mensen al de veranderende rol van zintuigen tijdens de reformatie onderzocht, toen alles rond het religieuze leven herdacht werd. Met dat in het achterhoofd wilde ik onderzoeken hoe het leven in de late middeleeuwen hier was, zonder te denken aan de clichébeelden of de theorieën die we daar later aan verbonden hebben. Want wie in 1550 in Antwerpen rondliep, wist natuurlijk niet dat de Beeldenstorm zestien jaar later zou toeslaan.

Terwijl we door de kathedraal wandelen wil ik het toch over een specifiek onderwerp hebben. In De geuren van de kathedraal beschrijft Wauters hoe de middeleeuwers nogal bizarre lichamelijke relikwieën vereerden. Zo had je ‘de lekkende non van Oirschot’ – haar lijkvocht zou heilzame krachten hebben. En ook de Heilige Voorhuid werd in deze kathedraal bewaard.

‘Met de coronacrisis nog vers in het geheugen vond ik het boeiend om te zien hoe je aan verschillende sporen geloof kunt hechten wanneer je bang bent voor ziekte. Je vertrouwt in de wetenschap, in vaccins en in wat artsen zeggen, maar tegelijk stijgt de verkoop van auralampen en beschermende geursprays. Het een hoeft het ander niet uit te sluiten. Zo was het destijds ook: mensen zochten medisch onderbouwde hulp, maar dat weerhield ze niet om daarnaast naar relikwieën te grijpen.’

‘Toen de mystica Birgitta van Zweden opperde dat de Heilige Voorhuid in Antwerpen niet de echte was, volgde er een daling in het aantal pelgrims, en dus ook in het binnenstromende offergeld.’

Wat is het verhaal van de Heilige Voorhuid precies?

Wauters: Omdat Christus in de hemel is opgenomen, zijn er geen lichamelijke restanten van hem op aarde bewaard. Op zijn voorhuid na, omdat hij volgens de Joodse traditie besneden is. Op een bepaald moment circuleerden er zo verschillende Heilige Voorhuiden, waarvan eentje in deze kathedraal werd bewaard. Het is een geestig verhaal dat bovendien iets zegt over het praktisch belang van relieken. In de veertiende eeuw opperde de mystica Birgitta van Zweden dat de Heilige Voorhuid in Antwerpen niet de echte was. Het gevolg? Plaatselijke geestelijken merkten een daling in het aantal pelgrims, en dus ook in het binnenstromende offergeld. Toen hebben ze uit noodzaak een brief laten circuleren waarin ze toegaven dat het misschien niet de voorhuid in zijn geheel was, maar wel ‘belangrijke onderdelen’ ervan. Op die manier kwamen er opnieuw meer offergaven binnen.

○ ○ ○

Ondertussen zijn we aangekomen bij het grote altaar in het oosten van de kathedraal. Bijna alle interieurelementen zijn hier pas na de beeldenstorm van 1566 gekomen. Wauters wijst naar het plafond. ‘Daar zie je nog een sluitsteen met het gelaat van Christus. Door de beschadiging zie je het niet goed, maar in zijn mond zit een buis die leidt naar een grote trechter. Tijdens Pinksteren was het gangbaar om rozenblaadjes, kopervijzel of brandende vlasblaadjes naar beneden te strooien om het neerdalen van de Heilige Geest te symboliseren. Wellicht was ook die sluitsteen een creatieve manier om dat effect te verkrijgen.’

Die anekdote, en vele andere uit het boek, doen me beseffen dat de middeleeuwen lang niet zo hard stonken als ik dacht.

Wauters: Absoluut niet! Milieuhistorici denken dat je de geur van laatmiddeleeuws Antwerpen kunt vergelijken met die van een hoeve, met veel dieren en zand. Verder was er echt wel lichaamshygiëne. Niet zoals nu, met de ‘deodorantisering’ van de maatschappij, maar er zijn veel kronieken bewaard waarin mensen hun beklag doen over pelgrims in de kathedraal die heel erg stonken.

‘Er was echt wel lichaamshygiëne. Er zijn kronieken bewaard waarin mensen hun beklag doen over pelgrims in de kathedraal die heel erg stonken.’

Als je nu eens goed ruikt in de kathedraal, vertelt de geur je iets?

Wauters: Nee, niets. Hoe zou je die geur zelfs beschrijven? Grondwaterachtig, een beetje als een kelder?

Vind je het spijtig dat het zintuiglijke palet verdwijnt?

Wauters: Absoluut. Dat hangt weer een beetje samen met die bredere beleving, het levend houden van erfgoed. Ik heb een tijdje voor Parcum gewerkt, een organisatie die bezig is met de herbestemming van religieuze gebouwen. In samenspraak met de buurt krijgen ontwijde kerken zo een tweede leven, van winkels tot skateparken. Kathedralen als deze hebben vooral een museale functie.

Welke functie zou je nog voor deze kathedraal zien?

Wauters: In 2008 vond hier een concert van de Duits-Britse componist Max Richter plaats. Het duurde acht uur, en er stonden bedden voor wie wilde slapen. Enkele van mijn vrienden waren erbij, en hoewel ze absoluut niet religieus zijn, beschreven ze het als een spirituele ervaring. Op die manier merk je dat dit gebouw ook met een moderne invulling nog mensen in beroering kan brengen, zoals altijd de bedoeling is geweest.

Om af te sluiten vraag ik Wauters of ze een favoriete plek in de kathedraal heeft. Ze neemt me mee naar Rubens’ schilderij De Kruisoprichting. Maar ze wil het hebben over de muur daarachter. Op de rode verf zijn afbeeldingen aangebracht rond een altaar dat er al lang niet meer staat.

‘Als je goed kijkt, zie je nog houtsneden van de patroonheiligen die hier vereerd werden. Alleen kon je die dus nauwelijks zien, aangezien ze nogal klein zijn en best hoog hangen. Daarnaast was de verlichting veel grilliger omdat er alleen kaarslicht en olielampen waren, wat alles nog moeilijker zichtbaar maakte. Ik vind het heel ontroerend dat daar toch zo veel moeite werd ingestoken, goed wetende dat bijna niemand het zou zien. Alles werd beschouwd als deel van een groter geheel. Wanneer je zulke zaken tegenwoordig in een museum ziet, gaat die dynamiek helaas verloren. Het spel van beweging en de interactie tussen alle kleine elementen is net wat het hier allemaal zo mooi maakte.’

Wendy Wauters

Geboren in 1983.

Behaalde in 2005 een master in beeldende kunsten aan Sint-Lukas Brussel en in 2017 een master kunstwetenschappen aan de KU Leuven.

Is sinds 2021 doctor in de kunstwetenschappen.

Specialiseert zich in zintuiglijke belevingen tijdens de late middeleeuwen.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content