Amper acht films maakte Daniel Day-Lewis sinds zijn Oscar voor ‘My Left Foot’ (1989), maar áls hij voor de camera kruipt, laat hij steevast een zinderende indruk na. Met een tweede gouden beeldje in zicht spraken we het Ierse methodbeest over zijn rol als petroleumpionier, patriarch en psychoot in ‘There Will Be Blood’. ‘Mensen denken dat ik een wereldvreemde sadomasochist ben.’
Obsessief, intens, confronterend: acteur Daniel Day-Lewis (50) belichaamt die eigenschappen al evenzeer als Daniel Plainview, de oliemagnaat die hij vertolkt in zijn nieuwe film. Want veel verschil tussen de gedrevenheid waarmee Day-Lewis verlamde kunstenaars ( My Left Foot), IRA-martelaren ( In the Name of the Father) of besnorde bruten ( Gangs of New York) neerzet en die waarmee Plainview in There Will Be Blood aan zijn petroleumimperium/Amerikaanse Droom timmert, is er niet.
Hoewel regisseur Paul Thomas Anderson – de maker van kopstoten als Boogie Nights, Magnolia en Punch-drunk Love – zich baseerde op de geëngageerde roman Oil! (1927) van schrijver Upton Sinclair is There Will Be Blood weer een heerlijk eigenzinnig werkstuk geworden: een bloedmooi gestileerde film die aan het oppervlak een familie-epos à la Gone With the Wind lijkt, maar daaronder een excentrieke, donkere meditatie herbergt over obsessie, roots, geldingsdrang en (religieuze) waanzin.
Typische Day-Lewisonderwerpen, kortom. Of was u al vergeten dat de mediaschuwe zoon van dichter Cecil Day-Lewis zich als Londenaar tot Ier liet naturaliseren? Dat hij stormachtige affaires had met o.a. Juliette Binoche, Madonna, Julia Roberts, Winona Ryder en Isabelle Adjani? Dat hij ooit instortte tijdens een opvoering van Hamlet omdat ‘de geest van zijn dode vader’ aan hem was verschenen? Dat hij tijdens de opnames van My Left Foot ook offscreen in een rolstoel bleef, tot ergernis van de crew? Dat hij ter voorbereiding van Last of The Mohicans maanden als jager in de bossen leefde? Dat hij op de set van Gangs of New York plots koorts kreeg maar medicatie weigerde omdat ‘die anno 1870 niet bestond’?
‘Een journalist vroeg zich af of ik dit keer een boortoren in mijn achtertuin had neergepoot, zegt Day-Lewis met de nodige zelfspot, de getatoeëerde armen en bovenborst ontbloot en een koddig zigeunerhoedje op zijn scalp. ‘Fantastisch idee eigenlijk. Maar nee dus, ik heb het niet gedaan. Ik ben niet eens in een olieveld gaan werken.’
Uw intense manier van werken blijft fascinerend.
Daniel Day-Lewis: Sommige mensen denken dat ik een wereldvreemde sa-domasochist ben, terwijl ik gewoon mijn werk zo goed mogelijk tracht te doen. Men schijnt te vergeten dat acteren – hoe schokkend en confronterend het resultaat soms ook kan zijn – toch vooral een vreugdevolle bezigheid blijft. Wij maken gewoon onze eigen speeltuin. We verzinnen een wereld en proberen die tot leven te wekken, door de ogen van een andere man, met een andere manier van denken, voelen en handelen. Daar geniet ik zo intens van dat ik, als de regisseur na enkele maanden ‘It’s a wrap.’ zegt, altijd een soort weigering voel om alles zomaar achter te laten. Het is alsof ik uit mijn speeltuin wordt gejaagd.
Hoe lang duurt het om uw rol weer van u af te zetten?
Day-Lewis: Volgens mijn psychiater: nog enkele maanden (lacht). Nee, ernstig. Er is altijd een soort zwart gat, maar dat is logisch. Tenslotte ben ik ruim twee jaar bezig geweest om van Plainview een mens van vlees en bloed te maken, om zijn donkerste gedachten en primairste verlangens te verkennen. Tijdens die periode kon ik ook met niks anders bezig zijn. Ik heb geen enkel ander script gelezen en op de vrije weekends en avonden met mijn gezin na ging al mijn aandacht naar hem.
Dan moet u toch een nachtmerrie zijn voor uw gezin?
Day-Lewis: Ik denk van niet. Anders zouden ze me dat wel vertellen. Ik ben geconcentreerd en gedreven, maar mijn kinderen zijn dit keer zelfs naar de set gekomen. Kinderen zijn het perfecte tegengif voor dit werk: al je zelfingenomenheid verdampt gewoon. Omdat je beseft dat zij het gewoon geinig vinden dat papa plots iemand anders speelt. Gedaan met zeuren over method en Stanislavski. Dad’s just fooling around. Big deal. Zij doen heelder dagen niks anders. Alleen worden zij er niet voor betaald (lacht).
Klopt het dat u zich op de Amerikaanse oliemagnaat Edward J. Doheny hebt gebaseerd voor uw vertolking van Daniel Plainview?
Day-Lewis: Ik heb me eerst en vooral gebaseerd op het boek van Upton Sinclair. Daar heb ik enorm veel details uit gehaald over leven en werken in die olievelden. Al heeft Paul Thomas Anderson er iets compleet anders van gemaakt. Van het boek schiet zelfs amper wat over. De film is veel instinctiever en abstracter. Wat Doheny betreft: die stond misschien model voor Sinclair, maar niet voor mij. Ik heb wel veel informatie over hem opgezocht en de slotscènes zijn ook gedraaid voor zijn huis, de Doheny Mansion in Los Angeles. Ongelooflijk! Het deed me denken aan de farao’s die een piramide voor zichzelf bouwden.
Naar verluidt haalde u de inspiratie voor zijn diepe stem bij de legendarische regisseur John Huston.
Day-Lewis: Zijn stem was een van de vele die ik bestudeerd heb, maar het is zeker geen imitatie. Huston was zo’n viriele patriarch die heel gedreven was en die ook verschillende tijden en culturen vertegenwoordigde, net als Plainview. Vandaar dat ik aan hem dacht.
Hoe oefent u zo’n stem in?
Day-Lewis: Door voortdurend tegen mezelf te praten. Ik heb nog zo’n prehistorisch bandrecordertje met kleine cassettes. Ik praat daarin en probeer klanken te vinden die iets te betekenen hebben. Maar uiteindelijk komt het er op neer dat ik een bepaalde stem hoor in mijn hoofd en die er dan probeer uit te halen. Houdt het een beetje steek wat ik zeg?
Blijkbaar hebben uw tegenspelers ook wel eens moeite om u te volgen. Kel O’Neill, die de jonge predikant zou spelen die Plainview op de knieën probeert te krijgen, was naar verluidt dusdanig geïntimideerd (volgens de geruchten bleef Day-Lewis ook backstage psychologische machtsspelletjes met hem spelen; nvdr.) dat hij halverwege de shoot moest worden vervangen door Paul Dano.
Day-Lewis: (verveeld) Er waren inderdaad problemen. Maar verder ga ik daar niet op in. Ik kan alleen zeggen dat Paul – met wie ik al had samengewerkt in The Ballad of Jack and Rose – uitstekend werk heeft geleverd en dat ik ook privé prima met hem opschiet. Vergeet ook niet dat we maar zestig draaidagen hadden, wat zeer krap en stresserend was voor een epische film als deze.
U staat bekend als een extreem kritische geest. Sprak het scenario u onmiddellijk aan, of heeft Anderson moeten smeken?
Day-Lewis: Als je moet smeken, ben je sowieso aan het verkeerde adres. Ik vond de wereld die in het script beschreven stond bevreemdend en mysterieus en wilde die graag samen met Paul ontdekken, omdat ik op zijn artistieke intuïtie vertrouw. Paul is a clever lad. Toen ik met hem over het project praatte, voelde ik dezelfde extase als Plainview die voor het eerst olie vindt en de opspuitende olie over zijn gezicht laat druipen.
Doorgaans neemt u na elke film een of meerdere sabbatjaren. Ook nu weer?
Day-Lewis: Dat zie je verkeerd. Ik heb na het beëindigen van een film niet de buik vol van acteren; ik wil me dan gewoon tijdelijk bezighouden met andere dingen die ik óók graag doe. Er is geen scheidslijn tussen mijn acteercarrière en mijn privéleven. Beide zijn onderdelen van mijn leven. Ik word vaak afgeschilderd als een Jekyll en Hydeachtig figuur, terwijl ik gewoon veel hobby’s en interesses heb. Meer hoef je daar niet achter te zoeken.
Onlangs verscheen in ‘Vanity Fair’ een onthullend artikel over uw schoonvader, de legendarische schrijver Arthur Miller. Hij had blijkbaar een gehandicapte zoon die hij pas vlak voor zijn dood heeft erkend, iets waarin u een bemiddelende rol zou hebben gespeeld. In ‘There Will Be Blood’ zit hetzelfde motief van een succesvolle, dominante vader die zich met zijn gehandicapte zoon moet verzoenen.
Day-Lewis: (rustig) Dat artikel is het walgelijkste wat ik ooit heb gelezen; ordinaire roddels verkocht onder het mom van onderzoeksjournalistiek. Als ik ooit die journaliste tegenkom, sla ik haar in het gezicht. Dat méén ik. Ik geef toe dat er een verband is tussen de film en mijn eigen leven, maar dat is er altijd. Dat moet wel. Ik weet ook niet waarom ik steeds die link opzoek, maar ik probeer me er niet tegen te verzetten en er telkens iets uit te leren.
Veel collega’s kijken naar u op. Zijn er mensen naar wie u opkijkt?
Day-Lewis: Naar Bobby Moore (voetballer, in de sixties de legendarische skipper van West Ham en de Engelse nationale ploeg; nvdr. ), mijn absolute jeugdheld. Ik heb op mijn twaalfde zelfs ooit in Wembley tegen hem gespeeld tijdens een demonstratiewedstrijdje. Aangezien onze keeper ziek was en ik de langste van de ploeg was, moest ik in de goal staan en geloof het of niet: maar ik heb toen een schot van Bobby Moore gestopt met een geweldige redding. Achteraf kwam hij me zelfs feliciteren. ‘Well done, lad’, zei hij. Het is nog steeds het hoogtepunt uit mijn leven (lacht).
Door Dave Mestdach
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier