‘Zolang er censuur is, zijn alle Chinese films politiek’

Ondanks zijn werkverbod blijft de filmende relneef Lou Ye de Chinese censuur onverminderd uitdagen. Zo werpt hij deze keer de barricades op met ‘Spring Fever’, een clandestien gedraaide gay love story. ‘Ik wil niet provoceren. Ik wil gewoon goede films maken over liefde en over jongeren en hun problemen.’

De relatie tussen Lou Ye en de Chinese censuur vertoont onderhand meer deuken dan die tussen Bart de Wever en Olivier Maingain – en dan permitteren we ons nog een eufemisme om evenzeer ‘u’ als ‘vous’ tegen te zeggen. Zo zag Lou Ye zijn debuut Weekend Lover (1995) meteen gecensureerd worden, wat hem deed besluiten om zijn tweede film, de neonoir Suzhou River (2000), clandestien op te nemen. Het leverde hem een werk-verbod van twee jaar op. In 2006 deed hij nog beter: na zijn sensuele liefdesdrama Summer Palace werd zijn werkvergunning voor vijf jaar ingetrokken.

In die film bracht Lou Ye – samen met Jia Zhangke het uithangbord van China’s dissidente Zesde Generatie – de in 1989 brutaal neergeslagen studentenprotesten op het Tian’anmenplein in herinnering. Bovendien had hij zijn politiek beladen romance gelardeerd met hitsige seksscènes om vervolgens het hoogst controversiële werkstuk richting Cannes te smokkelen zonder het eerst aan het Chinese Filmbureau voor te leggen. Resultaat? Een officieel vertoningsverbod wegens ’technische imperfectie’, al zullen de voorbij- floepende geslachtsdelen en mismeesterde studenten zonder twijfel meer kwaad bloed hebben gezet dan de zogezegd ondermaatse kwaliteit van beeld en geluid.

Leek Lou Ye zijn carrière daarmee voor vijf jaar in de ijskast te zijn gestopt, dan was dat buiten zijn inventiviteit en doorzettingsvermogen gerekend. Tot ieders verbazing – en niet het minst die van de Chinese censuur – dook hij vorig jaar opnieuw op in Cannes, en wel met het nog meer aangebrande Spring Fever. Daarin volgt hij een vrouw die haar man er terecht van verdenkt een homoseksuele affaire te hebben, in China een groter taboe dan het bloedbad op het Plein van de Hemelse Vrede.

Voor dat pikante ménage a trois, inclusief vrank verbeelde homoscènes en knipogen naar François Truffauts Jules et Jim, klopte Lou Ye aan bij producenten uit Frankrijk en Hongkong, die zich niets van zijn werkverbod hoeven aan te trekken. In de lente van 2008 trok hij dan naar het Noord-Chinese Nanjing, waar hij Spring Fever clandestien draaide met slechts één videocamera en vijf acteurs die op hun beurt de dreigementen van de overheid trotseerden.

‘Hopelijk ben ik de laatste Chinese regisseur die ooit verbannen wordt’, vertelde Lou Ye ons vorig jaar nog in Cannes, waar zijn grauwe undergrounddrama wellicht niet alleen om artistieke, maar ook om politieke redenen met de prijs voor het beste scenario werd bekroond. ‘Het is tenslotte niet mijn roeping om te provoceren, wel om films te maken over echte mensen met echte emoties.’

Of hij die roeping ooit nog in eigen land zal kunnen waarmaken, valt na zijn eigengereide optredens te betwijfelen. Sinds vorig jaar woont en werkt hij immers in Frankrijk, waar hij onlangs begonnen is met de opnames van Love and Bruises, naar de roman Bitch van bannelinge Jie Liu-falin. Dat moet een erotisch drama worden over een Chinese lerares die in Parijs een masochistische relatie begint met een jonge Fransman.

In 2006 kreeg je een werkverbod van vijf jaar. Ben je ooit van plan geweest je daaraan te houden of ben je onmiddellijk aan ‘Spring Fever’ begonnen?

Lou Ye: Ik was al met Spring Fever bezig toen ik Summer Palace nog aan het monteren was. Toen het script af was, sloeg bij de producenten de twijfel toe: door de homoseksuele thematiek, maar vooral door mijn voorgeschiedenis met de censuur. Toen ik met Summer Palace naar Cannes afreisde en daarna mijn werkverbod kreeg, was hun reactie dan ook: ‘Kom over vijf jaar maar eens terug.’ Daarop ben ik beginnen uit te kijken naar alternatieven en twee jaar later kon ik Spring Fever uiteindelijk toch maken met geld uit Frankrijk en Hongkong. Zo hoefde ik de film niet langer voor te leggen aan het Chinese filmbureau, waarmee ik formeel geen enkele relatie meer heb.

Had je ‘Spring Fever’ met een taboeonderwerp als homoseksualiteit überhaupt wel gemaakt als je geen werkverbod had gekregen?

Lou Ye: Ergens was dat werkverbod een bevrijding. Ik hoefde mezelf niet langer te censureren en was niet langer verplicht om de commissie-leden voor de première uit te nodigen. (Lacht) Toen ik Summer Palace schreef, diende ik elke dag uren met de producenten te discussiëren over wat wel en wat niet kon. Op den duur werkt zoiets verlammend.

China is in ijltempo aan het veranderen. In welke mate is homoseksualiteit er nog steeds een taboe?

Lou Ye: Dat moet je aan Chinese homo’s vragen, maar ik denk niet dat die staan te springen om te antwoorden. Het is nog altijd moeilijk om je te outen, al is er het voorbije decennium iets meer openheid gekomen. In 2001 werd homoseksualiteit nog officieel als een geestesziekte beschouwd. In 2005 was er voor het eerst een dialoog tussen de minister van Volksgezondheid en homo-organisaties over aids-bestrijding. Dat was voor de publieke opinie een enorme sprong voorwaarts, al wordt homoseksualiteit nog altijd niet overal en door iedereen geaccepteerd. Zo is er sinds enkele jaren in China een festival voor gay cinema, maar dat is al drie keer verboden.

Was het met dat heikele onderwerp en je werkverbod niet vreselijk lastig om acteurs te vinden?

Lou Ye: Je moet dat illegale aspect niet overdrijven. We konden castingsessies organiseren en ik heb nooit gevreesd dat ik door de politie zou worden opgepakt. Zo belangrijk zijn filmmakers in China nu ook weer niet. (Lacht) Ik heb gewoon geluk gehad dat ik enkele uitstekende acteurs kon vinden die het risico wilden nemen.

Toch lijkt het me niet evident om met je acteurs in het geheim homo-erotische scènes te draaien.

Lou Ye: We hebben het scenario vooraf grondig doorgenomen en ik heb hen ook boeken laten lezen die weliswaar niet over homoseksualiteit gingen, maar die liefdesscènes bevatten die gelijkaardig waren aan die van hun personages. Daarnaast heb ik hen ook films getoond als Midnight Cowboy van John Schlesinger en My Own Private Idaho van Gus Van Sant. Finaal blijft het echter een kwestie van vertrouwen. Dat we clandestien draaiden, versterkte dat vertrouwen zeker. Plus: aangezien ik gedwongen was om met een kleine digitale camera te werken, voelde alles intiemer aan. Dat kwam goed van pas bij de seksscènes waarin ik de acteurs de volledige vrijheid liet. Als je een geloofwaardige seksscène wil draaien, moet je niet om de haverklap ‘actie’ en ‘cut’ roepen. Je moet je acteurs hun gang laten gaan en discreet op de achtergrond blijven. Dat heb ik gedaan, met takes die soms tot veertig minuten duurden alsof ik een documentaire aan het maken was.

Je komt uit Shanghai en woonde jarenlang in Peking. Waarom heb je de film dan in Nanjing gedraaid?

Lou Ye: Omdat ik het een mooie stad vind, en omdat Nanjing zich in de grijze zone bevindt. De stad is niet zo uitgesproken politiek als Peking, minder commercieel dan Shanghai en minder open dan Hongkong. Toch is Nanjing een stuk moderner dan de steden uit het westen van China én was het zes dynastieën lang onze hoofdstad. Nanjing is als het ware een barometer voor het hele land. Dat vond ik perfect passen bij een film die niet expliciet politiek wil zijn, maar wil polsen naar de bekommernissen van enkele individuen. Vandaar ook dat de meeste scènes zich binnenshuis afspelen of op plekken die er vrij anoniem uitzien.

‘Spring Fever’ is dus niet expliciet politiek?

Lou Ye: Neen, maar zolang er censuur is, zijn alle Chinese films politiek. In Summer Palace, dat zich in 1989 afspeelt, geloven mijn personages nog in een sterke, ideologisch gedreven samenleving. De personages uit Spring Fever daarentegen geloven meer in individualisme om hun geluk te vinden. Aangezien ik zelf ook meer in het individu geloof, wil ik in mijn films veeleer persoonlijke emoties dan sociale problemen laten zien. Het individu is belangrijker dan de groep. Als je naar het moderne China kijkt, vindt de overheid dat de jongste jaren duidelijk ook. Alleen mag het nog steeds niet worden gezegd of getoond.

Critici verwijten je dat je bewust de controverse opzoekt als springplank naar een internationale carrière. Zo heeft de censuur de sociaal bewogen films van je voorganger Zhang Yimou indertijd zeker ook geen kwaad gedaan.

Lou Ye: Onzin. Ik ben geen rebel. Ik wil gewoon goede films maken over liefde en over jongeren en hun problemen.

Ben je dan niet ontgoocheld in Zhang Yimou, die zijn carrière begon met kritische films als ‘Het Rode Korenveld’ (1987) en ‘Ju dou’ (1990), maar uiteindelijk voor het partijsysteem zwichtte en nu commerciële gevechtsspektakels maakt?

Lou Ye: Goede vraag. Met zijn status zou hij inderdaad de juiste persoon zijn om de censuur aan te kaarten. Meer dan Lou Ye in elk geval. (Lachje)

SPRING FEVER

Vanaf 16/6 in de bioscoop.

Door Dave Mestdach

LOU YE: ‘In zekere zin was het werkverbod een bevrijding. Ik hoefde mezelf niet langer te censureren en was niet langer verplicht om de commissieleden voor de première uit te nodigen.’

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content