Zijn eerste strip ‘My Boy’ verscheen direct in de twee grootste wereldtalen en prompt werd het boek genomineerd voor de albumprijzen van Angoulême, zeg maar de strip-Oscars. Wie zijn chauvinisme op iets anders wil botvieren dan vrouwentennis of veldrijden, moet zaterdagavond duimen voor Olivier Schrauwen.

‘Ik ben op een huis van vrienden aan het passen’, meldt Olivier Schrauwen (29) wanneer ik hem bel voor een interview. ‘Kunnen we afspreken in Eeklo?’ De zelfverklaarde stadsmens heeft zich tijdelijk teruggetrokken in een pittoresk oud boerderijtje te midden van zompig grasland, om een kwartet geiten te troosten die hun baasjes enkele weken moeten missen. ‘Als een echte toerist ben ik hier al in een sloot gedonderd’, geeft hij het ironische van de situatie toe. Maar om zich te bezinnen over zijn nominatie op het stripfestival van Angoulême, het Cannes van de strip, had hij geen rustiger plek kunnen vinden. Uit een sloot klauteren is een probaat middel tegen de grootheidswaan die zelfs een nuchter mens zou kunnen overvallen als zijn debuutboek uit een stripproductie van vierduizend Franstalige titels is geselecteerd. Samen met 43 andere gelukkigen, onder wie voor de tweede opeenvolgende keer Nix. De voormalige docent van Schrauwen dankt zijn nominatie aan het tweede Franstalige album van zijn serie Kinky & Cosy. Het gaat, kortom, goed met de Vlaamse strip, dank u.

De albumprijzen van Angoulême zijn trouwens voor de zoveelste keer radicaal omgegooid. Weg met de categorieen ‘beste scenario’, ‘beste tekeningen’, ‘beste serie’. Dit jaar wordt uit een grote pot nominaties een beste album gekozen, samen met zes boeken die de titel ‘ Les Essentiels d’Angoulême’ zullen mogen dragen. Eén van die laatste krijgt het bijkomende koosnaampje ‘Révélation’, een etiket dat Schrauwen op het lijf geschreven lijkt. De Franse pers moest een fles superlatieven van een goed jaar opentrekken om de originaliteit van deze onbekende Vlaamse auteur te beschrijven. Recensenten werden lyrisch over Schrauwens ouderwets aandoende stijl, die nostalgisch verwijst naar de vroege Amerikaanse krantenstrip. Ze lustten wel pap van zijn bevreemdende, absurde verhaal over een bourgeoisvader en zijn zoon – een misgeboorte van een vuist hoog – die door vaderlief meegetroond wordt naar Brugge of naar de zoo.

Hoe vernam je dat je genomineerd was?

Olivier Schrauwen: Mijn Franse uitgever belde de dag voor de nominaties bekendgemaakt zouden worden. Hij zei dat de kans bestond dat ik erbij was en dat hij het me nog zou laten weten. Ik begon meteen nerveus te giechelen – ik had er niet eens bij stilgestaan dat die wedstrijd ook nog bestond en dat ik genomineerd kon worden. Uiteindelijk heeft hij niet teruggebeld en heb ik het zelf op internet moeten opzoeken.

Je Franse uitgever is Thierry Groensteen, een belangrijk striptheoreticus en ex-directeur van het Franse stripmuseum CNBDI. Hoe komt zo iemand bij een onbekende Vlaming terecht?

Schrauwen: Via een klein boekje dat het Vlaams Fonds voor de Letteren enkele jaren geleden heeft uitgebracht. Hij was niet direct verkocht, hij vroeg om wat meer werk op te sturen. In het begin was hij bezorgd omdat ik de hele tijd radicaal van stijl veranderde. Hij is zeer geduldig geweest. Ik heb tientallen pagina’s getekend die het boek niet gehaald hebben. Andere verhalen in een compleet andere tekenstijl. Eerst wou ik het niet in die McCay-stijl doen (De tekenstijl van My Boy wordt vaak vergeleken met Winsor McCay’s ‘ Little Nemo in Slumberland’ nvdr.), maar het in de jaren 50 plaatsen. Het jongetje uit de titel zou dan in verschillende gezinnen terechtkomen, maar daar is niks van bewaard. Twee jaar aan een stuk heb ik getwijfeld. Niets vlotte nog. Strips maken kan echt een pain in the ass zijn. Nu is die periode gelukkig voorbij.

Je combineert die oude stijl met een heel moderne humor. Pygmeeën die achteloos platgereden worden bijvoorbeeld.

Schrauwen: Er zijn wel meer auteurs die dat contrast voor humor gebruiken. Ik wil eigenlijk meer. Ik probeer op te gaan in de wereld van de oude stijl en die dan een beetje te ontregelen, maar niet te opvallend. De lezer moet zich afvragen of het serieus bedoeld is of niet, zodat hij er zich wat ongemakkelijk bij voelt: is dit nu ironisch of zijn het echte emoties?

Is dat niet het grote verschil tussen ‘My Boy’ en je vroegere feuilletons in tijdschriften als ‘Ink.’? Daarbij kreeg ik vaak de indruk dat het alleen vrijblijvende ironie was, terwijl ‘My Boy’ ergens over gaat.

Schrauwen: Je hebt ooit naar aanleiding van zo’n Ink. geschreven dat ik stilaan onleesbaar werd. Sommige vrienden probeerden me ervan te overtuigen dat dat juist goed was, maar zelf vond ik het helemaal niet de bedoeling. Ik wou niks cryptisch maken. Meestal zijn mijn verhalen vrij gemakkelijk te decoderen. Er zit dan een persoonlijk verhaal achter. Ik heb dus op een bepaald moment besloten wat kernachtiger en begrijpelijker te vertellen, zonder al te veel flauwekul.

De stijl van je boek is niet de gemakkelijkste.

Schrauwen: Mijn familie is ronduit kwaad op me. (lacht) Mijn vader neemt My Boy wel eens mee naar een feest. Het commentaar luidt dan steevast: ‘En vroeger maakte je zulke mooie tekeningen!’ Van leuk tot lelijk, dat is volgens hen de samenvatting van mijn grafische evolutie. Mijn vader tekent ook. Hij heeft vroeger strips gemaakt, maar die zijn nooit gepubliceerd. Ook hij vindt het jammer dat ik nu in deze stijl teken. Vroeger tekende ik meer zoals Franquin en dat beviel hem beter.

Vind je het niet jammer dat er geen Nederlandse versie van ‘My Boy’ bestaat?

Schrauwen: Dat was mijn eigen beslissing. Ik vroeg me af wie zo’n Nederlandse versie zou kopen. Het Engels van My Boy is zo gemakkelijk dat mijn oma en een buitenlander het allebei kunnen lezen. Ik heb het boek ook in het Engels geschreven. Vaak betrapte ik mezelf erop dat ik geen goeie Nederlandse vertaling vond. Als er meer of moeilijkere tekst in het boek had gestaan, had ik wel een Nederlandse versie laten maken. Het Fonds voor de Letteren heeft trouwens al aangekondigd dat het de laatste keer was dat ze een boek subsidieerden waar geen Nederlandse versie van uitkwam.

Er wordt vaak gesproken over de absurde lading van ‘My Boy’. Herken je dat als iets typisch voor je boek?

Schrauwen: Fransen vinden dat exotisch. Nix en ikzelf zijn nu niet bepaald de meest absurde auteurs in Vlaanderen, maar ze houden in Frankrijk wel van die brave variant. Ik weet niet of de hardere versie à la Kamagurka ook geapprecieerd wordt. Het mag voor hen ook niet te obsceen worden. Oorspronkelijk kwam er in My Boy een verhaal met een openstaande vagina, maar toen heeft mijn uitgever geprotesteerd. Omdat het toch al niet zo’n sterk verhaal was, heb ik het dan maar weggelaten.

Mijn absurditeit begint voor mij bij mijn ouders. Als die vroeger grappen maakten, was het dat soort humor. Daarna kreeg je als kind Lava te zien op tv. Bij ons thuis slingerde ook altijd de Humo rond. Dus het was overal rondom me. Natuurlijk pik je dat op. Maar ik vind die zogenaamde absurde traditie in Vlaanderen serieus overroepen.

Oudere Vlaamse striptekenaars hebben vaak kritiek op jonge auteurs zoals jij. ‘Laat ze maar eens proberen genoeg boeken te verkopen om ervan te kunnen leven’, klinkt het dan.

Schrauwen:(aarzelt) Niemand van ons wil dat. Waarschijnlijk zitten we ook in een luxepositie door de beurzen die we kunnen krijgen. Dan kun je tegendraadse dingen maken. Zolang je geen kinderen hebt, kun je daarmee wel rondkomen. Ik weet niet wat ik zou doen als mijn volledige inkomen uit mijn strips zou moeten voortkomen.

Denk je daar dan niet over na?

Schrauwen: Langer dan een jaar denk ik niet vooruit. Ik heb wel de indruk dat die oude garde harder moet werken, omdat ze een enorme productie per jaar moeten halen. Maar ze slagen er niet altijd in om die tekeningen te laten leven. Ik heb dan ook weinig affiniteit met dat soort strips.

Je bent een gediplomeerd animatiefilmer. Doe je daar nog iets mee?

Schrauwen: Op dit moment ben ik met een vriend een animatiefilm van een kwartier aan het afwerken (‘Let’s Follow This One For A While’, met Stanley Duchateau, nvdr.). Daar zijn we al zeker drie jaar mee bezig, omdat we er subsidie voor wilden loskrijgen. Uiteindelijk mochten we er acht maanden betaald aan werken. Maar uiteindelijk zou ik me liever alleen op strips toeleggen. Het fijne van animatiefilm is dat er nog wat geld mee te verdienen valt. Maar uiteindelijk vind ik het toch een hele poespas. Voor een strip heb je alleen een stuk papier en een pen nodig. Bovendien is animatiefilm vooral productie, terwijl strips vooral vertellen is. Ik heb een nerveus temperament, dus ik moet het verhaal zien vooruitgaan.

Hoe concreet zijn de plannen voor een volgende strip?

Schrauwen: Mijn beide uitgevers hebben een volgende strip gevraagd. Ik begin er na mijn animatiefilm aan. Hopelijk is dat nog begin dit jaar. Dit keer mag het iets langer worden, met meer tekst en meer personages, want ik vind My Boy maar een niemendalletje. Het leest veel te snel. Voor de eerste keer begin ik ook van een vooraf geschreven scenario, al valt het nog af te wachten of ik nog wel bereid zal zijn om het klakkeloos uit te tekenen.

Vertrekt die volgende strip ook weer van persoonlijke ervaring?

Schrauwen: Dat kan bij mij blijkbaar niet anders. Automatisch komen thema’s zoals de vaderrelatie, die ik gewoonlijk nogal melig vind, in mijn werk naar boven. Ik zit blijkbaar met trauma’s zonder dat ik het zelf door heb. (lacht)

Door Gert Meesters

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content