‘We hebben een keer over onszelf gelezen dat we vis konden vangen met onze mond. Niks van aan, maar waarom schrijft iemand zoiets?’ De pers maakt van Sigur Rós graag een clubje IJslandse weirdo’s, maar zélf hebben ze geen flauw idee waar ze dat precies aan verdiend hebben. ‘Wij zijn angstwekkend normaal.’ Door Wouter Van Driessche

‘TAKK…’ : UIT BIJ EMI

Zomer, Parijs, Olympia. In de loge van Sigur Rós is iemand een vloeitje aan het scheuren: niét om een joint te rollen, maar om te bepalen wie twintig minuten ’that guy from Belgium’ moet ondergaan. ‘Ik vrees dat je het met mij zal moeten doen’, zegt drummer Orri Pall Dy’Rason, die het kortste vloeitje heeft getrokken. Na een tiental last minute-wijzigingen en anderhalf uur vertraging zijn we al blij dat iémand met ons wil praten – een paar jaar geleden werd een journalist van NME onverrichterzake terug naar huis gestuurd, omdat de groepsleden de The Shetland Seafood Journal belangrijker vonden.

Mijn opwarmingsvragen – wat hen geïnspireerd heeft voor hun nieuwe plaat Takk… , waar de teksten over gaan, waar ze het idee vandaan haalden om een blazerssectie te gebruiken en welk gevoel ze er wilden mee uitdrukken – worden beantwoord met ‘I don’t know’ (vier keer), ‘I suppose so’ (twee keer) en ‘yellow’ (één keer). Het klinkt niet eens onvriendelijk of gemeen, eerder hulpeloos en gelaten. Pas als ik voorstel om het daar dan maar bij te laten, en aanstalten maak om weg te gaan, verandert de toon.

Orri Pall Dy’Rason: ‘Sorry, maar we hebben hier allemaal echt een gloeiende hekel aan. We krijgen vaak zulke idiote vragen en we worden zo vaak fout geciteerd. Een keer hebben we zelfs gelezen dat we vis konden vangen met onze mond. Niks van aan, maar waarom schrijft iemand zoiets? Eerst vind je dat soort dingen grappig, maar op het einde van de dag vertrouw je niémand meer. Over muziek praten is ook moeilijk, om niet te zeggen: onmogelijk. Muziek is iets wat je maakt of voelt, niet iets waar je over nadenkt of over praat. Plus: we vinden onszelf veel te gewoon om geïnterviewd te worden. Wij zijn vier angstwekkend normale mensen die toevallig muziek maken – verschrikkelijk oninteressant.’

De muziek van Sigur Rós, door een lyrische recensent ooit omschreven als ’the sound of God weeping tears of gold in heaven’, laat zich inderdaad niet zomaar in woorden vangen. ‘Luistertrip’ komt nog het dichtst in de buurt, maar zelfs dát doet het viertal uit Reykjavik onrecht aan. Met Von, Agaetis Byrjun en () – een plaat zonder titel, met teksten in een verzonnen taal – werden ze een genre op zichzelf, dat al vaak in verband werd gebracht met het relatieve isolement van hun thuisland. Met maar een handvol televisiekanalen, een kwart miljoen inwoners en een desolaat landschap dat door de NASA wordt gebruikt om astronauten voor te bereiden op een maanlanding, kon IJsland niet anders dan volstrekt unieke muziek voortbrengen – zie ook: Mum en Björk. Optredens van buitenlandse rockgroepen zijn er zelden, en bovendien doen politici er ook alles aan om het eiland te beschermen tegen invloeden van buitenaf: telkens als een Engels neologisme wordt gelanceerd, komt de universiteit van Reykjavik binnen de week met een equivalent op de proppen. Zélf zijn ze het bij Sigur Rós een beetje moe om over hun thuisland te praten – zanger Jonsi Birgisson, in een eerder interview: ‘Waarom vraagt iedereen ons altijd dingen over geisers? Groepen uit Londen krijgen toch ook geen vragen over The Big Ben?’ – maar toch zouden ze voor geen geld ter wereld ergens anders willen wonen.

Orri Pall Dy’Rason: ‘IJslanders zijn ongelooflijk down to earth, dat merk je heel goed als je in een groep speelt. Als we ergens worden aangeklampt, is het altijd in het buitenland, nooit in Reykjavik. Zelfs Björk gaat nog altijd naar dezelfde bars als vroeger. Iedereen laat haar gewoon met rust, er wordt zelfs nauwelijks opgekeken als ze binnenkomt. Ik herinner me dat we Robbie Williams een keer in Reykjavik zagen met vier bodyguards, en dat iedereen daar schande over sprak. ‘Wat denkt die wel? Dat we met hem zouden willen praten of zo?’ Dat vat het nogal goed samen.’

Blijft de vraag natuurlijk waarom de muziek van Sigur Rós, met zijn IJslandse of verzonnen teksten en songstructuren vol haarspeldbochten, het zo goed doet in de rest van de wereld. Agaetis Byrjun en () werden overal op staande ovaties onthaald, tournees van de groep zijn altijd in een mum van tijd uitverkocht, en bovendien heeft het viertal ook een uitgelezen clubje beroemde fans. Chris Martin en Gwyneth Paltrow speelden de muziek van Agaetis Byrjun(letterlijk: ‘Een Goed Begin’) toen hun dochter Apple Enzovoort geboren werd, en de voorbije jaren kreeg de groep ook schouderklopjes/complimentjes/ vaderlijke knepen in de wang van Thom Yorke, Tom Cruise, Madonna, David Bowie, Courtney Love en Brad Pitt. Zelfs Lars Ulrich van Metallica noemt ze een van zijn favoriete groepen, en in zijn biografie beschrijft Tommy Lee (van Mötley Crüe en Pamela Anderson) hoe hij in foetushouding naar hun muziek ligt te luisteren.

Orri Pall Dy’Rason: ‘Zoals ik al zei: we denken heel weinig na over de muziek die we maken, laat staan over wie er zoal naar luistert. Natuurlijk vinden we het fantastisch als mensen ons komen vertellen dat ze ons geweldig vinden, maar of het nu beroemdheden zijn of niet: dat doet er helemaal niet toe. Hoewel. Eigenlijk zijn de complimentjes van normale mensen toch het leukst. Stel je voor dat enkel beroemde mensen ons goed zouden vinden. Dat zou pas vreemd zijn, griezelig zelfs.’

Wouter Van Driessche

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content