Ze bestaan nog. De echte rockers. Willy Willy is zo’n zeldzaam relict.In een niet eens ver verleden speelde hij gitaar bij Arbeid Adelt!, Vaya Con Dios en The Scabs, nu omringt hij zich met de Voodooband en produceert hij naast een vette gitaarrif ook een roestig, maar bijzonder intens stemgeluid.’Ik vrees dat ik in alles een laatbloeier ben.’

In concert: Willy Willy & The Voodooband op 6/11 in AB Club. Info en tickets: www.abconcerts.be

Willy Willy & The Voodooband

is uit bij Shaky Tree en wordt verdeeld door Bang! Zie bespreking in de poprubriek

Op de cover van zijn plaatje – zoals hij het noemt – staart hij Mink Deville-achtig in de eindeloze verte. Ogen verscholen achter een nachtzwarte zonnebril, het haar met een handvol gel en lak achterovergetrokken, het vlinderdasje vingervlug onder de hemdsboorden geknoopt. Willy Willy presenteert zich als herboren, maar laat het niet na te knipogen naar helden en groten van toen. De cd is een roezige cocktail van covers en eigen nummers. ‘Voor het eerst speel ik wat ik zelf graag hoor. Toen ik wegging bij The Scabs speelden we pop, rock, soul. Het was een ander soort muziek, niet echt mijn stijl. Daarna ben ik telkens bij groepen beland die ongelooflijk goed en mooi muziek maakten, maar toch wrong het iedere keer. The Domino’s waren meer op jazz gericht, Speaking T was meer soul. Ik dacht dat ik er mijn draai in zou vinden, en het is ook toffe muziek, zeker om naar te luisteren. Maar om het zelf te spelen, nee. Technisch heb ik veel geleerd, maar ik heb er voor alles de les uit getrokken dat het tijd werd mijn eigen ding te doen. Dat is misschien laat – de meesten hangen hun gitaar aan de haak als ze 44 jaar zijn -, maar ik vrees dat ik in alles een laatbloeier ben. Ik leerde pas op mijn 38e autorijden. Met de jaren word je zelfs een beetje verstandiger. Je beseft al eens dat er verantwoordelijkheden zijn en dat je je belastingbrief het best invult in plaats van hem op de hoop papier te gooien.’

Plots speel je niet alleen gitaar, je ontpopt je evengoed als zanger. Had vooral die evolutie tijd nodig?

Willy Willy: Ik stond altijd als gitarist op het podium, dus dacht ik dat ik gitarist was. In de beginjaren van The Scabs was ik soms achtergrondzanger, maar toen we groter werden, huurden we achtergrondzangers in. Vanaf toen hield ik mijn mond. Ik zong niet meer. Ergens in mijzelf lispelde er een stemmetje dat ik het niet kon, dat ik me bij mijn gitaar moest houden. Er zijn voorbeelden genoeg van mensen die denken te moeten zingen en eindeloos op hun bek gaan. Maar ja, je wordt volwassen en dan krijg je er stilaan genoeg van links op het podium te staan en alleen gitaar te spelen. Vooral omdat ik er steeds intenser naar verlangde terug te keren naar mijn eerste grote liefde: de rootsmuziek. Ik hou zielsveel van de oude rock-‘n-roll, met zijn invloeden van country en blues. Pure, simpele muziek, zonder te veel loops, samples of elektronische poespas. Het is zalig om de muziek waar ik thuis in mijn zetel graag naar luister nu op het podium te brengen.

De plaat heeft iets van een onderonsje tussen vrienden. Patrick Riguelle, BJ Scott, Dani Klein. Ze zingen allemaal hun duet met jou.

Willy Willy: In 1999 heb ik al eens geprobeerd mijn eigen groepje op te starten. Willy Willy Moody Voodoo. Ik dacht: ik begin een groepje en ik zie wel waar het ons brengt. Blijkbaar is er meer nodig om gehoord te worden. Ten eerste konden de Franstaligen de groepsnaam niet uitspreken, ten tweede heb je tegenwoordig een stevige entourage en ondersteuning nodig. Ik had geen van beiden, alleen veel vrienden en kennissen in het wereldje. Moody Voodoo hield op te bestaan en ik besloot alles tot op het bot te vereenvoudigen. We spelen in trio – bas, gitaar en drum – en voor de optredens halen we er blazers bij. Het gaf een geweldig gevoel om zo op te treden, zo geweldig dat ik echt zin kreeg om een plaat op te nemen. Iedereen om me heen was enthousiast en geloofde erin. De vrienden van vroeger die ik belde met de vraag om mee te doen, moesten er geen minuut over nadenken. We legden agenda’s naast elkaar en spraken af. Zo eenvoudig was het. Een paar weekends in de BSB-studio’s en de plaat was ingeblikt. Patrick Riguelle is drie weekends op rij gekomen. Hij begeleidde me in mijn zingen en hij is gebleven tot alle zang erop stond. Achteraf zei hij dat hij zich in jaren niet meer zo goed geamuseerd had. Het is vreemd en onverklaarbaar, maar ik heb zo’n vaag en onbestemd gevoel dat dit een plaat van de juiste mensen op het juiste moment is. Gewoon omdat alles onwaarschijnlijk perfect in elkaar klikte.

Er stond ook ineens een verdeler achter jou. Hoe kreeg je dat in deze onzekere tijd zo snel voor elkaar?

Willy Willy: Puur geluk, vrees ik. Van in het begin is me gezegd: als jij een plaat uitbrengt, zal Bang! ze verdelen. En zij zijn niet op hun woord teruggekomen. De deal is bezegeld met de traditionele handdruk. ‘Je bent gek’, werd me gezegd. Ik heb er niets van gemerkt.

Een plaat maken op zich is niet moeilijk. Met alle technieken van nu neem je bij wijze van spreken een plaat op in je eigen slaapkamer. Ik heb ernaar gestreefd het zo authentiek mogelijk te houden. Geen geprul, geen gedoe met randapparatuur, we namen alles op de ouderwetse wijze op, met microfoons voor de drums en de gitaarversterkers.

Je stopte met The Scabs omdat ze niet experimenteel genoeg meer waren naar je zin. Nu ligt hier een plaat met vooral covers. Hoe experimenteel is dat?

Willy Willy: ‘Covers’ en ‘experimenteren’ zijn voor mij geen tegenstrijdige begrippen. Eigenlijk mag je het zelfs geen covers noemen. John Hammond heeft in zijn hele leven één nummer geschreven. Niemand die hem verwijt dat hij zoveel covers brengt. Bij Muddy Waters is het precies hetzelfde. Hoeveel eigen nummers heeft hij? Er bestaat nu eenmaal zoiets als klassiekers. Het zijn standaard- arrangementen die je interpreteert, zoals vroeger de minstrelen deden. Er is zo’n groot aanbod aan parels die de mensen niet kennen: ik vind het bijna een missie om die opnieuw aan te bieden. Eventueel wat opgefrist, en altijd vanuit je eigen gevoel. Shaking All Over is een schitterend nummer dat bitter weinig mensen nog kennen. Shake rattle and roll is een nummer dat staat als een huis. Het mooie aan deze cd is dat ik allerlei verschillende nummers samenbreng, maar dat het album toch een geheel vormt. Om eerlijk te zijn, geloof ik niet dat er veel zulke platen gemaakt worden. Weg met de bescheidenheid, ik hoop dat ik ver kom met dit plaatje. Ik heb er veel ingestoken, het zou mooi zijn als er iets uit kwam. Creatief, muzikaal en menselijk heb ik me nog nooit zo goed gevoeld als nu.

Heeft dat met het afscheid van de drank te maken? In ‘Last Call for Alcohol’ zing je erover op een ironisch weemoedige toon.

Willy Willy: Een kleine leveraanval was genoeg om de kurk definitief op de fles te laten. Voor mij hoefde het niet meer. Welke zin heeft het als je gezondheid eronder lijdt? Maar drank en drugs hoorden erbij. Als je op dat podium staat en je hebt een goede avond, alles zit mee, dan beukt de adrenaline zo hevig door je lijf dat je een high bereikt. Die is niet te evenaren. Ofwel laat je hem rustig uitrazen, ofwel probeer je de roes aan te houden en daarvoor heb je drank en drugs nodig. Iedereen nam wel iets ten tijde van The Scabs en Vaya. Ook ik heb zowat alles geprobeerd. Ik vrees zelfs dat het er van kindsbeen af in zat. Ik was al nieuwsgierig toen ik Kuifje en De Blauwe Lotus las. Herinner je je dat prentje waarin hij in een opiumschuiverij belandt? Vanaf dat moment wilde ik weten wat het was. De eerste joint was een curiosum, iets nieuws en ik ben er mijn hele leven van uitgegaan dat je alles eens moet proberen. En als het je bevalt, mag je het gerust nog een keer doen.

Nu is dat veel rustiger geworden. Ik raak al zes jaar geen druppel alcohol meer aan. Het probleem is dat ik niet een klein beetje kan drinken. Het is alles of niets. Ik ben een doordrinker. One is too many and a hundred ain’t enough. Ik kon er geen rem op zetten en dan heb ik besloten de grote middelen in te schakelen en er definitief een streep onder te trekken. Ik ben al jaren alcoholvrij zonder probleem. Het grappige – soms enerverende – is dat ik het er minder moeilijk mee heb dan mijn omgeving. Ineens merkte ik dat ik minder gevraagd werd op feestjes of om weg te gaan. Men was bang me voor het hoofd te stoten met het drankgebruik. Ach, ik kan er best tegen dat anderen drinken. Mij zegt het niets meer. Ik heb mijn grens getrokken en voel me er goed bij.

Heeft dat te maken met de overdosis waaraan Dirk Schoufs overleed, de bassist van Vaya Con Dios?

Willy Willy: Wie zegt dat hij aan een overdosis is gestorven? Voor mij is hij overleden aan een infectie en tot iemand anders het tegendeel bewijst, geloof ik dat. Het was een schok natuurlijk, iemand verliezen die je van heel nabij kent. Ik had al vrienden verloren. Het stemt je tot nadenken. Aan de andere kant denkt een mens snel: mij overkomt het niet. Het is zoals dronken auto rijden. Hoeveel mensen zeggen niet: ik rij voorzichtiger als ik gedronken heb? Wat een onzin is dat?

Je bent een autodidact. Naar eigen zeggen heeft Chuck Berry je alles geleerd?

Willy Willy: Mijn roots liggen bij hem omdat zijn muziek de eerste was die ik kon spelen. Toen ik heel klein was, had ik een Roy Rogers-gitaar en natuurlijk droomde ik van een echte gitaar. Mijn ouders wilden me er één kopen op voorwaarde dat ik muziekschool volgde. Toevallig woonde ik aan de overkant van de muziekschool. Ik kon er binnen kijken en ik zag dat het er niet plezant was. Die kinderen lachten niet, ze zaten er met een uitgestreken, wat verveeld gezicht de maat te slaan. Ik zei: ‘Die prijs betaal ik niet.’ Ik had een afkeer van alles wat school was. Tijdens de zomermaanden nam ik alle soorten jobs aan om geld te sparen voor mijn gitaar. Ik was veertien en werkte als piccolo in het Thermen Hotel in Oostende. Ik hield de liftdeuren open, droeg valiezen en sprong op mijn fiets om kranten te halen of om weddenschappen binnen te steken bij de Tiercé. Allemaal voor een gitaar. De volgende zomer verhuurde ik strandstoelen en windschermen en maakte ik ’s morgens en ’s avonds het strand schoon. Het waren hondenjobs, maar ik wist waarom ik ze deed: ik moest en zou die gitaar hebben. Als je zelf werkt voor je geld, leer je er snel de waarde van kennen. Ik ben blijven werken, want na de gitaar had ik een versterker nodig en nog een gitaar en zo verder.

Ik herinner me de spanning die door mij ging toen ik die eerste gitaar kocht. Ik reed ermee naar het jeugdhuis de Oostendse Hobby Club om ze te laten stemmen. Ik kon het zelf niet. Ik wist niets van gitaren. In een muziektijdschrift zag ik een foto van Francis Rossy van Status Quo, die zijn vingers in een speciale houding op zijn gitaar zette. Ik deed het na in mijn slaapkamer en produceerde een soort Chuck Berry-geluid. Zo is alles vertrokken. Het was de muziek waar ik naar luisterde. In die tijd kon je nog afgaan op de hoes als je wilde weten of een plaat goed was of slecht. Je kon bijna blindelings een plaat kopen: je wist wat je ging horen. Nu durf ik dat niet meer.

Op je zestiende ging je van school af. Je wilde leven voor de muziek. Vanwaar kwamen die gedrevenheid en die passie?

Willy Willy: Is dat niet eigen aan rock-‘n-roll? Ik heb dat gevoel nog altijd even sterk. Ik word nog altijd opgewonden van het gebrom van een versterker. Nu zelfs meer dan tien jaar geleden. Ik was verwend, alles werd voor mij gedaan. Ik hoefde niet te zeulen met materiaal. Alles werd het podium opgerold, dikke Marshalls, noem maar op. Men deed de soundcheck voor mij. Van mij werd enkel verwacht dat ik op het podium kwam en speelde. Nu ik weer zelf mijn boel opstel, amuseer ik me beter. Ik geniet van iedere seconde omdat ik iedere seconde met liefde doe. Van het begin tot het einde ben ik bij alles betrokken en als er iets fout gaat, is het mijn fout. Het is fijner alles in eigen handen te hebben. Dan is er geen gezever.

Dat snap ik. Ik bedoel dat het niet evident lijkt voor een gewone jongen uit Oostende om voluit voor de muziek te gaan.

Willy Willy: In die tijd – ik spreek over de jaren zeventig – was Oostende een bruisende stad. Het was een stad als een smeltkroes van invloeden. De Langestraat was een bloeiende uitgangsbuurt. Er hingen matrozen rond, para’s uit Koksijde, je zag er dingen die je elders aan de kust niet tegenkwam. Ik begon gitaar te spelen en kwam automatisch zielsgenoten tegen. We begonnen een groepje en nog een groepje. Er werden plannen gesmeed – niet direct om de wereld te veroveren, maar toch: om iets groots te doen. Op school was ik het buitenbeentje. Niemand was met muziek bezig. ’s Maandags zat ik op de schoolbanken met de muziek van zondag nog in mijn hoofd. Ik ben een dromerig type: mijn lichaam zat op school, mijn hoofd dwaalde rond in een heel andere wereld. Eenmaal van school af, besefte ik dat er nog een andere wereld was. Ik moest geld verdienen en belandde in een vleesfabriek. Dat was een wake-up call van jewelste. Maandagochtend om acht uur trok je een stijf gestreken witte schort aan die nog geurde naar Dash. Het volgende ogenblik stond je pakken lever van 25 kilo in grote metalen bakken te gieten met als resultaat dat je vanaf vijf over acht van kop tot teen onder het bloed zat en dat tot op het einde van de dag. Een jaar heb ik dat gedaan. Verstand op nul. Als je jong bent, kun je ertegen. Rock-‘n-roll was mijn vlucht uit de realiteit. Of nee: het was mijn werkelijkheid terwijl de rest een kwade droom was.

Eigenlijk kun je alles netjes onderverdelen in etappes. Op school wilde ik van school weg, in de fabriek droomde ik van mijn legerdienst en na mijn legerdienst was alles goed behalve dat. Maar toen ik uit het leger kwam, kon ik geen gezag meer aanvaarden en belandde ik met mijn gitaar aan het stempellokaal.

En je verhuisde van Oostende naar Brussel, in het spoor van Arno en fotograaf Danny Willems.

Willy Willy: Die legerdienst gaf me een stamp onder mijn achterste. Het was de hel. Acht maanden duurde ze, ik heb nog steeds het gevoel dat ze acht maanden van mijn leven gepikt hebben. Ik zat in Duitsland, in de verste Belgische kazerne, ergens tegen de Oost-Duitse grens. Ik heb daar niets geleerd. Het was er een hersendodende bedoening. Ik had boeken mee, zeker, je denkt: ik maak gebruik van de tijd en de ruimte. Maar je zit daar in die stomme kazerne. Uiteindelijk blijft er niets over dan op de lappen gaan en drinken. In zo’n kazerne kun je makkelijk iemand worden die je niet wilt zijn.

Geen wonder dat ik na die verloren tijd stond te popelen om te beginnen. Het zat me mee. De eerste avond in Brussel liep ik Jan Vanroelen van Arbeid Adelt! tegen het lijf. Luc Van Acker was net uit de groep gestapt en hij vroeg of ik geen zin had een auditie te doen. Na vijf minuten zei Marcel: ‘Het is goed, hij zit erin.’ Ik dacht: eindelijk, we zijn vertrokken. Financieel was het nog altijd krabben. Je moet niet in de rock-‘n-roll gaan als je rijk wilt worden. Achter iedere muzikant staat een sterke vrouw, neem dat van mij aan.

Je bent uit Arbeid Adelt! gestapt, hebt Vaya Con Dios verlaten en zei vaarwel tegen The Scabs. Ben jij een man die zich niet laat verleiden door succes?

Willy Willy: Achteraf gezien zou je dat zo kunnen verkopen. Het zou voor mij pleiten. Op het moment zelf was het gewoon een gevoel dat overheerste. Bij The Scabs waren we op elkaar uitgekeken. We repeteerden samen maar inspireerden elkaar niet meer. We wilden ook andere dingen op verschillende momenten. België hadden we langs binnen en langs buiten gezien. Op de duur word je een soort voetbalploeg, maar in een rockgroep kun je de coach niet aan de deur zetten. We hadden ook te veel zwarte sneeuw gezien. Die eerste jaren van The Scabs was het vechten tegen de bierkade. Het waren de jaren tachtig, niemand was geïnteresseerd in rauwe rock. We voelden ons dinosaurussen, een soort vreemde relikwieën. Tot we Skintight uitbrachten en daarna Royalty in exile.

En toch blijft in mijn hoofd de vraag dreunen naar wat je drijft. Guy Swinnen, ex-zanger van The Scabs treedt voornamelijk op in cafés, jij hebt een eigen plaat uit. Ondertussen zijn er zoveel andere artiesten en groepen. Niet bang om onder te gaan in de veelheid?

Willy Willy: Tja. Om dat te vermijden, zeg je ‘ja’ op iets als Het Swingpaleis. Of je doet mee aan Palm CaféLive van Kris Wauters. Het zijn de enige tv-programma’s waar je nog terechtkunt om je plaatje te tonen. Het is niet ideaal. Je kunt enkel hopen dat ze je op de radio oppikken. Ik kijk enorm op naar Arno. Hij is er mooi in geslaagd zijn carrière uit te bouwen volgens zijn ideeën en visie. Hij doet zijn ding, zonder compromissen en krijgt de erkenning die hij verdient. Ik gun hem dat. Hij heeft gezegd: ‘fuck you’ en dat kan ik enkel respecteren. Ik heb ook nooit compromissen gesloten. Als het me niet aanstond, ben ik vertrokken. Zonder berouw. Of om het met Herman Brood te zeggen: spijt is wat de koe schijt.

Door Tine Hens

‘Rock-‘n-roll was mijn vlucht uit de realiteit. Of nee: het was mijn werkelijkheid terwijlde rest een kwade droom was.’

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content