Grillige vedetten, veeleisende bezoekers en lepe concurrenten.

Als organisator van Vlaanderens grootste filmfestival heb je een heleboel katten te geselen. een gesprek met Jacques Dubrulle, al een kwarteeuw lang de drijvende kracht, ervaren diplomaat en meester-netwerker achter het Gentse filmfeest. Door Dave Mestdach

Is uw taak in de loop der jaren moeilijker geworden?

Jacques Dubrulle: Moeilijker niet, nee, maar zeker ook niet makkelijker. We zijn nu dertig jaar bezig, en in die tijd hebben we naam gemaakt bij professionelen, sponsors en autoriteiten. Op die manier gaan de deuren natuurlijk iets sneller open, maar tegelijk wordt de concurrentie ook steeds groter. Er zijn steeds meer filmfestivals, en het gaat de jongste jaren economisch slecht binnen de branche. Dat maakt dat distributeurs en sales agents steeds minder risico’s nemen, en alsmaar hogere eisen stellen. Wat betreft aanbod en vedetten moeten we dus in een steeds kleinere poel vissen.

De jongste jaren wordt sterk gefocust op filmmuziek. Uit noodzaak?

Dubrulle: Helemaal niet. Als je als festival wil overleven, moet je jezelf profileren binnen het concurrentiële klimaat, en dat hebben we gedaan door filmmuziek tot hoofdthema te promoveren. Het was gewoon een logische zet. Gent was sowieso al de stad van het Festival van Vlaanderen, en er was bijna niemand die het ons had voorgedaan. De respons binnen het wereldje van filmcomponisten was overweldigend. Eindelijk werden zij óók een keertje in de spotlights gezet, en dat heeft ons intussen een internationale reputatie opgeleverd. We organiseren concerten waar onvoorstelbaar veel werk in kruipt én hebben de World Soundtrack Academy opgericht. Dat is uniek.

Gent is het grootste filmfestival van België, maar is ons land wel groot genoeg voor andere festivals? Klopt het dat jullie – zoals sommige concurrenten al eens durven te beweren – misbruik maken van die machtspositie?

Dubrulle: Ik heb niet het gevoel dat we in ons land iemand concurrentie aandoen. Andere, duidelijk geprofileerde festivals zoals het Festival voor de Franstalige Film in Namen of het BIFFF in Brussel (het zogenaamde ‘ festival voor de fantastische film’, nvdr.) zijn meer dan welkom. Maar het klopt wel dat we niet graag al te veel nieuwe initiatieven zien opduiken, kwestie van de overkill te vermijden. Het is al lastig genoeg om te concurreren met buitenlandse festivals, laat staan dat we de binnenlandse budgetten van overheden en sponsors ook nog eens onder tien piepkleine initiatieven zouden moeten verdelen. Dat is geen machtsmisbruik, maar realisme.

Een concreet voorbeeld van realisme dan: jullie kochten dit jaar de Quinzaine op (een nevensectie van het filmfestival van Cannes) en vertoonden die vervolgens in de Kinepolis in Braine l’Alleud. En dat gelijktijdig met het gerestylede filmfestival van Brussel.

Dubrulle: Juist, maar dat was geen strategie om Brussel buitenspel te zetten, wat anderen daar ook mogen over beweren. Laat ons eerlijk zijn: het festival van Brussel is een bescheiden evenement dat de jongste jaren nogal wat hoogtes en laagtes heeft gekend. En de mensen van Cannes zijn ons zélf komen vragen om de Quinzaine in België te brengen, niet andersom. De concrete afspraken met Cannes en Kinepolis dateren al van januari 2004; als achteraf dan blijkt dat het festival van Brussel enkele weken later dan normaal wordt georganiseerd om op krék hetzelfde moment te vallen, dan is dat niet onze schuld. Ik begrijp wel dat zoiets aanleiding geeft tot insinuaties, maar in Brussel moet men vooral in eigen boezem kijken.

Wat filmmuziek betreft geniet Gent een internationale reputatie, maar in hoeverre kan het festival zijn ‘internationale’ status nog waarmaken qua ‘star appeal’? Voor de buitenwacht staat een filmfestival toch synoniem met grote filmsterren die de revue passeren?

Dubrulle: Misschien zijn we wel het slachtoffer van ons eigen succes. We hebben doorheen de jaren heel wat grote namen gehad, en dat schept bij de mensen natuurlijk hoge verwachtingen. Maar inderdaad, we kunnen maar twee à drie vedetten per jaar aantrekken – verder reikt ons budget niet. Om grote sterren naar hier te halen, moet je ook nog eens de ondersteuning hebben van de grote Amerikaanse majors, en die concentreren hun promo de jongste jaren vooral op de grotere festivals als Cannes, Berlijn of Venetië. Trouwens, ons festival valt ook een maand na die van Venetië, Deauville en San Sebastian, en dan hebben die filmsterren vaak geen zin meer om de plas over te vliegen om hun film te promoten in een klein land als België. Om een grote ster te strikken – en dit jaar hebben we toch David Cronenberg en Viggo Mortensen – is dus altijd een dosis goodwill en geluk nodig. En heel wat centen, uiteraard.

Hoeveel, om precies te zijn?

Dubrulle: Erg veel. Reken maar uit: privé-jets, vliegtuigtickets in first class, overnachten in luxesuites, privé-vervoer ter plekke, desnoods zelfs veiligheidsagenten én het inwilligen van bepaalde grillen. Glamour kost handenvol geld, en dan moet je afwegen of het de investering waard is. Emily Watson bijvoorbeeld wilde een tijd geleden wel naar Gent vliegen voor anderhalve dag, maar ze was ondertussen een film aan het draaien. Dat betekende dat we een privé-vliegtuig moesten betalen van 10.000 euro en daarbovenop ook nog eens een verzekeringspremie die evenveel kostte. Daar hebben we voor gepast. Bovendien zijn Academy-leden verplicht om in eerste klasse te reizen, wat algauw neerkomt op 10.000 euro per persoon voor een retourtje Brussel-LA.

Wie waren de lastigste vedetten?

Dubrulle: Eigenlijk hebben we nog maar weinig crisismomenten beleefd. Tony Curtis en Gina Lollobrigida leefden allebei nog in de illusie dat ze op de top van hun roem waren, maar voor de rest viel het best wel mee (lacht). Misschien was de moeilijkste wel Anthony Perkins. Hij trok zowat elke afspraak in twijfel en hield ons voortdurend aan het lijntje.

Klopt het dat u ooit een gigolo voor hem moest inhuren?

Dubrulle: Nee. Ik weet dat een van onze chauffeurs hem toen de weg gewezen heeft naar de rosse buurt, maar verder weet ik daar weinig over. En mocht ik het weten, dan zou ik dat zeker niet aan journalisten vertellen. Je moet discreet blijven over het privé-leven van je gasten.

We zullen u dus maar niet vragen of het gerucht klopt dat u ooit een van uw gasten cocaïne moest bezorgen?

Dubrulle: Dat zou inderdaad weinig zin hebben (lacht). Ach, iedereen heeft kwaliteiten en gebreken, en wat mensen in hun vrije tijd uitvreten, zijn mijn zaken niet. Als Danny Glover in Brussel wil eten omdat hij in Gent zijn goesting niet vindt, of als Mel Brooks hier geen geschikte suite vindt, dan is dat vervelend, maar ook daar passen we wel een mouw aan. Het is een kwestie van diplomatisch blijven. Filmcomponisten zijn gelukkig een stuk meegaander. Die zijn blij dat ze eindelijk eens in de kijker lopen, dus dat compenseert (lacht).

Sommige bezoekers klagen dat het knap lastig is om voor speciale voorstellingen tickets te bemachtigen. Lukt het hen toch, dan worden ze naar de voorste rijen verdreven omdat de sponsors driekwart van de zaal hebben gereserveerd.

Dubrulle: Die kritiek is onterecht. Ik bezoek festivals over de hele wereld, en ik durf met de hand op het hart te beweren dat we een van de meest publieksvriendelijke zijn. We organiseren 420 voorstellingen, en daarvan zijn er hooguit 12 waarbij sponsors en publiek door elkaar zitten. Alle andere gesponsorde evenementen worden ontdubbeld in het programma. Mensen blijven denken dat het festival geld verkwist aan champagne en oesters – dat we de jongste tijd meer aandacht krijgen in De Rode Loper dan in het journaal, zal daar wel voor iets tussen zitten. Het zijn privé-partners die zo’n evenement op eigen kosten organiseren, niet wij. Met ons budget kunnen we de modale bezoeker onmogelijk trakteren op een receptie. Misschien klopt het dat we vroeger iets te vaak privé-partners en gewone bezoekers dooreen hebben gezet, maar dat is een fout waar we de jongste jaren lessen uit getrokken hebben. We zijn één van de goedkoopste festivals – goedkoper dan onze buitenlandse evenknieën en goedkoper dan de normale bioscooptarieven. Trouwens, vorig jaar zijn er amper drie klachten binnengelopen terwijl het bezoekersaantal elk jaar stijgt. Zo érg zal het dus allemaal wel niet zijn.

Slotvraag: wat is voor u tot hier toe hét hoogtepunt geweest?

Dubrulle: Ik heb veel mooie momenten beleefd, maar het concert in 2000 van Hans Zimmer blijft toch uniek, ook letterlijk. Zimmer is toch een topnaam, en had zijn muziek nooit eerder live gebracht. We zijn erin geslaagd hem te overtuigen, zijn muzikanten uit Los Angeles over te vliegen en 3500 mensen in het Gentse sportpaleis te verzamelen. Dat zegt iets over de know-how die we op het gebied van filmmuziek hebben opgebouwd, en ook over het vertrouwen dat we in de wereld van de componisten genieten. We hebben intussen alle grootheden gehad, van Morricone over Zimmer tot Yared. En wees gerust: ook John Williams, de enige gigant die nog ontbreekt, komt een van de volgende jaren zo goed als zeker naar Gent. Daar zijn we nu al volop mee bezig.

Door Dave Mestdach

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content