Bekend zijn ze al. Zeker die ene die zich een jaar lang de gecertificeerde slimste mens ter wereld mag noemen. Maar als regisseurs komt het echte werk voor Adil El Arbi en Bilall Fallah er pas dit najaar aan, wanneer Black in de zalen komt. ‘Geduld zal nooit ons grootste talent worden. Fok dat. Asap, yo!’

Hei! Image!’

Ter hoogte van café De Monk roept een man de titel van hun debuutfilm naar Adil El Arbi en Bilall Fallah en steekt zijn duim omhoog. Filmtitels naar regisseurs roepen: blijkbaar is dat een ding. El Arbi roept dankjewel en de wandeling gaat verder.

We zijn onderweg van De Markten, waar we afgesproken hadden, richting De Brouckère, de plek van het interview. Adil El Arbi in donkergrijs T-shirt en zwarte jeans, met een grote zonnebril op. Bilal Fallah is iets meer op het weer voorzien: opgerolde jeansshort, spierwitte Nikes, wit onderlijfje en openhangend hemd. Het heeft iets van over de speelplaats lopen met de twee stoerste jongens van de school. Het duo loopt breed over het voetpad, wandelt met een trage swag en praat luid. Om de veertig meter stoten voorbijgangers elkaar aan en kijken ze over hun schouders. ‘Zijn dat…?’, zie je ze denken. Een hotelbediende stapt richting El Arbi en vraagt om een selfie. Hij poseert voor de lens van de iPhone, een arm rond zijn schouder.

‘In november naar Black gaan kijken, hé’, zegt El Arbi.

‘Zal ik doen’, zegt de selfieman.

We steken schuin de Anspachlaan over, verkeersvrij dezer dagen, waar mensen pingpongen, petanquen en rondhangen op de bankjes en twee agenten patrouilleren op een Segway. Er is veel volk, de zon schijnt iets te hard, de sfeer is broeierig. Het kan aan het gezelschap liggen, maar het ziet er instant filmisch uit: leg het beeld vast met een shot uit vogelperspectief en je hebt prima openingscredits.

‘Nee, ik zou het met een steadycam filmen’, zegt El Arbi. ‘Superclose.’

Met een imaginaire camera in zijn handen draait hij van dichtbij rond Fallah.

‘En de soundtrack?’, vraag ik.

Fight The Power, het nummer in de openingscredits van Do The Right Thing. Het broeierige grootstadgevoel.’ Hij rapt luid de eerste strofe van het nummer. Nog meer mensen stoten elkaar aan.

De realiteit heeft sowieso de neiging om op een Spike Lee-film te lijken in de buurt van El Arbi en Fallah – ook zonder Public Enemy en gesatureerde eightieskleuren. Na dik twintig minuten in hun bijzijn heb ik al zes keer ‘fucked up’ geturfd. Vijf keer ‘bitch ass’. Negen keer ‘Fok, yo’, ‘Fak alles’ en ‘Fuck die shit’. Het topwoord is evenwel ‘chill’: twaalf keer.

Het lijkt alsof ze dat laatste woord vooral gebruiken om zichzelf gerust te stellen. Er is namelijk niks chill in het leven van El Arbi en Fallah. El Arbi’s winst in De slimste mens en het publiekssucces van hun debuut Image hebben een heleboel deuren tegelijk geopend. Ze hebben een contract bij Woestijnvis, waar ze bezig zijn aan een coeneske fictieserie van Jan Eelen – meer kunnen ze er niet over zeggen. Tussendoor gaan ze wellicht ingezet worden als filmpjesmakers voor De ideale wereld of De idioten, het nieuwe programma van Philippe Geubels – meer willen ze er niet over kwijt. Er zijn de plannen voor een langspeelfilm over Syriëstrijders. Die zitten in een beginstadium, iets anders kunnen ze er nog niet over vertellen. En dan is er nog een gangsterfilm die ze in Antwerpen zouden draaien.

‘Laat me raden: veel kunnen jullie er nog niet over zeggen?’

‘Exact’, zegt Fallah. ‘Al die projecten kunnen ook nog afspringen. Het is voor alles nog wachten op budget.’

Is wel al zeker: Black, de verfilming van Dirk Brackes gelijknamige boek waar ze momenteel de laatste hand aan leggen. In november komt de film in de zalen. Een soort urban versie van Romeo & Julia, gesitueerd in een Marokkaans en Congolees milieu in Brussel. Het is de film die hen op de kaart moet zetten als cineasten: een rauwe, gewelddadige kijk op een grootstad, geïnspireerd door Spike Lees Do The Right Thing.

‘Mja. We mogen daar van de distributeur eigenlijk nog niks over zeggen.’

Jullie gaan wel érgens over moeten praten.

EL ARBI: Oké, een teaser dan: het is er soms heftig toegegaan op de set.

Hoe heftig?

EL ARBI: Toen we in de Marollen draaiden, stonden er ineens twee gasten op de set die uit het niets met ons en de crew zijn beginnen te vechten. De decors waren kapotgestampt. Bilall heeft een fles water naar zijn kop gekregen. Fucked up shit.

FALLAH: Ding is: een dag later stonden die twee daar terug om hun excuses aan te bieden. Ze dachten dat de film over een zwarte gast ging die iets met een Marokkaans meisje begon. Maar ondertussen hadden ze ontdekt dat het eigenlijk het verhaal was van een Marokkaanse gast met een zwart meisje. ‘Dat is geen probleem. Chill. Sorry voor alles.’

EL ARBI: Mannen zijn douchebags. Maar het geeft al een beetje een beeld van Black. Het wordt een harde film. Harder dan Image. De mensen gaan na afloop vijf minuutjes nodig hebben om te bekomen.

Beschouwen jullie Black als jullie ware debuut?

EL ARBI: Ik denk het wel. Toen we van het VAF geld kregen voor Black, zeiden we tegen elkaar: ‘Nu zijn we echte filmmakers.’

FALLAH: In het eerste jaar Sint-Lukas had Adil me het boek van Dirk Bracke gegeven en gezegd: ‘Dát wordt onze eerste film.’ Maar eens we afgestudeerd waren en aan onze eerste langspeler wilden beginnen, bleek dat de filmrechten van Black al bij Hans Herbots zaten. We hebben dan Image gedraaid, een beetje onze versie van Black. Maar toen de rechten op Black dan toch ineens vrij waren en onze richting uit kwamen, hebben we niet getwijfeld: dit is al negen jaar ons droomproject.

EL ARBI: In theorie was Image ons langspeeldebuut, natuurlijk. Maar die film blijft in de eerste plaats een crazy studentenproject. We hadden 60.000 euro prijzengeld gewonnen met de kortfilm Broeders, hebben dat kunnen verdubbelen en er een langspeelfilm mee gemaakt. Image ziet er tien keer duurder uit dan hij is, maar het bleef behelpen op de set.

Een kortfilmbudget winnen en er een langspeler mee draaien: het blijft een even geschift als charmant idee. En vooral: het getuigt van lef.

EL ARBI: Vooral van ongeduld eigenlijk. Iedereen zei: doe het niet. Zelfs Michaël R. Roskam en Nabil Ben Yadir, onze mentoren, gaven negatief advies. Maar we waren niet te vermurwen: we gingen niet nog eens een kortfilm maken. We hadden al jaren te horen gekregen dat we moesten wachten. Eerst studeren. Eerst kortfilms maken. We wilden onze kans grijpen nu ze zich aandiende.

FALLAH:Image is in feite uit liefde voor de cinema gemaakt. Hadden we iedereen de volle pot betaald, dan was dat alles samen ook een miljoen euro geweest. Die film is gedraaid op enthousiasme, niet op geld.

Hebben jullie Image recent zelf nog gezien?

FALLAH: Het is moeilijk om er nog naar te kijken. Zeker na Black. Ik blijf trots dat we hem gemaakt hebben, maar als ik ernaar kijk, zie ik honderdduizend fouten.

EL ARBI: Na een maand kregen we van de distributeur de persmap met alle krantenknipsels en interviews. Daar zaten ook alle recensies in. Dat was hard. Geen enkele was goed. Er waren altijd complimenten voor Nabil Mallat, de mannelijke hoofdrol, maar de film zelf was elke keer gebuisd. Twee op vijf sterren.

‘Meer Jan Verheyen dan Spike Lee’, stond er in Knack Focus.

EL ARBI:(grijnst) Daar moet je me niet aan herinneren.

Het leek alsof jullie iets te veel compromissen hadden gesloten.

EL ARBI: Met compromissen heeft het niks te maken. In ons hoofd ging Image een epische film worden die de wereld zou veranderen. En ineens, door gebrek aan ervaring en budget en tijd, merkten we dat dat niet aan het lukken was.

FALLAH: Als je een scène in een hiphopclub gaat opnemen met honderd figuranten en er komen er maar tien opdagen, kun je niet creatief zijn. Dan kun je er alleen voor zorgen dat de scène gedraaid wordt.

EL ARBI: Dat werd ons na een tijdje ook duidelijk. We gingen geen prijzen winnen, we gingen geen festivalselecties halen, we gingen geen Oscarnominatie krijgen. Het enige wat je dan kunt doen, is zorgen dat de film kijkers heeft en resoluut voor een publieksfilm kiezen. Dat is geen compromis sluiten, dat is roeien met de riemen die je hebt.

Iets waar jullie in geslaagd zijn, mede dankzij de eenmanspromocampagne van Adil. De film moest 15.000 kijkers hebben om break-even te draaien: het werden er 80.000. Qua return on investment moet dat zowat de lucratiefste film uit de Vlaamse filmgeschiedenis zijn.

EL ARBI: Onze affiche hangt op in de kantoren van KFD, de distributeur. Ik denk niet dat er daar iemand klachten heeft. (lacht)

Faut le faire, toch?

EL ARBI: Absoluut. Het hele verhaal rond Image is iets waar we trots op zijn. Alleen heb ik het gevoel dat wij als filmmakers niet hebben kunnen tonen wat we wilden tonen. Als ik die recensies las, had ik het gevoel dat niemand rekening hield met de geschifte productie van die film. Ik dacht: ‘Jullie willen gewoon Black zien. Heb geduld. Die komt er nog aan.’

FALLAH: Dat is ook de belangrijkste les die we bij Image hebben geleerd: we moeten geduldiger zijn. Snel-snel draaien en hopen dat het goed komt, dat zullen we niet meer doen.

EL ARBI: Nu, geduld zal nooit ons grootste talent worden. Ik respecteer het perfectionisme van Roskam, maar ik zou geen tien jaar wachten om onze eerste langspeler te maken, ook al krijg ik daar dan een Oscarnominatie voor. Fok dat. Asap, yo!

We zitten ondertussen in de theezaal van het Vlaams-Marokkaans Culturenhuis in Brussel. Het hele gebouw is verlaten, maar El Arbi had een sleutel. Een verdieping hoger houden ze kantoor: ze hebben er het castingbureau Hakuna: nóg een project dat ze in de nasleep van Black oprichtten – met geld van onder meer Matthias Schoenaerts. Afgaande op hun films, is het iets waar ze oog voor hebben: onbekend talent spotten. Met Image lanceerden ze Antwerpenaar Nabil Mallat, voor Black lijken ze goed op weg hetzelfde te doen met Molenbekenaar Aboubakr Bensaihi en vooral de twintigjarige Congolees-Belgische Martha Canga Antonio, die, afgaande op de geruchten, aardig wat aandacht zal trekken.

‘Het is iets waar we graag mee bezig zijn’, zegt Fallah. ‘Spike Lee, ons grote voorbeeld, heeft in de jaren tachtig een hele rist zwarte acteurs gelanceerd. Denzel Washington, Wesley Snipes, Martin Lawrence, Samuel L. Jackson: allemaal naar boven gekomen in zijn films. Die gast heeft echt een hele generatie gecreëerd. Iets vergelijkbaars doen, hier in Brussel, dat zou geweldig zijn.’

De twee heren zitten naast elkaar in een tweezit achter een koperen theetafeltje. El Arbi heeft nog altijd zijn zonnebril op, Fallah staart intimiderend in mijn ogen vanonder zijn baseballpet. Ze geven hun interviews met dezelfde swag waarmee ze over straat stappen.

Wat is het eerste dat jullie ooit tegen elkaar gezegd hebben?

EL ARBI: ‘Zijt gij ook een Marokkaan?’ Ik kwam binnen op de eerste dag van Sint-Lukas, een school vol hippies en kunstzinnige mensen, en zag éne bruine staan.

FALLAH: In mijn herinneringen had jij een kostuumvest aan. Geen cool type alleszins. Een beetje een padre.

EL ARBI: En Bilall zag eruit als de Fresh Prince. Eigenlijk waren wij twee heel verschillende gasten. Ik was de stille gast, hij de vlotte.

Hoe waren jullie op de filmschool terechtgekomen?

FALLAH: Ik weet niet waarom, maar ik heb altijd al geweten dat ik regisseur wilde worden. Van thuis heb ik het niet meegekregen. Mijn ouders komen uit Marokko – we waren het eerste Marokkaanse gezin in Diegem. Ze hadden niets met cinema of kunst. Maar elke zondag checkte ik met mijn vader de films die TV1 ’s namiddags uitzond. Ik was ook een beetje bezig met stripverhaaltjes tekenen en ik voetbalde, maar vooral die films hadden een ongelooflijke aantrekkingskracht. Ik zag Indiana Jones en ik wilden archeoloog worden. Ik zag Apollo 13 en mijn droomjob was astronaut. Mijn ouders wilden dat ik eerst aan de unief ging studeren, dus heb ik een jaar kunstgeschiedenis geprobeerd. Maar het enige wat ik dacht terwijl ik door die studieboeken bladerde, was: ‘Zit er een film in?’ Toen ik eindelijk naar Sint-Lukas mocht, was ik eindelijk op mijn plek.

EL ARBI: Hetzelfde bij mij: ik heb nooit iets anders willen doen. Als kind was ik zot van E.T. , Close Encounters of The Third Kind, Indiana Jones en Jurassic Park. Toen ik acht was, ontdekte ik dat al die films van Steven Spielberg waren. Ik wist wat ik wilde worden.

Bij de meeste regisseurs is er één film die maakt dat ze doen wat ze doen.

FALLAH:La haine van Mathieu Kassovitz. Tot dan deden films mij altijd dromen. La haine was iets anders. Daarin zag ik iets dat ik herkende. Ik kende de wereld die hij filmde. Ik kende de taal die zijn personages spraken. Toen dacht ik: het is mogelijk.

EL ARBI: Bij mij was dat JFK van Oliver Stone. En dan in het bijzonder de sequentie waarin Kevin Costner zijn theorie over de moord uitlegt: ‘Back and to the left.’ Een mengeling van procesbeelden in kleur, voice-overs, zelfgedraaide zwart-witbeelden en originele 16mm-footage, gemonteerd alsof het een actiescène was. Stone heeft veel kritiek gekregen op die scène omdat hij een loopje neemt met de waarheid, maar kijk ernaar en je denkt: ‘Die moord is sowieso gebeurd.’ Als je dát kan, weet je hoe cinema werkt.

FALLAH: Heel goede film, JFK.

EL ARBI: Ik denk ook dat we daarom zijn beginnen samenwerken. We waren heel verschillende gasten, maar we hadden wel dezelfde filmsmaak. Goodfellas van Scorsese, JFK, Clockers en Do The Right Thing: we deden het om dezelfde redenen.

En jullie waren samen gebuisd in het eerste jaar filmschool. Schept ook een band.

EL ARBI: Samen pissed zijn op de wereld, dat doet wel iets met een vriendschap, ja. (lacht) Ik had in mijn hele leven nog geen buis gehad, en ineens mocht iedereen door naar het tweede jaar, behalve wij twee.

Misschien waren we er ook niet klaar voor. Scorsese, Stone en Spike Lee: dat waren in onze ogen de artistieke regisseurs. In Sint-Lukas vond iedereen hun films wel goed, maar de lessen gingen over regisseurs als Todd Haynes, Michael Haneke, Béla Tarr. Namen waar wij zelfs nog nooit van gehoord hadden. Idem met de alternatieve Vlaamse cinema. Dorothée Van Den Berghe en Patrice Toye waren docenten op Sint-Lukas: hadden wij ook nooit van gehoord. ‘Ah, jullie zijn regisseurs of wat? Met echte camera’s en shit en zo?’ Als je zo veel achterstand hebt, dan duurt het even voor je je aanpast. Na vier jaar konden wij ook meepraten over het werk van Apichatpong Weerasethakul.

Ik heb nog nooit iemand zo vlot die naam horen uitspreken.

EL ARBI: Palme d’Or van 2010. Topcinema. Ik snap dus ergens wel waarom we gebuisd waren. Maar tegelijk frustreerde het me dat al die anderen wél geslaagd waren. Ik vond dat veel jonge mensen op Sint-Lukas niets te vertellen hadden en dat probeerden te camoufleren door artistieke films te maken die zich niet in de realiteit afspeelden en waar niet in gesproken werd. Films die uiteindelijk even oppervlakkig zijn als een kutfilm van Michael Bay. Haneke is fantastisch: die gast heeft nog nooit een slechte film gemaakt. Als je als jonge regisseur pretendeert films te maken zoals hem, moet je over zijn bagage beschikken. Anders krijg je gewoon pretentieuze filmpjes over in de knoop zitten met jezelf.

FALLAH: Achteraf bekeken is het ook goed geweest voor ons, dat jaar dubbelen. Daarna waren we meer bezig met film buiten school dan erbinnen. ‘Als jullie onze films slecht vinden, dan zoeken we het zelf wel uit’, die logica. We begonnen met Roskam en Nabil Ben Yadir af te spreken, als een soort mentoren met wie we onze ideeën en strategieën bespraken. We hebben making-ofs gedraaid, onder meer voor Los van Jan Verheyen. We hebben tussendoor een comedyreeks gemaakt voor Acht, Bergica. Na dat jaar hebben we de filmwereld van binnenuit leren kennen. Dat is onze échte opleiding geweest.

Jullie zijn wel van het ondernemende type.

EL ARBI: We hebben geen keuze. We kunnen niet anders. Dit is wat we willen doen, dus moeten we onze eigen kansen creëren.

Heeft hen wellicht ook niet geholpen op Sint-Lukas: het feit dat ze er niet meteen als filmmakers uitzien. De eerste keer dat ik El Arbi en Fallah zag, was vier jaar geleden op het Kortfilmfestival van Leuven, waar ze in het gezelschap van Michaël R. Roskam waren. ‘Ah, Roskam heeft zijn vrienden van de boksclub ook uitgenodigd’, zag je het volk van de receptie denken, toen ze binnenstapten. Pas toen ze later op de avond met de Publieksprijs gingen lopen voor Broeders, werd duidelijk dat die twee imponerende gasten regisseurs waren. Filmmakers: het horen geen beau gosses te zijn. En zeker geen brede.

‘Ik ben toch niet overdreven breed?’, vraagt Fallah.

‘Je ziet er nu ook niet bepaald uit als Wes Anderson.’

‘Bilall heeft van nature een sportlijf’, zegt El Arbi. ‘Ik ben momenteel mijn schade aan het inhalen. Ik doe tegenwoordig CrossFit, een mix van cardio en gewichtheffen.’

‘Serieus?’

‘Bloedserieus. Ik leef op proteïneshakes, lijnzaad, cottagecheese en rode vruchten. Alles voor dat Channing Tatum-lijf.’

Waarom?

EL ARBI: Dan vallen we meer op als we naar Amerika gaan. Er zitten miljoenen regisseurs in Los Angeles. Niemand merkt je op. Maar als je dan met zo’n lichaam verschijnt, ben je meteen ‘the directors that look like Channing Tatum‘. (lacht) Er is geen enkele regisseur die er afgetraind uitziet.

Soit, waar ik naartoe wil: als ik jullie zo zie zitten, vraag ik me wel af hoe jullie op een set functioneren.

FALLAH: We kunnen wel gefocust zijn, als je dat bedoelt. Misschien zelfs té gefocust. Gene Bervoets heeft ons ooit eens sympathieke slavendrijvers genoemd: ik denk dat dat wel een goede samenvatting is.

EL ARBI: We vullen elkaar aan op de set. Ik ben de rationele van de twee, Bilall de emotionele. Hij speelt de good cop met de acteurs, ik de bad cop. En meestal is hij iets meer met het visuele bezig, en occupeer ik me met de acteurs. Maar dat kan ook switchen. We vullen elkaar goed aan. Dat is ook de reden waarom we niet zonder elkaar regisseren: het resultaat zou gewoon minder goed zijn.

Over slaven drijven gesproken: ik heb opgevangen dat jullie behoorlijk vreemde regie-aanwijzingen kunnen geven.

FALLAH: Zoals?

Volgens de setverhalen van Image gaven jullie Laura Verlinden de aanwijzing ‘Beeld u in dat ge verkracht zijt door een groep zware mannen met big dicks. En actie!’.

FALLAH:(lacht) Dat klinkt als Adil.

EL ARBI: Ja kijk, soms moet je hardcore gaan om een reactie of emotie los te weken. En dan durf ik al eens te overdrijven. Ziet een acteur er niet boos genoeg uit, dan helpt het als ik tussen de takes ‘Wat hebt gij gedaan, gij fucking kankerkuthoertje van mijn kloten?’ sta te roepen. Orthodox is dat niet, maar het werkt wel. We zijn geen losgeslagen projectielen op de set. We weten goed waar we naartoe willen.

En dat is?

FALLAH: Films die het midden houden tussen het commerciële en het artistieke. Dat is de invloed van Scorsese, Stone en Lee – de heilige drievuldigheid. Die mannen maken ook gelikte publiekscinema, maar je voelt wel dat de stem van de regisseur erin zit. Met Black hopen we daarin te slagen.

Hoe belangrijk is het maatschappelijke verhaal daarin eigenlijk?

FALLAH: Op zich niet zo belangrijk. Wij willen geen boodschap brengen of pamfletfilms afleveren. We willen cinema maken. Dat is altijd numero uno. Het verhaal is daaraan ondergeschikt.

Wel vreemd om te horen van een regisseursduo dat twee kortfilms, twee langspelers en een comedyreeks heeft gemaakt over de Marokkaanse cultuur in België.

EL ARBI: Als je de thematiek en de politieke laag van Oliver Stone en Spike Lee naar een Belgische context wilt vertalen, kom je vanzelf bij die Marokkaanse thema’s terecht.

FALLAH: In de eerste jaren op school maakten wij maffia- en oorlogsfilms. Niemand vond er iets aan. Tot we verhalen over de Marokkaanse cultuur verfilmden: daar was iedereen ineens zot van. In de filmwereld kicken ze op authenticiteit, op verhalen die dicht bij de makers liggen. Dus dachten wij: dan zullen we ze dat geven. Het zijn verhalen die opvallen: daarom verfilmen we ze.

Het is wel straf hoe complexloos jullie daarmee omgaan. Jullie hebben geen enkele schrik om ‘die twee Marokkaanse regisseurs’ te zijn. Jullie spelen er schaamteloos mee.

EL ARBI:Fók, ja. Er zijn geen vijftien Marokkaanse regisseurs in België: je weet dat ze dat van je gaan maken. Als mensen denken dat je iets bent, kun je daar beter mee aan de haal gaan dan je erdoor te laten beperken.

Veel artiesten met buitenlandse roots hebben net schrik om daarop vastgepind te worden.

EL ARBI: Ik snap dat, maar ik zou er zelf niet mee inzitten. De ontwerpster van onze filmposters, Amira Daoudi, vertelde me dat ze het er moeilijk mee had dat journalisten tijdens interviews altijd vroegen naar haar origine – ze is half-Algerijns, maar ze spreekt zelfs geen Arabisch. Ik zei: gebruik dat gewoon. Het is een voordeel. Het is wat je anders maakt dan de rest. Wij krijgen ook vaak de vraag of het moeilijker is als Marokkaanse regisseurs om een film rond te krijgen. Tuurlijk niet. De waarheid is net dat als wij Jan en Peter heetten, het veel moeilijker was geweest om eruit te springen.

FALLAH: Wat ook is: als je zeker van je stuk bent, maakt het niet uit welk beeld anderen van je maken.

EL ARBI: Dat is het enige vooroordeel waar ik het soms moeilijk mee heb. We lachen veel, we maken veel jokes en we parodiëren onszelf voortdurend, maar dat wil nog niet zeggen dat we oppervlakkige fuckers zijn. Het is niet omdat we onszelf niet serieus nemen, dat we niet serieus nemen waar we mee bezig zijn.

We staan opnieuw op straat. El Arbi moet ervandoor. De CrossFit wacht. Ik probeer een hand te geven. El Arbi probeert een handpalmklap en fistbump te geven. Ongemakkelijk momentje.

‘Ik ken nog één regisseur met een indrukwekkende sixpack’, zeg ik.

‘Wie?’

‘Michael Bay.’

‘Fuck you, gast.’

Met dank aan Le Plaza Brussel voor het decor.

DOOR GEERT ZAGERS – FOTO’S ATHOS BUREZ

Adil El Arbi ‘MICHAEL HANEKE HEEFT NOG NOOIT EEN SLECHTE FILM GEMAAKT. MAAR ALS JE FILMS WILT MAKEN ZOALS HEM, MOET JE WEL OVER ZIJN BAGAGE BESCHIKKEN. ANDERS KRIJG JE GEWOON PRETENTIEUZE FILMPJES OVER IN DE KNOOP ZITTEN MET JEZELF.’

Bilall Fallah ‘SOMS ZIJN WE TÉ GEFOCUST. GENE BERVOETS HEEFT ONS OOIT EENS SYMPATHIEKE SLAVENDRIJVERS GENOEMD: DA’S WEL EEN GOEDE SAMENVATTING.’

Adil El Arbi ‘ZIET EEN ACTEUR ER NIET BOOS GENOEG UIT, DAN HELPT HET ALS IK TUSSEN DE TAKES “WAT HEBT GIJ GEDAAN, GIJ FUCKING KANKERKUTHOERTJE VAN MIJN KLOTEN?” STA TE ROEPEN. ORTHODOX IS DAT NIET, MAAR HET WERKT WEL.’

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content