Filmfestivals doen het de jongste jaren prima, met Cannes als de alsmaar kloekere kers op de cinefiele taart. Maar of het daarom ook goed gaat met de bioscoopcultuur?

Geen Iñárritu, Allen, Malick, Vinterberg, of een Vlaamse film dit jaar op de Croisette, maar als u deze special doorloopt, zult u merken dat ook de 67e editie van ’s werelds grootste filmfestival opnieuw bulkt van de ronkende regisseursnamen, en van de nodige fier fonkelende stars en starlettes, bien entendu. Voor de kwaliteitscinema, hoe efemeer dat begrip ook is, is Cannes nooit belangrijker geweest dan nu, het cinefiele mekka waar regisseurs, acteurs, sales agents en producenten vanuit alle windstreken samentroepen als devote gelovigen rond de Kaäba; het überfestival dat als die duistere monoliet uit A Space Odyssey over alle andere, Europese festivals uittorent.

Uiteraard ligt die renommee deels aan de goede smaak van de selectieheren die er jaar na jaar de juiste films van de juiste namen op het juiste moment uit pikken, maar als het zo eenvoudig is: waarom hebben kleinere festivals, desnoods zelfs instituten als Venetië en Berlijn, het dan steeds moeilijker om uit de schaduw van Cannes te treden? Het antwoord is: ook binnen het internationale festivalcircuit speelt de globalisering volop en geldt de commerciële wet van de sterkste. Anders gezegd: dein mee op de golf en wie vroeger groot was, wordt nog groter. En wie klein was, blijft klein. En aangezien schaal en traditie – zaken waar Cannes hoog op scoort – in die vermarkte context doorslaggevende factoren zijn voor de canonisering van festivals, volstaat het voor de concurrentie allang niet meer om het budget op te trekken. Of om nog juistere films van nog juistere namen of nog juistere momenten te selecteren.

Wat Werchter is binnen het Belgische rockfestivalcircuit, is Cannes binnen het circuit van de mondiale kwaliteitscinema. Er staan jaarlijks topnamen op de affiche, commerciële en alternatieve, en de rest krijgt het grut. Maar het is sowieso op voorhand uitverkocht want iedereen wil erbij zijn. Minstens zo belangrijk als de selectie is daarom het evenementiële aspect van een filmfestival. Om het concreet te maken: Cannes is belangrijk dankzij Cronenberg, Godard, Kidman en de Dardennes. Cronenberg, Godard, Kidman en de Dardennes zijn belangrijk dankzij Cannes. Voor de media en de commercie is het bovendien een sluitend en makkelijk te slijten verhaal, en nu mag men de media en de commercie van alles verwijten, en heel vaak terecht: het publiek gaat er wel heel vlotjes en makkelijk in mee.

Het is in elk geval frappant dat filmfestivals, ook bij ons, het de jongste jaren prima doen – let maar op de mooie cijfers voor Film Fest Gent, Docville, Leuven Kort, Mooov, het BIFFF… Volle zalen trekken ze, soms zelfs voor de radicaalste films. Want hey: het is een evenement en het is belangrijk, weet je wel. Maar toon diezelfde radicale film buiten het festivalcircuit en de kans is reëel dat u samen met de spreekwoordelijke paardenkop in een lege zaal zit.

Als er geen evenement aan vasthangt, komt men voor kwaliteitscinema – die alsmaar minder media-aandacht krijgt en tot nicheproduct wordt herleid – nog amper zijn luie zetel uit, want waarom zou men midweeks nog naar pakweg een Japans drama gaan kijken als men dat ook gewoon op de computer of via video-on-demand kan zien? Dat grote cinema ook een groot scherm verdient, is kennelijk niet langer voldoende als argument. Geen wonder dat de kwaliteitsbioscopen alsmaar vaker evenementen (moeten) creëren om toch maar volk over de vloer te krijgen. Een Japans drama? Waarom organiseren we er geen sushi-avond bij? Of een martialartsdemonstratie? Of nee, wacht: laat de uitbater ritueel seppuku plegen als voorprogramma, en misschien, heel misschien komt hij uit de kosten.

Ironisch genoeg is het die commerciële evenementencultuur die op termijn de redding van de kwaliteitscinema kan betekenen, nu de kloof tussen de alles overwoekerende multiplexen en de beduimelde arthouses dieper gaapt dan ooit tevoren. Als programmatoren zich niet te veel verliezen in het uitschenken van champagne en oog blijven hebben voor kwaliteit en diversiteit, is daar ook niks mis mee. In andere sectoren voltrekt zich immers krek hetzelfde fenomeen en zelfs de filmwereld moet met haar geglobaliseerde, gedigitaliseerde en overgehypete tijd mee. Is er op zondag amper een ziel te bespeuren in het museum, hoe boeiend en hoogstaand de collectie ook is, dan staat op zaterdag iedereen te drummen om er toch maar bij te zijn op de opening van de nieuwe Borremans-tentoonstelling. Met als motto: ik kies voor kunst. Toch als er achteraf een receptie is en er schoon volk te spotten is.

In dat klimaat kan het belang van filmfestivals nauwelijks worden overschat. Ze zijn meer dan ooit van levensbelang om cinema als kunstvorm – en niet als louter entertainment – te laten overleven en het verwende, door de commercie suf gemasseerde publiek te prikkelen om nog eens wat anders dan popcornpulp te proeven. Arthouses worden minifestivals, festivals worden monsterfestivals en monsterfestivals worden Cannes. Of dat hopen ze toch. Als Cannes, dat heilige monster van de cinefiele festivals, straks de rode lopers uitrolt voor Robert Pattinson, Nicole Kidman, Ryan Gosling en co., bedenk dan dat ondertussen ook Nuri Bilge Ceylan, Andrej Zvjagintsev en Lisandro Alonso samen met hen over de Croisette zullen flaneren, en dat globalisering en canonisering dus niet noodzakelijk de dood van de betere cinema hoeven te betekenen.

Pragmatisme is nu eenmaal het glijmiddel tussen Sein en Sollen, tussen een wereld waarin iedereen zich aan Transformers 5 vergaapt en een wereld waarin het stormloopt voor de nieuwe film van Apichatpong Weerasethakul. Weerasetha-wie?

DOOR DAVE MESTDACH — ILLUSTRATIE SARAH VANBELLE

IRONISCH GENOEG IS HET DE COMMERCIËLE EVENEMENTENCULTUUR VAN FESTIVALS DIE OP TERMIJN DE REDDING VAN DE KWALITEITSCINEMA KAN BETEKENEN.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content