ZWEEDSE COUNTRYNOIR – Waar de vogels vliegen. Tot voor kort was dat overwegend voor de luchtverkeersleiding van belang. Nu verovert debutant Tomas Bannerhed er ook de aandacht van de literatuurminnaar mee.

Tomas Bannerhed, De Geus (originele titel: Korparna), 352 blz., ?22,50

Småland, een uitgestrektheid in het zuiden van Zweden, jaren zeventig. Op een drooggelegd moerasveen ploetert de keuterboerfamilie van de twaalfjarige Klas zich al generaties lang krom. Rug, vingers: ze moesten er bij Klas’ stuurse ouweheer Agne al aan geloven. En dan dreigt ook vaders verstand de strijd met de onwillige grond te verliezen.

Het is zomer, droog en stoffig als Waar de vogels vliegen begint. Vier seizoenen krijg je opgelepeld, en daarin laat vader Agne zich hoe langer hoe meer op verontrustend, dwangmatig gedrag betrappen. Anders gezegd: hij wordt kierewiet. Gaat in het holst van de nacht de schroothoop op het erf te lijf. Verhuist naar het hok met de verwarmingsketel. Moeder probeert zich met de moed der wanhoop recht te houden, jongste spruit Göran trekt zich patience spelend op zijn kamer terug. En Klas, hij cultiveert een schuldgevoel. Het hangt zelfs pal boven zijn bed: ‘Een wakend, dreigend oog dat loert en gluurt en nooit knippert of wegkijkt – als een gat naar niets.’

Wat Agne wil, is dat zijn oudste zoon de gepachte boerderij leert te bestieren. Wat Klas wil, is een heel ander leven. Hij vlucht in zijn mateloze fascinatie voor vogels. Dag in dag uit slaat hij ze door zijn verrekijker gade, terwijl zijn vader hoestend op zijn tractor de vermolmde aarde platwalst. Dat vreet aan de jongen. Geelgorzen, matkopjes, barmsijsen, kwikstaarten en wintertalingen scheren over de bladzijden, een lied van vrijheid zingend. Maar eigenlijk vereenzelvigt Klas zich maar met één gevleugelde soort: de koekoek, die profiteur die andere nesten inpalmt en ontwricht.

Korparna luidt de Zweedse titel van deze op onzichtbare, maar niet minder aanwezige spanning trillende roman. Raven zijn dat, boodschappers van de dood. Wanneer Agne al ver heen is, hoort hij de beesten schreeuwen tussen zijn oren, als enige. Een gedachte maakt zich van Klas meester: dat zijn vader hen nog allemaal het hoekje om zal helpen. De op gezinsmaat gesneden apocalyps, met een vaste plek aan de keukentafel. Maar heeft Klas ze zelf wel op een rij? Want op je twaalfde nog in bed plassen? De psychiatrie lonkt al. De ontmoeting met het stadsmeisje Veronika, op wie hij verliefd wordt, biedt Klas dan wel een zicht op groener gras, ook zij zegt: ‘Je bent niet zoals andere jongens.’

Het is dat gevederte. Tomas Bannerhed, zelf een hobbyornitholoog, belaadt zijn jonge spreekbuis met zoveel kennis aangaande paartijden, verenkleed en roepklanken dat je het joch even van sluimerend autisme verdenkt. Maar misleiden is Bannerheds sterkte. Of beter: het vermijden van het opzichtige; het veelschrijven, maar wel in laagjes. Geen seventiescliché te bekennen in dit verhaal. Maar als Bannerhed gewoon maar de natuur onder de stolp genaamd Småland beschrijft – ‘de drakenrug van het sparrenbos’, ‘spinnenwebben vol parels van ochtenddauw’, ‘een stuk grasland met grauwgrijze doorzakkende hooiruiters’ – trekt er een huiveringetje over je ruggengraat.

Elke vlucht is, naar Rambonormen, waarschijnlijk een beetje smadelijk. Het wegrennen van je vaders opgedrongen verplichtingen, van de wereld buiten de stolp. Vogels. Het kind moet het nog leren. Maar waar was u toen u twaalf was? Waar de vogels vliegen, is Zweedse country noir. Lee Hazlewood zong al over cowboys daar. Dus het kan. KURT BLONDEEL

KURT BLONDEEL

SLEUTELZIN: Als ze maar geen zwaailicht aandoen, dacht ik.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content