CLIFF FAST, DIE YOUNG – Er valt over Cliff Burton best wat méér te vertellen dan dat hij de bassist was van Metallica die in 1986 bij een toerbusongeluk om het leven kwam.

Joel McIver, Jawbone, 266 blz., euro17

Toegegeven: we begonnen met lange tanden aan dit schrijverszweet. Hoe reikhalzend kun je uitkijken naar 266 pagina’s die gewijd zijn aan een bassist? Eén die amper 24 werd? Die slechts een luttele drieënhalf jaar bij een relevante groep speelde? En die zo goed als zeker nooit met een postuum grotemensenboek zou zijn bedacht als die groep later geen wereldfaam had verworven?

Als je op de achterflap dan nog leest dat de auteur ter voorbereiding zowat everybody and his dog heeft geïnterviewd, maar niet speciaal alle (ex-)leden van die band, gooi je je armen in de lucht, stoot je een ongelovig ‘maar enfin?!’ uit, en mik je de hele handel onderaan je prioriteitenlijstje. Tot, tja… het na een aantal weken toch in je hersenpan doorsijpelt dat die groep Metallica heet, en dat je de enige drie van haar platen waarop Cliff Burton meespeelt met kop en schouders boven de rest van haar discografie vindt uitsteken. Vooruit dan maar.

In veel opzichten was Burton een buitenbeentje: een stille, intelligente jongen in het pokkeluide en razendsnelle genre genaamd thrash, een dopehead tussen de bierzwelgers – al had hij na elk optreden toch ook zijn halve bak binnen. Dat zijn toewijding, muzikale scholing en open vizier – ja, Cliff luisterde ook naar R.E.M. en Bach – Metallica met reuzenpassen vooruit hebben geholpen, is voor het egocentrische leidersduo James Hetfield en Lars Ulrich makkelijk om toe te geven. Het spreekt boekdelen dat zij begin 1983 vanuit Los Angeles naar San Francisco verhuisden om Burton te kunnen inlijven, in plaats van andersom.

Samen met gitarist Kirk Hammett maakte dit kwartet drie platen: Kill ‘Em All (1983), Ride The Lightning (1984) en Master Of Puppets (1986). Uiteraard krijgt élke basberoering daarop een genadeloze dissectie te verwerken, want de auteur neemt voor dit boek – zoals te vrezen viel – de tijd. McIver is góed als hij aantoont dat de zelfverzekerde, maar nuchtere Burton al een toekomst voor de groep zag toen haantje de voorste Ulrich nog slechts aan de volgende slemppartij dacht. Situatieschetsen als ‘ we’d get totally shitfaced‘ of ‘ Dave was always fucked up‘ zijn vrijwel doorlopend legio.

Indringender is de afschildering van de enorme emotionele en muzikale krater die de dood van Burton sloeg – een leegte die zijn arme opvolger Jason Newsted in de ogen van de anderen nooit heeft kunnen vullen. Dat McIver het daarna nog nodig acht voluit de speculatieve toer op te gaan (‘Wat zou Cliff van de Napsterheisa hebben gedacht?’), maakt evenwel dat je je armen in de lucht gooit en… Och, laat maar.

KURT BLONDEEL

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content