Nu zijn grootste actiesterren _Chow Yun?fat, Jackie Chan en Jet Li _ definitief voor het dollarteken lijken te hebben gekozen, beleeft Hongkong bange uren. De kleine, vinnige draak in Zuidoost?Azië weerstond nochtans lang de Noord?Amerikaanse tyrannosaurus. Zijn erg populaire films spuwen seks en ‘gore’, maar puren door hun lef en vakmanschap vaak kunst uit simpel volksvermaak.Door Jo Smets

Door Jo Smets

Hong Kong Legends zie DVD-rubriek blz. 76

‘Rush Hour 2’ vanaf 5 september in de bioscoop

‘Kiss of the Dragon’ nu in de bioscoop

Enter the Dragon

Dongfang Haolaiwu, het Hollywood van het Oosten, bleef als filmmekka lang in de schaduw van het noordelijke, Mandarijns sprekende, Shanghai staan. Pas na de Tweede Wereldoorlog, tijdens de burgeroorlog op het Chinese vasteland en door de communistische nationalisering van de privé-studio’s, kon de Cantonese draak zijn vleugels uitslaan. Hongkong begon de commerciële productie van de krijgskunstfilm, in het Mandarijns: wu xia pian ( wu xia: eervol gevecht, pian: film), vroeger gekenmerkt door theatrale fantastiek vol occulte zwaardvechters, toverpijlen en handpalmmagie. Shanghai haalde zijn neus ervoor op, maar Hong Kong beet zich erin vast en bracht in de komende decennia de succesvolle, eindeloze reeks rond Wong Fei-hung voort. Geen vliegende zwaardvechters hier, maar naakte gevechtskunst in authentieke Chinese stijl. Voor Tsjang Modaal werden acteur-gevechtskunstenaar Kwan Tak-hing en Wong Fei-hung, een historische figuur van rond de eeuwwisseling, zelfs één persoon.

Shanghai benijdde het succes en de legendarische Run Run Shaw, filmmogol nummer één in Azië, verkastte in 1958 zijn productiebedrijf Shaw Brothers naar Hongkong. Drie jaar later rees daar Movie Town uit de grond, de grootste studio in Azië én de basis voor een Mandarijnse overname van de martial arts film. Uitstekende vastelandcineasten als King Hu en Chang Cheh introduceerden opnieuw het bovennatuurlijke element, maar vooral: de gewichtloze, op samoerai geënte zwaardvechtershelden die in enkele montageflitsen een bloedbad konden aanrichten. Tijdens de chaos van Mao’s Grote Sprong Voorwaarts bekampten de Mandarijnse en Cantonese films elkaar met steeds hogere dosissen geweld, tot de laatste leek te zijn uitgebloed.

Rond 1970 verlegde de krijgskunstfilm zijn accent van het bloedige zwaardenspel weer naar de ongewapende vechtkunst. Eén van Shaws trouwe medewerkers, Raymond Chow, zette zijn eigen bedrijf op, het kiemkrachtige Golden Harvest. Voor zijn eerste film wist hij een vechtsensatie te strikken die ontgoocheld uit Hollywood was teruggekeerd: Bruce Lee. De release van The Big Boss _ Fists of Fury in de VS _ zette Hong Kong op zijn kop, ellenlange rijen bioscoopgangers legden het verkeer stil. Lee gaf de Cantonese film een immense opsteker, zodat zelfs de Mandarijnse term wu xia pian werd ingewisseld voor een term uit het locale dialect: kung fu. In een mum van tijd veroverde de Hongkongse export geheel Azië.

De draak scheen onstuitbaar, maar werd even snel geveld: in 1973 overleed Lee. Hong Kong bleef ontroostbaar, het sprookje leek uit. Vijf jaar lang werd geen enkele fu-kunstenaar door het publiek aanvaard, tot in 1978 Yuen Woo-ping, later actiechoreograaf voor The Matrix en Crouching Tiger, Hidden Dragon, Jackie Chan introduceerde in Drunken Master. De mix van actie en komedie _ in de five-hour-horse-stance hurkt Chan boven een houten staak, terwijl hij kopjes water op zijn lijf balanceert _ bleek cruciaal voor de reanimatie van het genre. In de jaren ’80 gooiden regisseurs als Dean Shek, Sammo Hung, Tsui Hark en Jackie Chan dan ook radicaal het roer om. Kung fu werd uit het historische plaatje gelicht, in een slapstickkleed gehuld en in de grootstad geplaatst. Ernstiger was John Woo, die zich in A Better Tomorrow en The Killer door de film noir van Jean-Pierre Melville liet inspireren tot een nieuw subgenre: de heroic bloodshed movie, een sentimentele cocktail van samoeraicode, noir en vooral: actie, actie en nog eens actie, met soms surreële balletten van slow motion geweld. Bloed en seks zouden de Hongkongfilm vaak tot onzin drijven, maar intussen creëerde Tsui Hark een nieuwe, opwindende blik op de historische krijgskunstfilm: als regisseur van Zu, Warriors from the Magic Mountain en Swordsman, als producer van het uitstekende A Chinese Ghost Story. In 1991 haalde hij in Once Upon a Time in China zelfs de figuur van Wong Fei-hung uit de kast. De ultieme showdown van de film is een onvoorstelbaar duel op en over ladders, een hyperdynamisch, briljant georkestreerd stukje pure cinema. Maar wat, vraagt u, is het geheim van al dat dynamisme?

Crime Story

Het staat alvast goed een historisch feit in te roepen: de handover van de Britse kolonie aan de Chinese Volksrepubliek, op 30 juni 1997. Onzekerheid over de houding van Peking zadelde Hongkong met een gevoel van crisis op en creëerde de nood aan een medium dat een collectieve ventilatie mogelijk maakte: niet tv of video, maar cinema. De kolonie voelde dat zij op geleend land en in geleende tijd leefde, een besef dat de filmindustrie wellicht tot een rusteloze output dwong.

Maar er is meer. Over de jaren heen was het oude studiosysteem afgebrokkeld ten gunste van een meer flexibele productie. Omdat de distributieketens in Azië snakten naar Hongkongfilms, kon een filmbedrijf een nog niet geproduceerde film voor een smak geld in pre-sales kwijt. De hele industrie leek daardoor behept met een nonchalance waaruit zowel het beste als het slechtste voortkwam. Het budget voor de gemiddelde film was klein, de productietijd belachelijk kort, de acteurs presteerden een recordaantal uren, vaak werd er zonder script gedraaid en de klank werd meestal helemaal nagesynchroniseerd. Wat telde, waren stunts en sterren. Door het lage budget konden cineasten geen beroep doen op dure trucage, waardoor hun vindingrijkheid steeds meer op de proef werd gesteld. De stunts waren echt, werden met de jaren verfijnder. En elke film moest ook zijn ster hebben. Acteur of popzanger, veel maakte het in de laatste decennia niet uit. De schaarste zorgde er voor dat werkelijk iedereen die een populaire artiest voor een film kon strikken, zonder slag of stoot ook de film kon maken.

Maar die droom van vrij ondernemerschap had ook een pervers effect, enkele jaren terug verbazend gedocumenteerd in The New Yorker. Het is moeilijk te vatten, maar de meest actieve filmproducenten bleken figuren uit de Hongkongs-Chinese georganiseerde misdaad: de triads _ het woord wordt zowel voor de bende als voor de bendeleden gebruikt. In de voorbije decade werd de leidende positie van Raymond Chows Golden Harvest aangetast door de Win’s Group, gerund door Charles en Jimmy Heung, zonen van Heung Chin, de man die de almachtige triad Sun Yee On stichtte. De Heung Brothers ontkennen alles, maar werden toch als topfiguren vernoemd in een New Yorkse rechtszaak tegen een zakenman uit Chinatown. Hun broer, Heung Wah- yim, werd ooit veroordeeld als Dragon Head, leider van de Sun Yee On. Charles Heung acteerde zelf in een aantal films, o.m. in God of Gamblers II, waarin hij zich _ veelbetekenend of ironisch _ Dragon laat noemen.

De filmindustrie leerde met de triads te leven, maar in de sfeer van fast bucks waren er goede en slechtetriads. De Hongkongse filmsterren waren vrij zelfstandig, regelden hun zaken meestal zelf. Maar daardoor werden ze doelwitten voor de slechte triads, die geen terreur schuwden. Regisseur Wong Jing werd op een dag door drie onbekenden bewust op de mond geslagen en verloor zijn tanden, naar het schijnt omdat hij te veel praatte.

Het verhaal wordt schrikbarend, als blijkt dat acteurs werden gekidnapt, of actrices verkracht omdat zij weigerden voor de triads te werken. Ook topacteurs, op de onaantastbare Jackie Chan na, ontsnapten niet aan de terreur. Wong Long-wai, filmproducent en lid van de triad 14K, sloeg op een nacht in 1992 superster Anita Mui in het gezicht, omdat ze hem in het Engels had afgewimpeld. Long-wai werd prompt afgemaakt, naar men vertelt door de Tijger van Wan Chai, een autoracer met vrienden in de filmwereld. Anita Mui nam de wijk, en het gerucht ging dat de 14K als vergelding haar been wou. De Tijger werd later zelf door drie mannen met motorhelmen doodgeschoten. En de gruwel hield hiermee niet op. Jet Li’s manager, Jim Choi, werd in 1993 afgemaakt omdat hij weigerde zijn ster aan een slechte triad af te staan. En toen Chow Yun-fat niet reageerde op een zending-met-script van de bijzonder sinistere Chan Chi-ming, kreeg hij een kattenkop in zijn voortuin cadeau.

Hoe hachelijk de situatie ook is, er is één factor die het Hongkongse entertainment de kans gaf tot een populaire kunst uit te groeien: creatieve controle interesseert de triadbonzen niet. Cineasten die onder de vleugels van een triad huizen, klagen niet. ‘Het is beter zaken te doen met een peetvader dan met een boekhouder,’ beweerde art house-cineast Wong Kar-wai. Daarmee zinspeelde hij al op het lot van Hong Kongs actiegoden in het Westen, waar Tinseltown met briefjes zwaaide.

Go West

Terwijl de Amerikaanse filmmoloch de wereldmarkt opslokte, bleef de Hongkongse draak vuur spuwen. De kolonie bracht per jaar makkelijk tweehonderd films uit, was tweede filmexporteur ter wereld en heerste soeverein over de Aziatische markt. Raiders of the Lost Ark kwam in 1981 niet verder dan de zestiende plaats aan de box office, vernederd door films met namen als The Dead and the Deadly en Legendary Weapons of China. Robert Zemeckis’ Who Framed Roger Rabbit? bracht in 1989 slechts één derde op van wat Wong _ who? _ Jings God of Gamblers binnenrijfde. Het tij keerde slechts doordat topfiguren aan de handover van 1997 wilden ontsnappen via een Hollywoodcarrière en vooral geld roken.

Maar de Hongkongse cineasten moesten in de VS van nul beginnen. Het wrede lot dat hun was beschoren: Jean-Claude Vandamme. Dat gold voor John Woo ( Hard Target), Tsui Hark ( Double Team, Knock Off) en Ringo Lam ( Replicant). Woo zag het aantal afgevuurde kogels bovendien fors dalen en kon maar niet begrijpen waarom er tijdens de productie van zijn film steeds moest worden gepraat. ‘Te veel vergaderingen, te veel politiek,’ zuchtte hij. ‘In Hong Kong werkte ik als een schilder. In Hollywood ook, maar soms met geboeide hand.’ Tsui Harks Double Team, met naast Vandamme ook Mickey Rourke en Dennis Rodman, was een even grote tegenvaller, het werk van een aan banden gelegde maverick. De New York Times smaalde: ‘Brusselse spruiten plus een boksende klojo plus een baskettende bonenstengel plus een artistiekerige Aziaat, is gelijk aan of zelfs minder dan: niets.’ Neen, Noord-Amerika rolde niet zomaar achterover. De acteurs ging het niet beter af. ‘In Azië ben ik Jurassic Park. Ik ben E.T.,’ zei Jackie Chan ooit. In de VS heerste hoogstens meewarigheid, want al sinds 1980 probeerde de stuntende komiek er door te breken. Zelfs vandaag, nadat Rush Hour hem tot bankable superstar katapulteerde, moest de veteraan het voor Rush Hour 2 in salaris afleggen tegen Chris Tucker. En Jet Li? Die durfde Richard Donners uitnodiging om in Lethal Weapon 4 te spelen niet afslaan en moest zich in slechte vechtscènes laten inmaken door _ hoe bestaat het _ Mel Gibson!

Het was zonneklaar: als de VS plat zou gaan voor een film die het Cantonese fu-genre weerspiegelde, dan zou het er één zijn waarin de springdraden vanuit Hollywood werden bediend.

Vorig jaar was het zo ver. Crouching Tiger, Hidden Dragon nam met een driedubbele sprong voorwaarts de zalen in en werd als beste buitenlandse film bekroond _ vreemd, want zowel de juridische en administratieve organisatie als nagenoeg de gehele postproductie verliep via Amerikaanse bedrijven. ‘Mijn eerste reactie was verbijstering,’ zei Tsui Hark in Village Voice, ‘Verbijstering, omdat de film tien oscarnominaties kon krijgen. Het is een goeie film, maar de zaak deed de hele industrie in Hong Kong even stilstaan en denken, ”Is er iets mis met onze films? Of is er iets mis met de oscar?”’ Nu ja, anticiperend op Amerikaanse films met ingeweken Hongkongse sterren, werden dan toch enkele Cantonese hits uitgebracht. Meteen zag het thuispubliek wat het niet zou krijgen. Noch Rush Hour (met Jackie Chan), noch The Corruptor (met Chow Yun-fat), noch Romeo Must Die (met Jet Li) bezaten immers de duizelingwekkende more-is-more-energie die Woo, Hark, Lam en Chan kenmerkten. Kiss of the Dragon en Rush Hour 2 zouden niet anders zijn.

Vandaag, schrijft filmtheoreticus David Bordwell in zijn boek Planet Hong Kong, is het verwijt dat critici de Hongkongse cinema maakten _ over the top, te wild, te gratuit _ een ereteken. In het buitensporige vermaak dat de enthousiaste massa’s van Zuidoost-Azië kregen, steekt soms een onwaarschijnlijke inventiviteit en torenhoog vakmanschap. Action is al lang geen Amerikaans woord meer. De Hongkongse filmindustrie heeft het wel moeilijk, maar is niet uitgeteld. Nu China fluitend het kapitalistisch pad bewandelt, opent er zich een gigantische markt. En zie, Tsui Hark keerde na het Amerikaanse avontuur al eens terug naar zijn stek, om er Time and Tide en The Legend of Zu te draaien. Ook acteur Leslie Cheung besloot de handover te trotseren. Hoewel hij al in 1992 naar Canada emigreerde, kocht hij onroerend goed in Hong Kong en opende er doodgemoedereerd een koffieshop. Het staat nu wel vast: Cantonees lef kent geen grenzen.

hier volgen enkele namen plus uitleg van filmmakers/acteurs

Chow Yun-fat

John Woo’s A Better Tomorrow en The Killer, evenals City on Fire van boezemvriend Ringo Lam bezorgden hem megafaam in Azië en een cultaanhang in het Westen. Zijn attributen, afgezien wellicht van een immer vurend pistool in beide handen, werden een trend: tandenstoker, zonnebril, trenchcoat. Hij weigerde Alien Resurrection voor het barslechte The Replacement Killers, maar was onweerstaanbaar als Li Mu Bai in Crouching Tiger, Hidden Dragon.

Jackie Chan

Chans leeftijd kan je zien aan zijn neus: hoe dikker en krommer, hoe ouder. De man brak hem steevast tijdens zijn krankzinnige stunts, en op de set van Armour of God liep hij zelfs een gat in de schedel op (niet toen hij van een berg op een luchtballon wipte, wel na een ‘gemakkelijke’ sprong op een boom). De ster van Rush Hour en zijn sequel komt zo uit de stille spektakelcinema gewandeld: als fan van Buster Keaton en Harold Lloyd ging hij in Project A zelfs aan de wijzer van een torenklok hangen, om prompt naar beneden te tuimelen.

Jet Li

China’s Wu Shu-mirakel verwierf instantfaam toen in 1982 op het vasteland besloten werd tot het draaien van de eerste ‘officiële’ krijgskunstfilm, The Shaolin Temple. Na problemen met de triads, ontvluchtte hij Hong Kong en leek jarenlang uitgeteld, tot Tsui Hark hem als Wong Fei-hung castte in Once Upon a Time in China en drie van de vijf sequels. Romeo Must Die was onderhoudend, maar het is vooral uitkijken naar The One van James Wong, sterregisseur van The X-Files en Millennium.

Michelle Yeoh

Geen doetje, deze onbetwiste female heldin van de Hong Kongse actiefilm. In Supercop steekt ze Jackie Chan naar de kroon door met een motor van een steile helling af te rijden en op een voortsnellende trein te landen. Een prima kickboxer, leverde ze lange tijd lijnen af als: ‘ Oh well, we have to fight again.’ In het Westen scoorde ze met Tomorrow Never Dies, maar vooral als Yu Shu Lien in Crouching Tiger, Hidden Dragon.

Maggie Cheung

Sinds 1998 echtgenote van Olivier Assayas, die haar in Irma Vep castte, is Cheung ook de muze van de gevierde Wong Kar Wai. Tot superstatus opgeklommen dankzij Jackie Chans Police Story, schitterde ze onlangs nog aan de zijde van Tony Leung (Chiu Wai, niet Ka Fai, de ster van Jean-Jacques Annauds L’Amant) in In the Mood for Love.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content