THE NIGHT OF THE HUNTER

Zelfs grote regisseurs krijgen van pers en/of publiek de wind al eens van voren – soms op orkaankracht. Sommige destijds verguisde prenten worden jaren later toch nog klassiekers. Zeven weken lang rehabiliteren wij parels van de pellicule. – Bij zijn release in 1955 was The Night of the Hunter een verkeerd begrepen flop die ervoor zorgde dat regisseur Charles Laughton nooit nog een film zou maken. Een tragisch verhaal van een magistrale thriller die zijn tijd ver vooruit was.

In zijn anthologieboek Tell me a Story – gebaseerd op een reeks lezingen die hij in de jaren veertig en vijftig gaf – beschreef Charles Laughton een incident uit zijn jeugd dat moest verklaren waarom hij acteur was geworden. Telkens wanneer hij met zijn moeder en tante op straat voorbij een kussend koppeltje liep, begonnen de twee vrouwen te lachen en maakte zijn tante de opmerking: ‘Ah, het Leven met een hoofdletter L!’ Tot ze op een dag voorbij een uitdagend geklede vrouw liepen. Laughtons tante reageerde met haar vaste zinnetje – ‘het Leven met een hoofdletter L’ – maar zijn moeder kon er deze keer niet mee lachen, en zei: ‘Niet kijken, Charlie. Het is er een van het theater.’ De jonge Laughton wist meteen wat hij later wilde worden.

Een mooie anekdote, maar de waarheid was minder vrolijk. Dat Laughton uiteindelijk acteur werd, betekende een overwinning op heel wat frustraties en onzekerheden. Hij was zich, ook als jonge man, pijnlijk bewust van zijn onconventionele uiterlijk en overgewicht, of zoals hij zelf ooit liet optekenen: ‘Ik lijk op het achterste van een olifant.’ Bovendien was hij homoseksueel, wat in het Verenigd Koninkrijk toen nog wettelijk verboden was, en dat werd nog verder geproblematiseerd door het strenge katholicisme van zijn ouders. Zijn geaardheid bleef tot aan zijn dood een publiek geheim, gemaskeerd door zijn huwelijk, in 1929, met de actrice Elsa Lanchester (bekendst als de bruid van Frankenstein).

Het poppsychologische cliché bleek in het geval van Laughton dus te kloppen: hij begon (op zijn minst gedeeltelijk) met acteren omdat het hem de kans gaf te ontsnappen aan zichzelf. In 1923 ging hij studeren aan de Royal Academy of Dramatic Art in Londen. Daarna begon hij aan de weg te timmeren in het theater, met steeds meer succes. Hij werd opgemerkt als een interessant, gevoelig karakteracteur en zijn rollen werden groter. In 1931 trad hij voor het eerst op in New York, en dat leidde uiteindelijk tot zijn eerste Amerikaanse filmrollen.

In de jaren dertig en veertig acteerde Laughton in twee, soms drie films per jaar. En hoewel die van wisselend niveau waren, stond de kwaliteit van zijn acteerprestaties zelden ter discussie. Laughton specialiseerde zich in historische figuren (Rembrandt, keizer Claudius, Hendrik VIII) en literaire personages waarvoor een afgeborsteld uiterlijk niet van levensbelang was (inclusief de klokkenluider van de Notre Dame en inspecteur Javert in Les misérables). Hij won een Oscar voor The Private Life of Henry VIII en werd nog tweemaal genomineerd (in 1936 voor Mutiny on the Bounty en, veel later, in 1958, voor Billy Wilders Witness for the Prosecution in 1958).

SANITAIRE EN ANDERE INCIDENTEN

Het idee om een film te regisseren kwam van Paul Gregory, zijn manager. Gregory merkte op dat ‘zijn’ acteur het moeilijk kreeg met theateroptredens. Ook toen al – tien jaar voor zijn dood in 1962 – was Laughton fysiek niet bepaald in topvorm. Volgens Gregory ‘werden de optredens langzaam maar zeker zijn dood. Acteren op het toneel werd steeds zwaarder, terwijl hij uit zijn filmwerk steeds minder bevrediging haalde’. Gregory wilde hem een nieuw profiel geven als regisseur, zodat Laughton op termijn kon stoppen met acteren.

Het was ook Gregory die als eerste Davis Grubbs roman The Night of the Hunter las en interessant vond als potentieel project. De mix van seksueel geladen melodrama, religieuze paranoia en ouderwets dood en verderf sprak ook Laughton aan, en nog voor het einde van 1953 kon het werk aan het scenario beginnen.

Laughton engageerde James Agee om het boek, geïnspireerd door serial killer Harry Powers, die in 1932 in West Virginia werd opgeknoopt, te bewerken. Agee had eerder de avonturenklassieker The African Queen geschreven, samen met regisseur John Huston, maar stond bekend als een zwaar alcoholicus met wie het moeilijk was om samen te werken. Het script dat hij afleverde, telde 293 pagina’s. Gregory omschreef het als ‘onbruikbaar. Dat ding was zo dik als een telefoonboek. Ik kon het niet aan (de producerende studio, nvdr.) United Artists laten zien uit schrik dat ze de deal zouden afblazen.’

Volgens deze versie moest Laughton in slechts twee weken tijd het scenario herschrijven, maar toen het originele script enkele jaren geleden opdook, bleek dat zijn ingrepen veel minder drastisch waren dan Gregory liet uitschijnen. Laughton had Agees verhaalstructuur intact gelaten, maar waar Agee lange, literaire beschrijvingen inlaste, reduceerde Laughton die tot simpele bepalingen van tijd en locatie. Wat een epos van 5 uur leek, paste zonder fundamentele veranderingen in een film van anderhalf uur.

Het eigenlijke filmen – niet met de aanvankelijk gepolste Gary Cooper en Betty Grable, maar met Robert Mitchum en Shelley Winters in de volwassen hoofdrollen – ging door in de zomer van 1954. The Night of the Hunter was een bescheiden productie met een budget van ongeveer 750.000 dollar en een draaischema van zes weken. Er bestaan buitenissige indianenverhalen van op de set die aansluiten bij Laughtons reputatie van dandy en controlefreak, maar de meeste daarvan waren verzinsels van Mitchum, zelf ook geen onbeschreven blad.

Mitchum beweerde dat Laughton zo’n hekel aan kinderen had dat hij het na een tijdje opgaf om zijn twee kindacteurs nog te regisseren waarop hij die klus dan maar overliet aan Mitchum. Maar daar bleek niets van aan. Een groot deel van de rushes (die door Laughtons weduwe Elsa Lanchester begin jaren tachtig aan het American Film Institute werden geschonken) laten duidelijk horen dat het wel degelijk Laughton zelf was die de kinderen naar hun acteerprestaties leidde. Een verhaal dat wel bleek te kloppen, had dan weer meer te maken met Mitchum dan met Laughton: na een meningsverschil met Paul Gregory besloot de Hollywood bad boydoodleuk om in de radiator van Gregory’s auto te plassen.

Los van dat sanitaire incident verliep de tournage van The Night of the Hunter echterzonder noemenswaardige calamiteiten en de meeste leden van cast en crew waren ervan overtuigd dat ze, indien geen klassieker, toch een sterke film hadden gedraaid.

TE MOEILIJK VOOR MARKETING

Het probleem dat zich stelde voor United Artists was dat The Night of the Hunter geen conventionele thriller bleek te zijn. Laughton had een macaber sprookje gemaakt dat qua look geïnspireerd was op de stille films van D.W. Griffith en op het Duitse expressionisme van de jaren twintig, met dramatische schaduwen, verwrongen camerahoeken en nadrukkelijk onrealistische sets. Bovendien waren de personages eerder archetypes dan uit het leven gegrepen mensen, met de diabolische dominee Harry Powell als Satan (Mitchum, die een iconische filmschurk neerzet, met de woorden ‘love’ en ‘hate’ op de knokels getatoeëerd) en een lief oud vrouwtje dat de kinderen opvangt (Lillian Gish, de vroegere fetisjactrice van D.W. Griffith en ster uit onder meer Birth of a Nation en Intolerance) als goddelijke beschermengel.

The Night of the Hunter was bovendien tot aan de rand gevuld met perverse seksuele insinuaties – van incest tot pedofilie – en stond erg ambigu tegenover religie, hier een bron van misbruik en manipulatie. Naar de zedige normen van de jaren vijftig was het dus ook inhoudelijk een uitdagende en complexe film. United Artists leek geen flauw idee te hebben hoe ze zo’n curiosum moesten marketen en verkocht het dan maar als een traditionele B-film, met veel nadruk op het nochtans weinige geweld. Het bleek een misleidende strategie die het publiek niet voorbereidde op de lyrisch in beeld geborstelde, noirachtige nachtmerrie die het te zien zou krijgen.

Recensenten waren over het algemeen wel gefascineerd en erkenden de ambitie van de film, maar vonden het allemaal te verwarrend om enthousiast te zijn. Sommigen vonden de mix van religie en moord simpelweg wansmakelijk: Reg Whitley van The Daily Mirror noemde The Night of the Hunter ‘een weerzinwekkende film’. Maar het grootste deel van de reacties wordt perfect samengevat in dit citaat van The Daily Herald: ‘Een vreemde en bij momenten wonderbaarlijke film. De ideeën zijn origineel – maar ook zo ontiegelijk macaber dat ik in de lach schoot op de verkeerde momenten’.

Dit waren niet het soort recensies waar een publiek storm voor liep. Voor United Artists profileerde The Night of the Hunter zich al snel als een commercieel doodgeboren kind en de studio besloot om zijn geld te stoppen in de promotie van makkelijker films zoals Marty, die uiteindelijk de Oscar voor beste film won. Op die manier werd de prachtfilm die later David Lynch, Martin Scorsese, Terrence Malick en de Coen-broers zou inspireren stilletjes afgeschreven als een verliespost.

FALL-OUT

Kort na de mislukte release kocht Paul Gregory de rechten van Norman Mailers The Naked and the Dead. De bedoeling was dat dat Laughtons tweede film zou worden, maar nadat hij zes maanden vruchteloos aan het script had gewerkt, trokken de investeerders zich terug. Gregory had het gevoel dat Laughton opgelucht was dat hij de film niet hoefde te maken, waarop beiden hun samenwerking definitief beëindigden.

Voor de innerlijk getroebleerde en met zelfhaat worstelende Laughton was het floppen van The Night of the Hunter namelijk keihard aangekomen. Hij beschouwde de film, met zijn repressieve religieuze en seksueel aangebrande sfeer, als een erg persoonlijk project, en zowel pers als publiek hadden hem afgewezen. Pas twintig jaar later zou de film langzaam maar zeker worden opgewaardeerd, wat in 1992 culmineerde in een opname in het Amerikaanse National Film Registry en tot hoge noteringen in elk respectabel lijstje met beste films aller tijden. Zoals wel vaker waren de Europeanen de eersten om de prent naar (cult)waarde te schatten, met herwaarderingen in Cahiers du Cinéma en andere publicaties.

Helaas maakte Laughton dat zelf niet meer mee. Hij stierf in 1962 aan nierkanker, in de volle overtuiging dat de enige film die hij had geregisseerd simpelweg een flop was en dat ook voor altijd zou blijven. Hoewel hij tot in de laatste jaren van zijn leven bleef acteren en met Witness for the Prosecution en Spartacus zelfs nog een paar evergreens scoorde, was hij na The Night of the Hunter zijn grotere ambities voorgoed kwijt en zwoer hij nooit nog een film te regisseren.

Toen hij stierf, werd zijn artistiek verbluffende en commercieel moedige meesterwerk zelfs nauwelijks vermeld in zijn overlijdensberichten. Maar anno 2014 is het, nog meer dan zijn acteerprestaties, dé reden waarom de naam Charles Laughton een prominente plek in de filmannalen verdient. Vlak voor de opnames zei hij tegen Lilian Gish: ‘Toen ik als kind naar de bioscoop ging, zaten mensen rechtop en vol verwachting in hun stoel. Nu liggen ze achterovergezakt popcorn te vreten. Met The Night of the Hunter wil ik hen weer overeind doen zitten.’ Of hoe Laughton zijn tijd, toen al, minstens zestig jaar vooruit was.

VOLGENDE KEER FREAKS

DOOR DENNIS VAN DESSEL

The Daily Herald ‘EEN VREEMDE EN BIJ MOMENTEN WONDERBAARLIJKE FILM. DE IDEEËN ZIJN ORIGINEEL – MAAR OOK ZO ONTIEGELIJK MACABER DAT IK IN DE LACH SCHOOT OP DE VERKEERDE MOMENTEN.’

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content