HART BOVEN VUIST – Hyperestheet Wong Kar-wai mikt met The Grandmaster op een historisch martialartsepos, maar strandt bij een frustrerende genre- en zelfparodie.

Wong Kar-wai met Tony Leung, Zhang Ziyi, Chang Cheng

Gepixelde beelden die herinneringen oproepen aan de eerste YouTubefilmpjes. Schokkerige slowmotionshots die doen vermoeden dat de projector hapert. En een onscherpte die de oogspieren wel heel erg op de proef stelt. Nee, de digitale (r)evolutie heeft Wong Kar-wai duidelijk geen deugd gedaan.

Ligt het aan de wissel van de camerawacht – zijn voormalige vaste beeldenmagiër Christopher Doyle werd ingeruild voor de routineuzere director of photography Philippe Le Sourd (zie Ridley Scottflop A Good Year en Will Smithtranentrekker Seven Pounds)? Of heeft de Hongkongse maestro het verhaal van Ip Man, de legendarische martialartsmeester die Bruce Lee de kneepjes van het vak leerde, bewust een onvolkomen look meegegeven? Boeddha mag het weten. Feit blijft dat dit de eerste ‘WKW’ is die je bij momenten ronduit lelijk kunt noemen.

Maar niet alleen daar wringt de kungfuschoen. Regenbuien die de waaier van stoten en schoppen kracht bijzetten, donkere steegjes die de spanning van al die gewelddadige treffens accentueren, en vertraagde beelden die inzoomen op op een haar na gemiste uithalen: Wong heeft zijn uiterste best gedaan om de vele vechtsequenties met zijn kenmerkende visuele flair te injecteren. Toch halen de sfeervolle set pieces zelden het niveau van hun voorgaande soortgenoten. Soms word je overrompeld door duizelingwekkende déjà vu’s – van Crouching Tiger, Hidden Dragon tot The Matrix. Soms worden potentieel verbluffende moves onbegrijpelijk naar de vaantjes gemonteerd. Mettertijd wordt de grens tussen artistieke ambitie en uitgeholde pastiche dan ook verbijsterend vaag.

De kopieermachine maakt ook op andere gebieden overuren. Geheimen die aan niemand toevertrouwd kunnen worden, gevoelens die nooit van theorie naar praktijk zullen gaan, en conversaties waarin de belangrijkste onderwerpen angstvallig vermeden worden. Klinkt bekend? Inderdaad, Wong deinst er niet voor terug om de ingrediënten die van In the Mood for Love (2000) zo’n hartverscheurend meesterwerk maakten ook na duffe doorslagjes 2046 (2004) en My Blueberry Nights (2007) opnieuw te recycleren. Ironisch genoeg levert die herkauwingsdrang de enige écht effectieve scène op – een knoop die meer zegt dan duizend woorden, il faut le faire. Tegelijkertijd doet Wong de ‘auteur-of-one-trick pony-discussie in alle hevigheid oplaaien.

Conclusie: in tegenstelling tot andere Aziatische arthousecollega’s die succesvolle martialartsuitstapjes maakten – zie Ang Lee en Zhang Yimou – slaagt Wong er niet in om kunst met commercie te laten rijmen. Het siert de man dat de acrobatieën van het hart hem beter liggen dan die van vuist en voet. Maar of er iemand zit te wachten op een stotterende kungfubiopic valt te betwijfelen.

STEVEN TUFFIN

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content