SO FRENCH – Wie zich in de rijke geschiedenis van de Franse cinema wil verdiepen, heeft aan deze meesterlijke studie een vette kluif.

Charles Drazin, Faber and Faber, 448 blz. euro 26.95.

Hoe vertel je in minder dan vijfhonderd pagina’s de geschiedenis van de Franse cinema? Het gevaar van zulke studies is dat ze zich algauw verliezen in het catalogeren van feiten, namen en titels. De francofiele Brit Charles Drazin omzeilt deze klippen met brio door zijn tegelijk zeer persoonlijke en synthetische aanpak. Hij zet meteen de toon met een anekdote over hoe zijn late ontdekking van de eerste film van Eric Rohmer, Le Signe du Lion (1959), hem deed beseffen dat de Franse cinema andere werelden verkende dan de door Hollywood gedomineerde Engelstalige cinema. Zo weten we dat dit de geschiedenis wordt van de Franse cinéma d’art et essai – de puur commerciële productie van populaire genres en vedetten komt amper aan bod.

Drazins vogelvlucht over de Franse cinema voert hem van de broers Lumière tot aan Jacques Audiards arthousehit Un prophète. Onderweg passeren alle grote stromingen en mijlpalen de revue: de pioniers die een nieuwe vorm van vermaak uit de grond stampten; de invloedrijke avant-garde van de jaren 20; het Gouden Tijdperk van de jaren 30; de paradoxaal fenomenale productie onder de Duitse bezetting; de revolutionaire nouvelle vague; én tot slot de nieuwe generatie, die bewijst dat grote publiekscinema en cinéma d’auteur niet noodzakelijk op voet van oorlog hoeven te leven.

Wat het boek zo lezenswaardig maakt, is dat Drazin zijn evaluatie van het werk van deze regisseurs aan maatschappelijke, culturele en filmtechnische factoren linkt. Het is een grote troef van het boek dat er een volledig hoofdstuk wordt gewijd aan Julien Duvivier, de succesvolste regisseur uit de jaren 30 en een van de grootste slachtoffers van François Truffauts polemische aanval uit 1954 tegen de vastgeroeste Franse filmtradities. Wat Drazins opwaardering van de supervakman Duvivier nóg boeiender maakt, is de vergelijking van diens zwartgallige meesterwerk Pépé le Moko (1936) met de Amerikaanse remake Algiers (1938). Terwijl het droefgeestige origineel met Jean Gabin kiest voor een naturalistische benadering van personages en situaties, krijgt de Amerikaanse versie een mythisch aureool en wordt ze een moraliserende fabel over zelfopoffering en verlossing.

PATRICK DUYNSLAEGHER

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content