THE CHILD OF LOV OF LOV

Neen, de man op de foto is niet Zlatan Ibrahimovic, wel Cole Williams. Tenminste: dat denken we toch. Het zou niet de eerste verrassing zijn waar The Child of Lov, na maanden mysterie over zijn identiteit en evenveel buzz, voor zorgt. ‘Ken je Lendelede, nabij Roeselare? Ben ik geboren.’

Spreekt hij eigenlijk Nederlands?’

‘We denken van wel.’

‘Is hij dan een Nederlander?’

‘Wij mogen niet zeggen dat hij een Nederlander is. Maar als jij het vraagt, mogen we het wel bevestigen.’

‘Dus? Is hij een Nederlander?’

‘Euhm. Ja.’

Het was op zijn zachtst uitgedrukt enigmatisch, het gesprek met het label, een dag voor we naar Amsterdam afreisden om The Child of Lov te interviewen. Zijn entourage leek er een sport van te hebben gemaakt om zo weinig mogelijk informatie over hem te lossen. Tot vorige maand was dat aardig gelukt. Er was zijn artiestennaam, een afkorting voor light, oxygen en voltage – plantkundigen zouden moeten weten waarover ik het heb. Er was zijn leeftijd – 25 – en zijn woonplaats – Amsterdam, Londen en Parijs. Er was een Tumblr met veel foto’s van Prince, D’Angelo en Versace. Maar verder was er vooral veel buzz – en dan in de eerste plaats aan de andere kant van het Kanaal. De reden daarvoor: twee singles die klonken als een samenwerking van Outkast, Prince en Gnarls Barkley, maar die vooral heel erg goed waren.

Pas nadat hij begin april de NME Radar Award mocht afhalen, kwam daar verandering in. Niet in de buzz, die alleen maar toenam, wel in de anonimiteit. We kregen een naam – Cole Williams -, een gezicht en een reeks ietwat vreemde interviews. Eentje waarin hij een goud geschilderde ananas uit een sportzak haalde bij wijze van introductie, een ander waarin hij zichzelf een grote Mariah Carey-fan noemde. De streamer: ‘Ik ben voorbij de ironie. Ik ben de eerste next-level hipster.’ En ondertussen gaf hij ook wat relevante informatie prijs: dat Damon Albarn een aardige hand heeft gehad in zijn plaat bijvoorbeeld. En dat rapper Doom, immer gehuld in een masker, op een nummer rapte. De buzz voer er wel bij.

Geen goud geschilderde ananas voor ons, als we een dag later in een Amsterdamse gentleman’s club voor The Child of Lov zitten om over zijn debuutplaat te praten. Williams, gezeten in een kappersstoel, oogt ontspannen en verrassend toegankelijk voor een man die zichzelf zo lang heeft afgeschermd. Gekleed in een bontgekleurd retro trainingsvestje en skinny jeans oogt hij als een akelig gelijkende hipsterdöppelganger van Zlatan Ibrahimovic, met wie hij een voorliefde voor de klassieke mannendot-bovenop-het-hoofd blijkt te delen.

Voor de zekerheid: we kunnen dit in het Nederlands doen?

COLE WILLIAMS: Ja, tuurlijk, hoor.

‘Cole Williams’ doet niet Hollands aan.

WILLIAMS: Het is Williejams. Op zijn Nederlands uitgesproken. Ik ben trouwens in België geboren.

Excuseer?

WILLIAMS: Ken je Lendelede? Ligt ergens in de buurt van Roeselare. Daar kom ik vandaan. De streek van mijn vader. Toen ik dertien maanden was, ben ik naar Drenthe verhuisd – mijn moeder was Nederlandse. Mijn oom ken je misschien ook. Jean-Pierre Coopman, de bokser die ooit nog tegen Mohammed Ali heeft gebokst. Ik ken hem al sinds ik zo klein was. (houdt zijn hand op schofthoogte) Toen hij nog een panter als huisdier had.

We hebben Gotye voor minder een Belgisch artiest genoemd.

WILLIAMS: Zoveel heb ik niet met België, hoor. Ik kom er af en toe om familie te bezoeken, maar veel te weinig. Ik heb wel thuis een West-Vlaams woordenboek liggen, maar ik kan het niet spreken. Ik hou ook van de landschappen als ik erdoor rij. Er zit een zekere schoonheid in dat troosteloze. Het is mijn heritage. Ergens wil je dat toch omarmen.

Ik denk dat er weinig Coles in Lendelede geboren worden.

WILLIAMS: Het is niet mijn echte voornaam. Het is de bijnaam die ik als kind heb gekregen. Betekent niks of zo.

En je echte voornaam?

WILLIAMS: Die zeg ik liever niet. Dat is een stukje mysterie dat ik nog wil bewaren.

We hebben ons wel geamuseerd met al dat mysterie.

WILLIAMS: Het is wel uit de hand gaan lopen. Toen ik laatst in de taxi zat, onderweg naar de eerste persdag, kreeg ik te horen dat er een roddel circuleerde die ik moest kennen. Blijkbaar ging er een verhaal dat ik terminaal ziek was en, voor ik zou sterven, nog drie optredens op drie verschillende continenten wilde spelen.

Klinkt verdacht specifiek.

WILLIAMS: Vond ik dus ook. Geen idee waar het verhaal vandaan komt – alleszins niet van het management. Wie bedenkt zoiets? Waarom? Ik kan maar één reden bedenken: een zekere ergernis omdat ik niet alles wilde prijsgeven.

Dat werkt blijkbaar wel om buzz te creëren.

WILLIAMS: Het was geen promoverhaal, mocht je dat denken. Het was nooit de bedoeling als een Daft Punk-achtige persona met een masker op het podium te staan. Het was eerder uit voorzichtigheid dat ik niet te veel over mezelf prijsgaf. Toen ik de singles uitbracht, dacht ik: laten we het maar rustig aan doen en kijken hoe het loopt. Pikt niemand het op, dan heb je niks verloren. Voor hetzelfde geld gooi je je hele privéleven op straat en was dat helemaal niet nodig. Ik wilde weer kunnen verdwijnen, als het nodig was. Pas nu de muziek blijkt aan te slaan, voel ik me er beter bij.

Tegelijk leek het me ook verfrissend om de muziek op de eerste plaats te zetten. Tegenwoordig willen we een gezicht zien bij een artiest. De muziek volstaat niet, je moet weten wie hij is en wat zijn verhaal is. Vroeger had je dat minder. Bij veel van mijn idolen, van James Brown tot Jimi Hendrix, kwam muziek op de eerste plaats. Je wist nauwelijks iets over wie ze waren.

Nederland heeft, als ik me zacht uitdruk, ook niet het meest credibele imago als het op muziek aankomt. Speelde dat ook een rol om niet te veel van jezelf prijs te geven?

WILLIAMS: Ik ben niet ’s werelds grootste Ilse DeLange-fan, nee. (lacht) Ik heb ook geen Amsterdamse muziektrots of zo. Er gebeurt hier in Nederland niks op muzikaal vlak. Het enige wat je hoort, zijn matige imitaties van wat tien jaar geleden op de radio was in Amerika. Hoe meer het daarop lijkt, hoe meer Nederlanders ervan houden. ‘Een band die klinkt als Editors in hun begindagen? Nou, dat is wel een internationaal geluid!’ Die mentaliteit. Heb ik nooit iets mee gehad. Ik zou niet tevreden zijn als ik zo’n muziek zou maken. Je hebt misschien wel de status en het leven van een muzikant, maar het is niet wat goede muziek maakt.

Met Jacco Gardner en jij heeft Nederland nu twee muzikale exportproducten die slagen in datgene waar Belgische bands nu al een decennium vruchteloos naar streven: opgepikt worden in Engeland. Het valt op dat jullie alle twee met jullie eigen ding bezig waren – hij in de psychedelica, jij in de soul en hiphop – en niet naar de rest van Nederland keken. Is dat de manier om het te doen?

WILLIAMS: Ik kan niet voor Jacco spreken, ik ken hem nauwelijks. Maar bij mij was dat zeker zo. Ik maakte muziek voor mezelf. Ik denk dat mijn moeder en mijn broertje het niet eens wisten. Toen ik nog thuis woonde, maakte ik alleen muziek als zij er niet waren. Het was iets voor mezelf. Ik was ook niet bezig met een muziekcarrière. Ik was net afgestudeerd als literatuurwetenschapper. Mijn proefschrift ging over Paul Celan en Osip Mandelstam. Twee dichters, en daar had ik dan Derrida bij betrokken. Ik was voorbestemd om bij een of andere organisatie te werken die dingen rond multiculturaliteit organiseert – zoals elke literatuurwetenschapper. Niet om te leven van de beats en nummertjes waar ik tussendoor aan prutste.

Dat mijn muziek uiteindelijk opgepikt is, was gewoon toeval. Een vriend van mij stelde me voor aan Trey Reames, mijn huidige manager. Trey is de man die in een verder verleden Danger Mouse aan Cee Lo koppelde, de kiem voor wat Gnarls Barkley zou worden. Een man met naam dus. Hij woonde in Londen, maar een paar jaar geleden is hij, een vrouw achterna, naar Amsterdam verhuisd. Dat hij hier was, was al toeval; dat ik hem leerde kennen, was dat nog meer. Maar hij vond de muziek wel vet en vroeg of hij ze naar een paar labels mocht sturen. Het eerste label dat de songs te horen kreeg, was Domino: ze zijn meteen naar hier gevlogen om de rest te komen luisteren.

WILLIAMS: Grappig wel: hij heeft uren moeten wachten voor de hotelkamer van Damon voor hij mijn muziek kon laten horen. En toen hij uiteindelijk binnen mocht, bleek er geen internet te zijn en kon hij niks laten horen. Uiteindelijk heeft hij een liedje voorgezongen voor Damon – met compleet verkeerde lyrics. (lacht) Maar Damon was op een of andere manier geïntrigeerd. Al moet ik toegeven dat dat misschien meer met Treys enthousiasme dan met zijn zangcapaciteiten te maken had.

Wat was voor jou de reden om met Albarn te willen werken? Blur of Gorillaz?

WILLIAMS: Gorillaz, zonder twijfel. Ik heb nooit iets met Blur gehad. Het raakt me niet. Gorillaz is veel interessanter. Zeker de eerste nummers. Clint Eastwood, met die hiphopinstrumental en zijn stem erover: dat was wel bijzonder. Gorillaz klinkt ook zwarter. Ik heb altijd meer met zwarte muziek gehad – al sinds ik als kind voor het eerst een plaat van Stevie Wonder hoorde.

Hoe spreek je Albarn eigenlijk aan? Damon? Mister Albarn?

WILLIAMS:(lacht) Ik mocht Damon zeggen. En soms noemden we hem Monkey. Van dichtbij is hij een soort klein aapje. Een chimpansee.

Yukimi Nagano van Little Dragon zei na haar bijdrage aan Plastic Beach van Gorillaz dat werken met Albarn niet zo romantisch is als je je het op voorhand voorstelt.

WILLIAMS: Dat snap ik wel, ja. Maar dat is net positief. Hij is niet het soort man dat in de studio de chaos cultiveert. Hij is heel zelfverzekerd, heel rustig en heel gefocust. ‘Misschien daar iets lager pitchen? Oké. Klink goed. Volgende song.’ Alle romantiek die rond muziek maken hangt, het hele idee van een moment te creëren waarin a stroke of genius kan ontstaan: onzin. Uiteindelijk is het gewoon hard werken. Je moet goed zijn in het ambacht om goede muziek te maken.

Los daarvan: er waren wel momenten dat het ook gewoon cool was. Ik herinner me dat ik op een gegeven moment in 13 zat, zijn studio in West-Londen. Damon had net bier en dürüms gehaald. Ik zat in het midden, rechts stond Damon, links stond Doom, de rapper, zonder masker. Met zijn drieën stonden we mee te knikken op mijn muziek. Dan denk je toch: dit is wel een bijzonder moment. Ik hoor hier niet. (lacht)

Het is behoorlijk snel gegaan voor jou. Volgende maand geef je je eerste optreden, op Glastonbury. Qua binnenkomer kan dat tellen.

WILLIAMS: Het is zelfs nóg erger: ik ben nog nooit op een festival geweest. Het zal dus sowieso een ervaring worden. Ik heb geen idee wat me gaat overkomen. Ik heb nul live-ervaring: ik heb zelfs nog nooit met een of ander groepje in het lokale jeugdhuis gespeeld. Maar we hebben wel een paar kleine dingetjes gepland, kwestie van de overgang naar Glastonbury iets minder drastisch te maken.

Ik las dat je je liveband samenstelt op basis van hoeveel ze over James Brown weten. Hoe moet ik me dat voorstellen? Een quiz?

WILLIAMS: ‘In welke stad in Georgia is James Brown geboren?’ (lacht) Zo radicaal is het niet. Maar ik probeer wel stiekem te weten te komen van welke muziek ze houden. Ik denk niet dat ik in een groep kan spelen met mensen die niet van James Brown en Prince houden. Dat werkt gewoon niet. Maar voorlopig zit het wel goed.

Ik zou beter de groep managen zoals James Brown dat deed. Boetes uitdelen aan de drummer als hij een slag op de snare mist. Dat zou nog iets zijn.

Je lijkt wel veel te weten over je helden. Je ging de NME Radar Award afhalen met de woorden: ‘Thank you very much. ‘ Achteraf zei je dat Prince precies hetzelfde had gedaan in 1985, toen hij een prijs voor Favourite Black Album mocht ontvangen op de American Music Awards. Niet het soort wistje-datjes waar elke 25-jarige mee kan uitpakken.

WILLIAMS: Het is een soort obsessie. Ik ben altijd biografieën aan het lezen van de groten. James Brown, Jimi Hendrix, Prince, de oude bluesmannen. Op dit moment ben ik in Thelonious Monk bezig. Waarom ik dat doe? Je probeert het leven van je helden te begrijpen om er zo de gepaste eer aan te kunnen betuigen. Je moet dat snappen om in hun traditie te kunnen staan. De hele zwarte muziekgeschiedenis, die vertrekt bij de slavernij en van blues tot jazz tot soul tot hiphop evolueert. Ik denk dat ik er daarom zo maniakaal mee bezig ben: ik wil dat allemaal snappen.

Als ik een zwarte plaat beluister en achteraf een blank gezicht op de hoes zie staan, betrap ik mezelf erop om de muziek vanaf dan iets minder te vinden. Herkenbaar?

WILLIAMS: Je hoort dat toch? Ook zonder hoes weet je toch dat het een blanke is die zingt? De enige bij wie ik me ooit vergist heb, was Jamie Lidell. Heel goed gedaan, zijn soulnummers.

Meestal is er ook gewoon iets mis met de muziek als een blanke soul zingt. Ik maak altijd ruzie met mijn manager over Janis Joplin. Hij vindt het super, voor mij brengt ze een exotische kijk op soul. De typische blanke vrouw die denkt dat je gewoon hard en hoog moet krijsen om als een zwarte te klinken. Tom Waits doet voor mij hetzelfde, maar dan de lage, mannelijke variant. Jack White heeft dat ook: heel goede muzikant, maar zijn muziek raakt me niet op de manier waarop hij het bedoelt. Ik mis het begrip voor de traditie waar ze in willen passen. Snap je wat ik bedoel?

Zeg je nu dat ze de slavernij niet snappen?

WILLIAMS: Ze kennen het verleden de eer niet toe die het verdient. En dat hoor je.

Met alle respect: je begint een ietsie pietsie als een wigger uit Holland in da Hood te klinken.

WILLIAMS:(lacht) Auw. Toen ik twaalf was, luisterde ik veel naar 2Pac – ik knoopte zelfs zo’n zakdoek om mijn hoofd met de punt naar voren. Maar daar is het wel opgehouden, denk ik.

Misschien leg ik het verkeerd uit. Het gaat niet alleen over slavernij. Op YouTube staat een filmpje van Howlin’ Wolf – het kan ook Son House zijn – waarin hij uitlegt wat de blues is. ‘When you ain’t got no money, you got the blues. When you ain’t got no money to pay your house with, you still got the blues. When you ain’t got no money to buy your own food, you damn sure got the blues. Any time you’re thinking evil, you got the blues.’ Dat is het ook. Niet meer weten hoe je rond moet komen of wat je moet doen om te overleven. Ik denk dat iedereen dat soort momenten in zijn leven heeft, maar ze achteraf maar al te graag vergeet.

Heb jij er zoveel gehad?

WILLIAMS: Ja. Meer dan me lief is. (twijfelt) Maar daar heb ik het liever niet over.

Toch nog een beetje mysterie?

WILLIAMS: Een klein beetje. Als het mag. (lacht)

THE CHILD OF LOV

Uit op 6/5 bij Double Six.

DOOR GEERT ZAGERS

Cole Williams ‘IK IN HET MIDDEN, DAMON ALBARN RECHTS EN LINKS DE RAPPER DOOM, ZONDER MASKER: MET ZIJN DRIEËN STONDEN WE IN DE STUDIO TE KNIKKEN OP MIJN MUZIEK. DAN DENK JE TOCH: IK HOOR HIER NIET.’

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content