Het is met bijna oprecht medeleven dat Louis Theroux in ‘Gambling in Las Vegas’ bij Martha, het besje dat in tien jaar tijd vier miljoen dollar verspeelde, polst of ze niet verslaafd is. ‘Ik stop als ik wil.’
Als een man wiens taak het is je zo lang mogelijk aan de goktafel te houden, beweert je beste vriend te zijn, dan vraagt een normale mens zich instinctief af hoeveel fiches van 1000 dollar die vriendschap waard is. Maar niet gekke gokker en matrassenkoning Allan, hij maakt die man prompt tot peetoom van zijn dochter. Uit oprechte genegenheid of in de hoop via deze emotionele omweg meer gratis gokgeld los te weken? Vriendschap en opportunisme, nergens vloeien de twee makkelijker in elkaar over dan in Las Vegas. Een weekend lang groef Louis Theroux zich in in de gokzaal van het plaatselijke Hilton. Hij kwam weer aan de oppervlakte met Gambling in Las Vegas, een reportage waarin hij probeert te begrijpen waarom een mens er met het gemak waarmee hij doorgaans een pita met looksaus bestelt z’n halve, hele of dubbele maandloon doorjaagt.
‘Je hoopt dat jij degene zal zijn die winnend terugkeert uit Vegas.’ Wat natuurlijk niet gebeurt. Nooit. ‘Wie wint, stopt niet’, zal Tim later in de reportage vertellen. Maar wie verliest, stopt blijkbaar ook niet. Een gokker blijft wachten op het moment dat zijn geluk keert. Het meest pathetisch werd dit geïllustreerd door handelsreiziger John, die met de blik op oneindig en de verbetenheid van een pitbull die de postbode ruikt, bij het blackjacken bleef gaan voor die ene kaart die al zijn verloren geld zou terugtoveren. ‘Ga slapen’, spoorde Theroux hem lichtjes bezorgd aan. ‘Ik geef nooit op’, blafte John. Dat dit bij het gokken misschien niet zo’n beste eigenschap is, kwam niet bij hem op. Het was vijf uur ’s ochtends en de speelzaal werd enkel nog bevolkt door schimmen die van evenveel levensvreugde getuigden als de machines waarin ze hun briefjes van 50 en 100 dollar schoven. ‘Stofzuigers’, zou Allan die eenarmige bandieten minachtend noemen. En het was inderdaad met de passie waarmee je doorgaans een stofzuiger bedient dat hij er zijn geld in stak. ‘Waarom doe je dit?’, wilde Theroux weten. Allan frommelde nog een honderdje in de gleuf en antwoordde dat een mens toch iets moest doen. ‘Anderen gaan golven, maar dit is plezanter.’ Fun! Amusement! Daar draaide het volgens Allan in Vegas allemaal om. Toch werd ook zijn glimmende glimlach ietwat geforceerd toen bleek dat zijn intuïtie hem keer op keer in de steek liet. ‘Ik ben weg’, sneerde hij. Pr-man Richard noemde hem bij het uitzwaaien bijna ontroerd een goede gokker. Niet omdat hij vaak won, wel omdat hij bleef glimlachen, ook als hij verloor. Theroux keek hem aan alsof hij hem graag zou geloven.
Het is een blik waarmee Theroux wel vaker zijn gesprekspartners monstert en waarmee hij op wonderlijke wijze sympathie opwekt. Hoewel hij je openlijk de kleren van het lijf vraagt, voel je toch de aandrang om hem tegen de borst te drukken, over zijn bolletje te aaien en hem je diepste, ziekste fantasieën in het oor te fluisteren. Omdat je gelooft dat hij het niet verder zal vertellen, zelfs al heeft hij een cameraploeg bij zich. Het mooie en verfrissende aan Theroux is dat hij zich nooit boven zijn onderwerp plaatst. Het is met bijna oprecht medeleven dat hij bij Martha, het besje dat in tien jaar tijd vier miljoen dollar verspeelde, polst of ze niet verslaafd is. (‘Ik stop als ik wil.’) En wat haar zoon ervan vindt dat ze zijn erfenis erdoor jaagt. (‘Die heeft er niets mee te maken.’) Hij is geen Jambers die met een blitse lederen vest in de mest van boer Charel gaat peuteren op zoek naar snippers porno. Theroux zet zich altijd naast zijn onderwerp, kijkt het recht in de ogen en doet een mens telkens weer beseffen dat in elk van ons de waakvlam van de waanzin brandt.
Tine Hens
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier