In de luwte van zijn bestaan kampeerde Jan Van Rompaey maandelijks een dag in het cafetaria van de Universitaire Ziekenhuizen in Leuven. Hij sprak er met mensen, leefde zich naar best vermogen in in hun soms hachelijke situaties en confronteerde hen op zijn eigen prozaïsche wijze met de uitzichtloosheid van hun lot. Vervolgens schreef hij daar een nuchter, maar daarom niet minder aangrijpend stukje over in het persorgaan van het ziekenhuis. ‘Dorp in de stad’ was de titel van de column. Stilistisch was hij niet onmiddellijk verbluffend, maar Van Rompaey schetste wel een beeld van de strijdlust, de hoop en het doorzettingsvermogen die mensen uitstralen voor wie het leven nog weinig vanzelfsprekends heeft.

Vitaya kwam op het idee om het ondertussen gepensioneerde voormalige VRT-gezicht hetzelfde voor de televisie te laten doen. Het bijzondere aan Dorp in de stad is dat het leven werkelijk getoond wordt zoals het is, zonder gezochte verhaallijnen of handige montage die het leven toch wat spannender moeten maken dan het in feite is. Met een man die dolgelukkig is omdat hij met zijn handfiets buiten kan, heeft Van Rompaey het over zijn ongeval. Een vrachtwagen reed zijn motor aan. ‘Vanbinnen was ik volledig om zeep’, zegt de man. Maar dat hadden ze allemaal kunnen herstellen, alleen zijn been heeft hij moeten opofferen. ‘Het leven zal nooit meer zijn zoals vroeger’, deelt Van Rompaey de man zonder omhaal mee. Als Van Rompaey een dokter was, dan zou er weinig valse hoop in het ziekenhuis bestaan. Maar de man is het er niet helemaal mee eens. Zijn vriendin is zwanger. Na drie kinderen verwacht ze een tweeling. Een ander soort ongelukje, waar de man opnieuw door is beginnen te leven.

‘Hoe is het om te werken tussen al deze ellende?’, vraagt Jan aan een kinesiste die pingpongt met rolstoelpatiënten. Zij zou het geen ellende noemen. De grensverleggende kracht die de mensen hier dagelijks tentoonspreiden, vervult haar met een onverwoestbare hoop. Aan de drankenautomaat botst Jan op een vrouw met een jongen die vastgesnoerd zit in een soort antieke fiets. Joris had zuurstoftekort bij de geboorte, wat een deel van zijn hersenen verlamde. Omdat hij nooit liep, maar enkel kroop, was alles in zijn lijf scheef gegroeid. Het is nu weer rechtge-trokken. Twaalf weken wonen moeder en zoon al in het ziekenhuis. Elke ochtend om halfacht is zij bij hem. ‘Verlang je niet naar tijd voor jezelf?’ vraagt Van Rompaey. ‘Nee’, zegt de moeder.

Verderop ontmoet Van Rompaey Jan en Mieke, de ouders van ‘Jokke’ of Johan. Een ander motorongeval. Tien maanden lag Jokke in coma. De dokters waren pessimistisch. Ze voorspelden hem een vegetatief leven, waarbij de bekenden van vroeger voorgoed vreemden zouden zijn. Maar Jokke vocht terug. Hij praat opnieuw, zij het moeizaam, en als het niet gaat, spelt hij de woorden met behulp van het alfabet dat zijn vader op een geplastificeerd blad schreef. ‘Jullie hebben een zoon verloren en een zorgenkind teruggekregen’, stelt Van Rompaey. Jokke zegt dat het erger is dan een gevangenis, dat hij zijn vroegere leven terug wil. Hij was kelner en deejay. ‘We leren een andere Jokke kennen’, vertellen zijn ouders. ‘Er zijn dagen waarop je weent, er zijn dagen waarop je lacht.’ Meer is het niet. Meer is Dorp in de stad ook niet. Het is geen opvallend goed gemaakte televisie; de beelden zijn soms wat knullig, de muziekjes vaak klef. Maar het zijn doorleefde, verstilde verhalen van heel gewone mensen. En dat is mooi.

Door Tine Hens

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content