Sinds hij zijn yakuza-films afzwoer, verloor Takeshi Kitano veel van zijn kassapotentieel. Maar met ‘Zatoichi’, een ijzersterke variatie op de klassieke zwaardvechtersfilm, staat hij weer op het voorplan.
Zatoichi Vanaf 10/12 in de bioscoop
Zijn vorige films Kikujiro, Brother en Dolls hadden in Japan geen succes, maar naar Zatoichi zijn inmiddels al twee miljoen van zijn landgenoten komen kijken. Het project van Takeshi Kitano kon – zeg maar: mocht – dan ook niet mislukken. De film werd hem immers opgedragen door Chieko Saito, de vastgoedkeizerin van Tokio en als figuur op zijn minst even legendarisch als Zatoichi zelf, de blinde, door middeleeuws Japan dwalende masseur die als zwaardvechter zijn gelijke niet kent en de ene boosaardige samoeraibende na de andere over de kling jaagt.
Madame Saito is machtiger dan alle yakuza’s samen, maar vooral ook een kunstmecenas. Zij was de beschermvrouw van Katsu Shintaro, de acteur die van 1962 tot 1989 gestalte gaf aan Zatoichi en het personage eigenlijk ‘creëerde’. Ze beheerde zijn loopbaan, betaalde zelfs braaf zijn schulden. Kitano kent haar al van toen hij op de planken van de Asakusa-musichallwijk stond, en er opgeleid werd in de manzai, de Japanse vorm van improvisatiekomedie. ‘Ik heb een sterk oedipuscomplex’, vertelde hij onlangs. ‘Sinds mijn moeder vier jaar geleden gestorven is, heeft zij zowat haar plaats ingenomen.’ Enkele jaren na Shintaro’s dood vertelde Saito hem dat hij ooit een film zou maken over Zatoichi en Shintaro’s rol zou overnemen. Het werd een soort self-fulfilling prophecy: ‘Ik had te veel schrik om te weigeren’, vertelde de regisseur nadien over zijn beslissing om zijn eigenzinnige parcours even stop te zetten voor een opdrachtfilm. ‘Het is het soort persoon tegen wie men noodgedwongen verliest.’
Verliezen deed de essayist (van een geschrift met de titel Geen respect voor de filmtheorie), acteur, televisiekomiek, deejay, popzanger, schilder, pianist, en vooral filmregisseur in elk geval niet. Kitano beleefde een triomftocht in Venetië en Toronto, kreeg een distributiedeal met Miramax, en zijn film werd een ware kassahit in het thuisland. En het is niet alsof hij daarvoor heel wat offers heeft moeten brengen. Zijn Zatoichi heeft blond haar, in tegenstelling tot de kaalgeschoren boeddhistische monnik uit volksvertellingen van rond 1680. Hij is zeker ook geen ondubbelzinnig heldhaftige figuur zoals de mythe of Shintaro’s nalatenschap het wil. De keuze van nevenpersonages verliep naar verluidt volgens de formule, maar bood de kans om enkele taboethema’s te verkennen. Kitano staat lang – voor sommigen alvast te lang – stil bij de achtergrond van zijn personages (behalve dan van Zatoichi zelf): de sombere, getormenteerde lijfwacht/ ronin en zijn aan tbc lijdende vrouw, een oude vrouw en haar geflipte zoon die Zatoichi onderdak bieden, een achterlijke die als samoerai het dorp rondrent, twee geisha’s die al musicerend een wraakqueeste proberen te voltooien. Dat levert een aantal even bevreemdende, als aangrijpende flashbacks op over pedo- en homoseksuele gebruiken en rolpatronen in oud Japan (die allicht tot de actuele sociale structuur doordrongen).
De film is een wat iconoclastische, soms burleske, maar evenzeer donker poëtische, hypergestileerde Kitano-mix die de beats van dorsende boeren of dansende toneelspelers doorsnijdt met van bloed gutsende beatings in briljant geënsceneerde zwaardgevechten. De manier waarop Kitano ons tot identificatie dwingt door Zatoichi’s blindheid camerastandpunten en geluidstrack te laten bepalen, en ook hoe hij zijn typische afstand bewaart, is uitstekend geslaagd. Ondanks het succes in het thuisland, zit Kitano echter niet te wachten op Zatoichi 2. Hij wil zijn eigen films maken.
Dit is uw eerste periodefilm. Wilt u er meer maken in de toekomst?
Takeshi Kitano: Ik heb enkele ideeën, ja. Ik zou heel graag een film over de shogun maken, een grote film over de geschiedenis van Japan. Het zou echter een gigantisch project zijn, met duizenden figuranten. Op dit moment is dat financieel niet mogelijk, denk ik. Ik heb het script klaar, en wacht op de dag dat ik de kans krijg. Ik wil het zeker proberen.
Het personage van Zatoichi was ooit razend populair in Japan. Wat betekent hij in de collectieve verbeelding van huidig Japan?
Kitano: Het is een personage dat het volk bevrijdt van booswichten, een held zoals je overal in de wereld helden vindt. Daarom ook is hij ooit zo beroemd geworden. In het Japan van vandaag is het echter meer een naam dan wat anders. Een beetje zoals Superman of Zorro. Enkel de ouderen onder ons hebben de vroegere films van Zatoichi gezien; de jongeren kennen wel de naam, maar hebben geen flauw benul van hoe de films met Katsu Shintaro eruit zagen, hoe hij de figuur speelde. Ook ik heb ze zeker niet allemaal gezien. Ik heb er een of twee van bekeken op video, om een idee te hebben van hoe de films waren.
U speelt zelf Zatoichi, en het is geen traditioneel portret geworden.
Kitano: Ik respecteer de tradities, maar vind toch dat er nieuwe elementen bij moeten kunnen. Ik was dus op zoek naar iets dat de figuur een jonger cachet kon geven. Zatoichi was aanvankelijk maar een secundair personage in een boek, maar Shintaro Katsu ontwikkelde hem tot de figuur die we vandaag kennen. Aan bepaalde kenmerken kon ik gewoon niet raken: dat hij een masseur en blind is, dat hij een zwaard verbergt in zijn wandelstok en een meesterzwaardvechter is. Ook de Edo-periode was onaantastbaar. Voor het overige was ik vrij de film te maken zoals ik wou. Hij kreeg blond haar, zodat je hem beter kon onderscheiden van de rest in de gevechten. En ik maakte zijn wandelstok rood, om dezelfde reden.
Hoe kwam u bij Tadanobu Asano (‘Gohatto’, ‘Ichi the Killer’) terecht voor de rol van zijn rivaal, de lijfwacht?
Kitano: Asano is een erg populaire acteur, maar ik moet niks weten van de films waarin hij totnogtoe optrad. Ik vond dat hij wel eens wat andere soorten van rollen mocht proberen en vroeg hem om een auditie te doen. Ik was gelukkig met zijn prestatie. Zelfs als hij niet spreekt, steekt hij iets extra’s in zijn vertolking, in tegenstelling tot heel wat andere acteurs. Je kan close-ups maken van hem die tweemaal zo lang duren als die met anderen, en dat zonder één woord te gebruiken.
‘Zatoichi’ verschilt als klassieke zwaardvechterfilm misschien niet zo hard van uw moderne yakuza-films. De vogelvrije, gokkende samoerai in de film zijn bijna voorlopers van de yakuza.
Kitano: Dat is juist. Het woord ‘yakuza’ is afgeleid van ‘8-9-3’, zowat de slechtste kaarten die men kan hebben bij het traditionele spel in de film, dat een beetje op eenentwintigen lijkt. Yakuza waren steeds sterk verbonden met kansspelen, ze organiseerden die zelfs in de tempels.
De oosterse krijgskunstfilm, en meer bepaald de zwaardvechterfilm, maakt nu ook vanuit het Westen ophef. Wat denkt u van die plotse inhaalbeweging? Is Tarantino’s recyclage voor u cool?
Kitano: Ik heb Tarantino’s film niet gezien. Als het een film is met Sonny Chiba, dan zal hij in elk geval veel dichter bij de Hongkongfilm staan. Chiba kent trouwens niets van de kunst van het zwaard, noch van de bushido of Japanse gevechtscode. Er heerst op dat vlak een misverstand. Zelf ken ik goed kendo en de Japanse zwaardkunst, en de technieken van de laatste verschillen sterk van die van China, Hongkong of Korea. Westerlingen gooien die nogal eens op één hoop, terwijl ze radicaal verschillend zijn. In elk geval interesseert het me niet wat er allemaal gebeurt. Als het publiek tevreden is, des te beter. Ik aanvaard het.
En wat met uw houding tegenover de oude Japanse meesters? Het gevecht in de regen wordt als een hommage aan Kurosawa beschouwd.
Kitano: Kurosawa’s dochter stond de hele film door achter mij te kijken. Bij die regenscène draaide ik me om en zei om te lachen: ‘Zeg eens, vind je dat dit iets weg heeft van je vader?’ Waarop ze antwoordde: ‘Neen, helemaal niet.’ Nadien, bij de scènes met de halvegare die denkt dat hij een samoerai is, stelde ik dezelfde vraag: ‘Vind je dit dan niet helemaal Dodeskaden?’ Maar weer zei ze: ‘Niet in het minst.’ (lacht) Weet je, die scènes zijn geen hommages, het zijn knipogen, leuke kleine verwijzingen. Ik ben wellicht beïnvloed door Kurosawa, maar dat is nooit een bewust proces geweest.
Wou u dan op geen enkel moment het genre van de samoeraifilm vernieuwen?
Kitano: Neen. Ik heb het personage van Zatoichi niet zelf gekozen, het is me opgelegd. Ik was dus niet zozeer kunstenaar als wel vakman, iemand die probeert tegemoet te komen aan wat van hem wordt verlangd, de mensen die hem hebben gevraagd een plezier wil doen. Het was dus geen oorspronkelijk, persoonlijk project. Binnen dat kader, binnen de gestelde limieten heb ik toch getracht me wat te amuseren. Het moest in elk geval een andere Zatoichi worden. Maar had ik het genre willen binnenstebuiten keren, dan was ik allicht met iets als een Hongkongse zwaardfilm vol speciale effecten overgebleven. Ik wou daarentegen zo weinig mogelijk CGI gebruiken. Alleen voor de scènes van bloedvergieten gebruikte ik ze, om de impact van geweld en pijn te verzachten. Ik wou een effect dat aan een videogame deed denken, terwijl ik dat vroeger als de pest zou hebben gemeden, precies omdat ik wou dat het geweld ook zichtbaar pijn deed. Zoals je merkt, wordt het bloed op een niet-realistische manier getoond. Ik had natuurlijk ook een overdrijving kunnen gebruiken, bijvoorbeeld door Zatoichi te laten springen en hem salto’s te laten maken. Maar zoals gezegd, ik wou geen krijgskunstfilm. Aan de andere kant wou ik misschien wél terugkeren naar de oorsprong van de zwaardvechterfilms. De gevechtsfiguren zijn dan ook klassieke vormen die het publiek vandaag niet meer kent. Maar ik meng evengoed traditionele elementen met modernere zaken, zoals in het geval van het tapdansen, waar ik de klassieke dans met de geta liet uitvoeren als betrof het een stuk Amerikaanse zwarte cultuur.
De film is inderdaad een feest van ritme. Het tempo is traag, de gevechten zijn perfect getimed, de boeren op het veld slaan met hun werktuigen een cadans, en er is het tapdansen.
Kitano: Ja, dat tapdansen komt in heel wat culturen voor. Er is de Spaanse vorm, de Ierse, die van Gene Kelly en ga zo maar door. Er bestaat dus ook een Japanse variant, waarbij een specifiek soort schoenen wordt gebruikt, de geta’s. Je vindt ze terug in de kabuki-schouwspelen, of in de obon-dans. Ik gebruikte traditionele tapdansers, een groep die The Stripes heet, en liet hen uiteindelijk toch eerder als de Amerikaanse zwarten tapdansen. Die mix van zwarte cultuur en traditionele Japanse cultuur was waar ik naar streefde. Men vroeg mij of de scène beïnvloed was door Bollywoodfilms, maar ik heb in mijn leven nog nooit een Bollywoodfilm gezien. De scène staat integendeel heel wat dichter bij kabuki. Wat ik met Zatoichi wou doen, was eigenlijk het ritme van de oude films versnellen, een en ander wat dynamischer maken. In die periodefilms was het einde meestal krak hetzelfde: de slechterik wordt gedood, en dan is er feest in de stad – gewoonlijk eindigde het ook met een dans, een obon. Ik wou ook zoiets, maar om het niet te onverwacht te laten overkomen, heb ik van bij het begin van de film hard aan het ritme gewerkt. In het geval van de boeren, heb ik veel gewerkt met percussie.
U veranderde ook van componist. In plaats van Joe Hisaishi koos u Keiichi Suzuki.
Kitano: Ik wou met iemand anders werken omdat ik de tapdansscène en die opnamen van de boeren op het veld al had. Het waren allemaal scènes die op percussie gebaseerde muziek vereisten. Meneer Hisaishi is als componist niet zo flexibel, dus besloot ik maar iemand anders te gebruiken. Hisaishi is bovendien zo succesvol geworden dat ik bang ben dat hij iets te duur is geworden voor mij.
Uw motto was ooit: ‘miru mae ni tobe’, spring zonder te kijken. Neemt u minder risico’s naarmate u ouder wordt, of stelt het immer groeiende succes u in staat juist méér te durven?
Kitano: Ik voel me ten aanzien van het succes een beetje als een chef-kok wiens restaurant tot voor kort door niemand werd bezocht en die door een meer po- pulaire en minder dure keuken plots wel mensen over de vloer krijgt. Ik hou niet zo van succes, ik vind het eigenlijk een grote last, het brengt me in verlegenheid. Ik kan in Japan niet eens op straat komen. Ik waardeer het wel dat de film zo goed wordt onthaald, en de producenten zijn natuurlijk dik tevreden omdat ze geld hebben verdiend. Maar voor mij is succes of bekend zijn niet meteen een voordeel. In mijn hoofd heb ik met de jaren steeds meer zin gehad om risico’s te nemen. Hoe ouder ik werd, mentaal gezien dan, des te meer risico’s ik wou nemen. Maar mijn lichaam volgde me niet. En dat doet me echt wel pijn. Bij het tapdansen bijvoorbeeld, was er een grote kloof tussen wat ik wou doen en wat ik kon doen.
Is dat de enige reden waarom u niet zelf tapdanst in de film, hoewel u het toch heeft geleerd?
Kitano: Neen. Het zijn namelijk enkel de goeden die op het einde mogen dansen. Zatoichi mag dan wel een heldenfiguur zijn, ikzelf beschouw hem als een slechterik. Hij danst dus níet.
Door Jo Smets
‘Ik heb de film van Quentin Tarantino niet gezien.’
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier