Elk huisje heeft zijn kruisje, en zeker dat van John Lennon. Het verhaal van zijn gezin dat er nooit één was.

John Winston Lennon werd geboren op 9 oktober 1940 in Liverpool – al dan niet tijdens een bombardement van de Duitse luchtmacht. John was de zoon van steward Arthur Lennon en de ouvreuse Julia Stanley, maar hun hechte arbeidersgezinnetje in Penny Lane hield niet lang stand. Na de scheiding verkaste Arthur richting Nieuw-Zeeland.

Omdat Johns tante Mary ‘Mimi’ Smith haar vrijgevochten zus te onverantwoordelijk vond om voor hem te zorgen, nam ze haar vijfjarige neefje in huis. Samen met haar man George woonde ze dan op Menlove Avenue, vlak bij het Strawberry Field-kindertehuis van het Leger des Heils.

‘Tante Mimi woonde in de voorsteden in een mooi huis met een klein tuintje tussen dokters en advocaten’, getuigde Lennon daarover in Rolling Stone. ‘Het was zeker niet het grauwe plaatje dat altijd in de Beatlesverhalen werd opgehangen. In het klassensysteem zat ik ongeveer een halve klasse hoger dan Paul, George en Ringo, die allemaal in door de staat gesubsidieerde huizen woonden.’

Veel levensvreugde haalde de jonge Lennon niet uit die relatief gegoede achtergrond. Zijn oom stierf in 1957 aan levercirrose en hoe ouder John werd, hoe vaker hij het met tante Mimi aan de stok kreeg. Volgens hem schonk ze hem weinig liefde en had ze geen aandacht voor zijn artistieke talent.

‘Ik vroeg me altijd af waarom niemand me ontdekte’, liet Lennon ooit optekenen. ‘Zagen ze op school niet dat ik slimmer was dan wie ook? Ik zei tegen mijn tante: ‘Als je mijn gedichten weggooit, zul je er spijt van hebben als ik beroemd ben.’ En ze gooide de klerezooi weg. Ik heb haar nooit vergeven dat ze me niet behandelde als het genie of wat ik als kind ook was. Waarom bleven ze me dwingen om een kuddedier te worden, net als de rest? Ik was anders. Ik was altijd anders.’

Bij zijn moeder hoefde de rebelse John niet aan te kloppen, hoewel hij haar wel bleef zien. ‘Ze kon het leven niet aan’, zei Lennon in Rolling Stone. ‘Ze had een vent die de zee opvluchtte toen de oorlog uitbrak en ze kon mij niet aan.’ Het was wel zijn moeder, die Lennon later zou bezingen in Mother en Julia, die hem zijn eerste gitaar cadeau gaf en hem zijn eerste akkoorden leerde. Toen ze op 15 juli 1958 door een dronken politieman werd aangereden en overleed, was dat een enorme schok voor hem.

Zijn vader liet lang niets van zich horen. Pas toen Lennon vierentwintig, rijk en beroemd was, dook hij weer op. Aanvankelijk wilde John niets met hem te maken hebben – ‘Ik was te boos om wat hij mij en mijn moeder had aangedaan en om het feit dat hij pas opdaagde toen ik wereldbekend was.’ Arthur stapte echter naar de pers, waarin hij zich voorstelde als een arme man die borden moest wassen, terwijl zijn zoon een luxeleven leidde.

‘Ik liet me doen en zocht hem op’, vertelde John. ‘Tot aan zijn dood een paar jaar later hadden we nog een soort van relatie. Dat hij op zijn 65e trouwde met een 22-jarige secretaresse die nog voor The Beatles had gewerkt en ze samen een kindje kregen, vond ik hoopvol. Hij was toch zijn hele leven een dronkaard en een schooier geweest.’

Gelet op die labiele gezinssituatie hoeft het niet te verwonderen dat Lennon als puber een aandachts-junk was. Zelf had hij er een andere verklaring voor: als kind zou hij al last hebben gehad van psychotische waanbeelden. ‘Het heeft ervoor gezorgd dat ik een rebel werd. Een deel van mij wilde bemind en geaccepteerd worden en wilde niet die grootsprakerige, waanzinnige muzikant zijn. Alleen kan ik niet zijn wat ik niet ben. Door mijn attitude zeiden de ouders van de andere kinderen, onder wie Pauls vader: ‘Blijf uit zijn buurt.’ Ze voelden dat ik een lastpost was, me niet conformeerde en hun kinderen beïnvloedde. Dat klopte ook: ik deed mijn best om onrust te stoken in het gezin van elke vriend die ik had. Dat was deels uit jaloezie omdat ik zelf geen gezin had. Maar eigenlijk had ik dat wel. Ik had een tante, een oom en een mooi huis.’

Tot ergernis van Mimi weerhield dat er de zestienjarige Lennon niet van om zich te kleden als een Teddy Boy en tal van practical jokes uit te halen. Voor de jongere Paul, George en de andere Quarrymen was John een leidersfiguur. ‘Ik was een jongen uit de voorsteden die de rockers nadeed’, gaf Lennon toe. ‘Het was belangrijk om er stoer uit te zien. Ik heb mijn hele kindertijd met mijn schouders omhoog en zonder bril rondgelopen omdat brillen voor mietjes waren.’

(D.M.)

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content