Pratende herten, woekerend littekenweefsel en de kunst van het zetelzitten: geen enkele Belgische debutant die de laatste jaren zo’n fascinerend universum neerzette als Wide Vercnocke in zijn strips Mijn muze ligt in de zetel en Wildvlees. Het strafste: ga mee in zijn leefwereld en het slaat nog ergens op ook. ‘Mijn leven is banaal: het is de fantasie die het hem doet.’

Klik. Het geluid van de waterkoker die afslaat. Zijn rechterhand schroeft het deksel van de koffiekan los. Filter erin, de papieren randen dubbel gevouwen. Vijf schepjes uit een blikken koffiepot. Hij giet de filter op tot aan de rand. Wacht vijf seconden. Giet water bij. Dertig seconden laten doorlopen. Filter eraf. Deksel er weer op.

‘Zo. Suiker? Melk?’

Er zit precisie in zijn handelingen. Routine. Monotonie. Coupeer het in flitsende shots en je hebt die ene scène uit Requiem for a Dream, maar dan met minder heroïne en meer koffie.

‘En had je daar graag een koekje bij gehad?’

Hij wacht het antwoord niet af en doet de diepvries open. Neemt een pak marquisettes van Delacre. Ritst de kartonnen scheurstrook van de verpakking. Met een schaar knipt hij dwars doorheen het plastic. Condensatie op de chocolade. Hij trekt de folie eraf en zet het bakje voor me. Dezelfde precisie waarmee hij zijn koffie zet.

‘Je hebt dit nog gedaan, gok ik.’

‘Het zijn mijn twee dagelijkse rituelen’, zegt hij. ‘Iets te slappe koffie en marquisettekes. Een pak per dag. Geeft mijn dag wat structuur. Ik hou van rituelen. Zeker als ze wat compulsief worden.’ Het verzamelde oud papier onder de keukentafel, een box vol opgeplooide kartonnen koekjesverpakkingen, zet zijn woorden kracht bij.

‘Waarom eigenlijk bevroren koekjes?’

‘Bevroren marquisettes zijn de shit. Het doet iets met de smaak, dat bevriezen. Ze zijn goed na vier uur in de vriezer, maar ideaal is een volledige nacht. Als er condens op de binnenkant van het plastic staat, zijn ze perfect. Ik zou het Delacre eens moeten mailen: “Weten jullie dat jullie koekjes bevroren veel lekkerder zijn?”‘

‘Hoe ontdek je zoiets?’

‘Zoals iemand ooit champagne heeft ontdekt, zeker? Toeval. En veel uitproberen. Een tip: steek geen chocoladewafels in de diepvries. Werkt niet.’

Hij legt het uit met een zekere vanzelfsprekendheid. Alsof het normaal is. Terwijl: niets ten huize Vercnocke is normaal. Er heerst een aangename gestoordheid. Hij woont ergens één hoog in Brussel-centrum, boven een erotische boekenwinkel. De kaften van de helft van zijn stripcollectie, in het rek tegen de muur, zijn deels overplakt met stickers met het woord ‘fuck’. Charles Burns’ Fuck Hole is een winnaar. Zijn platenspeler draait Guido Belcanto. Vannacht droomde ik dat ik beroemd was.

Vercnocke lijkt dat niet opmerkelijk te vinden. Net zoals hij het niet opmerkelijk lijkt te vinden dat hij een wijd hemd met een print van stukken gesneden fruit draagt. En een oversized kostuumjas in appelblauwzeegroen.

Maar het is ook vreemd om een andere reden. Overal waar ik kijk, herken ik dingen uit zijn strips. De kat, die in het echt Albert blijkt te heten. De roze koffiekan met de versleten schroefdop. De MacBook op het bijzettafeltje. Maar vooral: ik herken Wide Vercnocke uit zijn strips. Zijn bovenarmen, zijn schouders, zijn kapsel: Vercnocke is zijn eigen personage.

Het geinige: in het echt heeft hij nog meer van een stripfiguur. Een eightiesstripfiguur, van het soort dat Ever Meulen wel eens tekende. Niet alleen door het hemd en de Dr. Martens aan zijn voeten, ook vooral door zijn carrure. Lang en mager met brede schouders en gespierde bovenarmen, hoog opstaand haar, een lang, gladgeschoren gezicht: zijn lichaamsbouw lijkt op de klare lijn gemodelleerd.

‘Zullen we het interview anders in de zetel doen?’ vraagt hij, koffiekan en koekjes in de hand. Ik volg hem naar de living, waar een gigantische, vaalgele stoffen kuip de helft van de oppervlakte in beslag neemt. Erin gaan zitten is erin verzakken.

‘Is dit ‘m nu, jouw zetel?’

‘Niet mijn zetel. De Zetel. Dat is zijn naam: De Zetel. Stond oorspronkelijk bij de ouders van mijn vriendin, maar nadat ik er per ongeluk brand had gesticht door niet-herlaadbare batterijen in een batterijenlader te steken, hebben we hem mogen meenemen. De achterkant is één grote roetvlek. Ik moet wel zeggen: het is een motherfucker om te verhuizen.’

Een zetel met geschiedenis, kortom. Het meubel is een constante in zijn strips. Naast zichzelf zijn favoriete personage. De eerste keer dat Vercnocke onder de aandacht kwam, als winnaar van de publieksprijs van de Knack Focus Stripstrijd, had De Zetel een hoofdrol. Mijn muze in de zetel, zijn debuut, was een ode aan De Zetel. En in Wildvlees, zijn jongste strip, duikt hij opnieuw pagina’s lang op in de achtergrond.

Vanwaar die fascinatie?

WIDE VERCNOCKE: Het is de plek waar ik het grootste deel van de dag doorbreng. Of toch de hele voormiddag. Liggen. Mails checken. Tv kijken. Websites afschuimen. Koffie drinken. Koekjes eten. In slaap vallen. Het gebeurt allemaal hier. Ik heb lang gedacht dat het zuivere luiheid was, maar ondertussen ben ik eruit dat het eerder een soort drang naar het absolute nulpunt is. In de zetel is er geen willen en geen niet-willen, als je begrijpt wat ik bedoel.

Niet echt.

VERCNOCKE: Op zich gebeurt er weinig groots en meeslepends in mijn leven. Maar in mijn hoofd is het anders. Ik ben nogal vatbaar voor dagdromen. Iedereen heeft dat wel voor een stuk, maar bij mij gaat het iets verder. Als ik een glas afwas, dan verbeeld ik me dat het glas breekt, in mijn arm snijdt. Hand eraf. Pezen die eruit hangen. Loop ik langs een standbeeld van Godfried van Bouillon, dan flasht het voor me dat die zijn speer werpt. Zie ik een documentaire over burlende herten, dan vraag ik me af wat ze zeggen. ‘Hey, hey, gij daar, gaan we poepen?’ bijvoorbeeld. Dat is voor mij De Zetel: de plek waar ik alles kan fantaseren. Het centrum van mijn universum. Ik kan overal zijn en alles doen van hieruit.

Wat het ook is: ik heb schrik voor overdrive. Te hard gaan zit in mijn familie. Ik denk dat ik daarom bewust een zo vlak mogelijk leven probeer te leiden. Kabbelend. Mijn leven is banaal: het is de fantasie die het hem doet.

HET ZEGT IETS OVER HOE HIJ HET GEFLIKT HEEFT. Wide Vercnocke is twee strips ver in zijn carrière, maar het universum dat hij in korte tijd heeft opgebouwd is indrukwekkend. De interessantste debutant sinds Brecht Evens en Brecht Vandenbroucke, mag ik wel zeggen. Niet dat hij met een van die twee te vergelijken valt. In geen tijd heeft hij zijn eigen beweeglijke, levendige stijl ontwikkeld, zijn eigen poëtische taalgebruik, zijn eigen denkwereld.

Maar vooral: zijn eigen vertellogica. Want het moet gezegd: het is wel een behoorlijk bizar universum. Wildvlees, sinds vorige maand in de handel, is geen realistische strip. Wat begint als een reeks eindeloze dagen van een vrouw in een eenzaam appartement, verandert al snel wanneer het hoofdpersonage een burlend hert ontmoet. Dat in een man verandert die op Vercnocke lijkt. Met wie ze seks heeft. Waarna het snel heel, heel raar wordt. Op een bepaald moment wordt ze een wolk die in een geweer verandert en waar het tot mens getransformeerde hert mee begint te schieten.

Dat soort raarheid.

Ik moet bekennen: ik snap er niets van.

VERCNOCKE: Dat is niet erg, hoor.

Pas op: ik vind het heel goed…

VERCNOCKE: Maar je snapt er dus niets van. Echt, dat is oké. Ik snap zelf ook niet alles. Dat van die wolk die een geweer wordt: geen idee hoe ik daarbij ben gekomen.

Ik had wel een paar vragen na het lezen. Zoals: waarom heet de strip eigenlijk Wildvlees?

VERCNOCKE: Dat heeft met dit te maken. (toont een litteken op zijn linkerhand) Dour 2011. In een moment van dronkenschap leek het me een goed plan om een kortere weg te nemen naar de camping: over een hoog Herashek. ‘Doe dat niet, Wide, het is maar honderd meter om’, zeiden mijn vrienden. ‘Nee, nee, ik ga langs hier’, lalde ik. Op het hek kruipen was geen probleem, maar vervolgens kreeg ik het lumineuze idee recht te staan en eraf te springen. Mijn hand is blijven haken achter de pinnen. Het volgende wat ik weet, is dat alles vol bloed hing en ik de pezen in mijn hand kon zien.

Dat is de aanzet geweest voor deze strip. De vleeshoop die zo’n wonde is. Die américain. Om een of andere reden vond ik dat litteken fascinerend. Ik kon het niet laten om de hele tijd dat verband op te lichten en te kijken hoe de wonde dichtgroeide. De wonde geneest en die pezen en botten zitten daar nog altijd in.

En hoe precies komen daar parende herten bij?

VERCNOCKE: Sowieso wilde ik al langer iets met herten doen. Heel gekke beesten. Ik heb eens een documentaire gezien over hoe ze zich gedragen tijdens de paartijd. Ze worden waanzinnig dol en vergeten alles behalve zich voortplanten. Vond ik heel erg grappig. Dat idee zat dus al langer in mijn hoofd.

Maar hoe die link er dan kwam: dat weet ik ook niet precies. Ik denk – maar nu moet ik mijn eigen gedachten reconstrueren – dat het aan het woord lag. Wildvlees. Loslopend wildvlees. Loslopend wild. Hert. Ik denk dat het dat was.

Er zit een associatieve logica in Wildvlees, eerder dan een narratieve.

VERCNOCKE: Ik heb het wel geprobeerd, er een verhaal in te steken. Het ligt hier nog ergens, het uitgeschreven scenario, maar het heeft nog weinig met Wildvlees te maken. Ik denk dat dat tegelijk een probleem en een zegen is voor mij. Ik kan niet werken met een scenario of decoupage, zoals we op school geleerd hebben, maar ik laat zo wel veel ruimte. En dat zorgt ervoor dat er sprongen gemaakt kunnen worden. Dat ik dingen kan doen die normaal niet kunnen. Mijn tekeningen zijn vooral een aanleiding om een visuele strip te maken. Zo pitch ik het ook altijd bij mensen: een visuele striptrip. Je moet het niet snappen. Je moet vooral proberen om erin mee te gaan. En af en toe eens terugbladeren om het wat meer te snappen.

Probeerde je nu net terloops een nieuwe genrenaam te introduceren?

VERCNOCKE: Absoluut. De visuele striptrip. Of de visuele tripstrip. Daar ben ik nog niet uit. Klinkt alleszins beter dan graphic novel. (lacht)

Ergens lijkt het op wat Peter Verhelst doet met taal. Een soort vrije associatie van beelden.

VERCNOCKE: Grappig dat je hem noemt. Enkele jaren geleden, ten tijde van Mijn muze ligt in de zetel, heb ik hem aangeschreven: of hij eens naar enkele pagina’s wilde kijken – misschien heb ik hem zelfs lichtelijk gestalkt. Hij heeft uiteindelijk geantwoord dat de poëzie beter kon, maar de tekeningen wel interessant waren. Had heel mooi kunnen staan als aanprijzende quote op de achterflap. Peter Verhelst: ‘De poëzie kan beter, maar de tekeningen zijn wel interessant.’ (lacht)

Zit er eigenlijk symboliek in Wildvlees die ik gemist heb?

VERCNOCKE: Een beetje. Maar het is geen David Lynch-film of zo. ‘De prentjes waarin een rood gordijn zit, zijn een droom’: op dat soort verklaringen moet je niet wachten. Ik denk dat mijn strips poëtisch zijn, maar zonder pretentieus te willen worden. Ik hou niet van pretentie. In mijn dossier voor een letterenbeurs stond eerst dat het wildvlees symbool stond voor het littekenweefsel in menselijke relaties. Die zin heb ik geschrapt. Het is wat het is. Je moet er niet te veel over nadenken. Ik kan er een uitleg aan geven, maar dan wordt het snel wankerig. (doet een rukhandje op kruishoogte) ‘In de cultuurgeschiedenis hebben we gezien dat Zeus zich ook als dier vermomde om vrouwen te bezwangeren.’ Pas op: dat zit er misschien echt wel in. Maar het is aan de lezer om dat eruit te halen of niet.

Vroeger had ik dat meer, die pretentie. Toen ik nog studeerde, dweepte ik met Cobra en Matisse. Ik wilde schilderen als Alechinsky. Met penselen en tubes. Zoals het een echte kunstenaar betaamde. Maar op een dag, dacht ik: ‘Fok it, ik ga gewoon tekenen.’ En dat is zo gebleven. Potlood, papier, essentie.

Visueel heb je ook je eigen stijl gecreëerd. Er zit een lijnenspel in dat ik nog niet vaak in de Belgische strip heb gezien.

VERCNOCKE: Ik ben geen mooitekenaar. Ik hou van tekeningen die een beetje leven. Ik heb een vieze tand voor Marvel-comics, vanwege het absurdisme dat erin zit. ‘En na de blootstelling aan de kernreactor groeide er ineens een derde arm uit zijn borstkas: zijn superarm’: ik vind dat fantastisch. Maar de tekeningen slaan op niks. Ze zijn bewerkt en bewerkt en bewerkt. Doodgemaakt.

Je gaat er wel ver in: je mannetjes op het ene zijn niet je mannetjes op het andere prentje.

VERCNOCKE: Dat is zo.

Ik realiseer me net dat dit de meest kinderlijke verwoording van een vraag ever is. Excuus.

VERCNOCKE: Niks mis mee. Je had kunnen vragen waarom de visuele continuïteit van de personages niet aangehouden wordt doorheen de vignetten. Ik ben blij dat je dat niet gedaan hebt. (lacht) Soit, ik heb me daar lang om geschaamd. Het is zowat het eerste wat je op school leert. Zorg dat je mannetje er overal hetzelfde uitzien. Anders verwar je de lezers. Alleen: ik kan dat niet. Ik werk graag snel. Alles moet zo snel mogelijk gaan. De dag dat ik me realiseerde dat het niet hoefde, dat mijn mannetjes niet op elk prentje hetzelfde moesten zijn, dat was heel bevrijdend.

Ik ben geen groot stripkenner. De meeste strips interesseren mij niet zo. Maar ik merk wel dat ik een voorkeur heb voor de iets vrijere strip. Ik ben een grote fan van het werk van Bastien Vivès, het laatste wonderkind van de Franse strip. Zijn bekendste strip is De smaak van chloor, over een dude die in het zwembad een mooi meisje stalkt. Heel mooi gestileerd. De pers was er dol op: eindelijk een striptekenaar die voor jong en oud tekent. De hele familie. En wat doet Vives dan: hij brengt Les melons de la colère uit. Een strip over een vrouw met megadikke tetten. Pure vunzigheid. Ik vond dat zo grappig. Dat hij dat durft. Ik zou het zelf ook eens graag doen, een fetisjstrip uitbrengen.

Wat zou dan jouw fetisj zijn?

VERCNOCKE:(kurkdroog) Grote penissen. Hele grote penissen.

KLIK. HET GELUID VAN DE WATERKOKER DIE afslaat. Zijn rechterhand schroeft het deksel van de koffiekan los. Filter erin, de papieren randen dubbel gevouwen. Vijf schepjes uit een blikken koffiepot. Hij giet de filter op tot aan de rand. Wacht vijf seconden. Giet water bij. Dertig seconden laten doorlopen. Filter eraf. Deksel er weer op.

‘Zo. Zwart met suiker, was het, zeker?’

‘Ik heb een déjà vu.’

‘Dat komt omdat je er daarnet ook al bij stond toen ik koffie zette.’

Maar ook om een andere reden. Pas nu, bij de tweede keer realiseer ik me dat het exact hetzelfde ritueel is als in de opening van Wildvlees, waarin een vrouw haar eenzame dagen vult door steeds opnieuw koffie te zetten. De tekeningen zijn bijna een handleiding van hoe Vercnocke koffie zet. Strip en realiteit: het is een dunne grens in zijn appartement.

Het geluid van een sleutel die in het slot gestoken wordt. Zijn vriendin wandelt de keuken binnen.

‘Hallo, ik ben Auke.’

‘Ik ken jou’, wil ik zeggen. ‘Jij zit in Wide zijn strips. Naakt.’

Ik realiseer me tijdig dat dat niet grandioos is als opener. Ik hou het bij ‘hallo terug’.

‘Er is koffie, Auke’, zegt Vercnocke. ‘Verse. Hij moet niet in de microgolf.’

‘Kan koffie in de microgolf?’ vraag ik.

‘Ze vindt dat keilekker omdat die dan naar karamel smaakt. Heiligschennis, ik weet het’, zegt Vercnocke.

‘Watte?’ roept ze vanuit de gang.

‘Dat je je koffie graag in de microgolf steekt’, roept hij terug.

‘Dat is keilekker. Smaakt naar karamel.’

‘Voilà.’

Ze steekt haar hoofd door de deuropening. ‘Ik ben ook nogal specifiek in hoe ik mijn koffie drink. Er zijn drie bepaalde tassen die ik gebruik. Anders smaakt mijn koffie niet. Daarom ook dat ik zot word als Wide mijn tas gebruikt.’

‘Zoals nu.’

Vercnocke kijkt naar de rode bollentas voor hem.

‘Sorry.’

Opnieuw: ik ben de enige die het gesprek niet helemáál normaal lijkt te vinden.

Je plukt wel graag uit je leefomgeving voor je strips.

VERCNOCKE: Ik vind het heel moeilijk om vreemde dingen te tekenen. Het voelt veel natuurlijker aan om dingen te tekenen die ik goed ken. Meer moet je er niet achter zoeken.

Ik hou gewoon enorm van objecten. Dingen die je zo lang hebt dat je ze graag ziet. Dat je er karakteristieken aan begint toe te wijzen. Heel sympathieke tas, bijvoorbeeld, deze. Daarom ook dat ik die dingen graag teken. Het is een soort eerbetoon aan de objecten die ik graag heb.

Maar het is niet alsof je strips autobiografisch zijn?

VERCNOCKE: Neen. Of tenminste: ik denk het toch niet. Ze zeggen vooral iets over mijn fantasie.

Je hebt daarstraks al eens gehint naar je afkomst. Je komt uit een ietwat rare familie, naar ik vernomen heb.

VERCNOCKE: Elke familie heeft rare trekken.

Maar in jouw familie zijn ze toch iets raarder.

VERCNOCKE: Waar doel je op?

Wie is Boutman?

VERCNOCKE: Ah, Boutman. Dat is mijn vader. Rombout Vercnocke, maar iedereen zegt Boutman of Bout – ik ook, trouwens. Een heel toffe mens. Het is een heel moeilijke geschiedenis geweest, maar uiteindelijk komt het er nu op neer dat hij in een mobilhome woont op de oprit van mijn oma. En dat vat het wel goed samen. Vroeger omschreef hij zichzelf weleens als sjamaan, ondertussen is hij wat gekalmeerd. Hij heeft een wat bijzondere manier van denken. Hij was veel met numerologie en yijing bezig. Veel met symboliek ook. Heeft ook een tijdje op Radio Maria voorgelezen. Er valt veel over hem te zeggen, maar het is altijd interessant om met Boutman te praten. Hij heeft mijn manier van denken wel beïnvloed.

We zijn een wat speciaal gezin thuis. We zijn met drie broers, telkens met een jaar tussen. Ik ben de jongste, zoals je wel kunt merken. Mijn oudste broer is technieker van koelinstallaties. Een koelkastreparateur, in de volksmond. Hij had een personage van Gerard Walschap kunnen zijn. Een soort Houtekiet. Enorm gespierd. Kan alles herstellen. En mijn andere broer is een theoretisch fysicus, gespecialiseerd in zwarte gaten. Hij werkt na aan de universiteit van Stanford, onder San Francisco. Onlangs is er nog een bewijs gevonden dat er een kosmische inflatie van de oerknal detecteerbaar was in de achtergrondstraling. Wel, die man die dat ontdekt heeft, met hem werkt mijn broer samen. Hij is een gemane pee, daar.

Het is een combinatie die je niet in elk gezin tegenkomt.

VERCNOCKE: Wij zijn dan ook niet elk gezin.

En je moeder?

VERCNOCKE: Mijn moeder heeft in februari zelfmoord gepleegd. De Else aan wie Wildvlees is opgedragen, dat is zij. Een germaniste, stiekem verliefd op Hugo Claus.

Psychiatrie is een beetje de specialiteit van onze familie. Dat klinkt megazwaar. En dat is het ook. Maar voor mij is het een normaliteit geworden om daarmee om te gaan. Ik weet nu dat ik uit een speciaal gezin kom, maar toen ik opgroeide, had ik dat niet door. Het was normaal. Ergens had mijn jeugd iets van What’s Eating Gilbert Grape, die film. Allez, niet dat ik een autistische broer had die op Leonardo DiCaprio leek. En niet dat mijn moeder driehonderd kilo woog. Maar de sfeer heeft er iets van. Ik heb veel heftige dingen gezien en meegemaakt met mijn ouders, maar het was nooit alleen maar heftig. Ik heb schone beelden gezien, absurde inzichten meegekregen, prachtige verhalen meegemaakt. En het was ook altijd absurd grappig. Zelfs op de donkerste momenten zat er humor in. Mijn afkomst is een grote waarde in mijn leven.

Uiteindelijk is het ook een keuze hoe je naar die dingen kijkt. Ik herinner me een avond dat ik thuis kwam en er vijftien christelijke bedevaarders in onze living zaten. Om een of andere reden had Bout het een goed plan gevonden om Spaanse en Litouwse reizigers van een naburig christelijk jeugdfestival onderdak te bieden. Niet één of twee, maar een ongelimiteerd aantal. De garage was omgebouwd tot een kantine. Toen ik wilde gaan slapen lagen er twee Litouwers in mijn bed. Je kunt dat niet normaal vinden en zot worden van de situatie. Maar je kunt ook bij een vriend gaan slapen en beseffen dat je achteraf een mooi verhaal hebt om te vertellen. Ik heb de neiging om het tweede te doen.

Dat is wel een bijzondere manier om ermee om te gaan.

VERCNOCKE: Ik kan ermee overweg, ja. Er is een andere kant aan, dat besef ik wel, maar ik probeer vooral naar het positieve te kijken. Vroeger noemde ik dat actief positivisme. Of positief activisme – daar was ik nog niet uit. Deels uit zelfbehoud ook. Mijn broers en ik proberen er alle drie op een positieve manier een draai aan te geven. Mijn jongste broer reist heel veel. Mijn oudste broer leeft net heel honkvast en stabiel. En ik, ik heb mijn strips. Ooit maak ik er misschien een strip van. Een familiekroniek. Genoeg materiaal voorhanden.

Ik denk dat dat absolute nulpunt van daarstraks daar ook iets mee te maken heeft. Genetisch gezien heb ik die waanzin ook in mij. Die overdrive: daar heb ik wel schrik van. Dat absolute nulpunt is mijn manier om niet dol te draaien. Allez, ik denk dat. Het is nog veel te vroeg om dat met zekerheid te kunnen zeggen. Het voornaamste dat ik tot nu toe heb opgestoken, is dat het oké is. Alles is oké. En dat is een superbanale conclusie, maar ook dat is oké. Want mijn tekeningen maken het dan wel speciaal. In mijn strips kan ik genoeg speciaals doen.

‘Nog een koekje anders?’

Hij wacht het antwoord niet af en doet de diepvries open. Neemt een pak marquisettes van Delacre. Ritst de kartonnen scheurstrook van de verpakking. Met een schaar knipt hij dwars doorheen het plastic. Condensatie op de chocolade. Hij trekt de folie eraf en zet het bakje voor me.

Hij heeft gelijk. Ze zijn echt beter bevroren.

Met dank aan cmb58.be voor de locatie van de fotoshoot.

VOLGENDE WEEK STEF AERTS

DOOR GEERT ZAGERS – FOTO’S ATHOS BUREZ

Wide Vercnocke ‘BEVROREN MARQUISETTES ZIJN DE SHIT. HET DOET IETS MET DE SMAAK, DAT BEVRIEZEN. HOE JE ZOIETS ONTDEKT? ZOALS IEMAND OOIT CHAMPAGNE HEEFT ONTDEKT, ZEKER? TOEVAL. EN VEEL UITPROBEREN.’

Wide Vercnocke ‘ER GEBEURT WEINIG GROOTS IN MIJN LEVEN. MAAR IN MIJN HOOFD IS HET ANDERS. ZIE IK EEN DOCUMENTAIRE OVER BURLENDE HERTEN, DAN VRAAG IK ME AF WAT ZE ZEGGEN. ‘HEY, HEY, GIJ DAAR, GAAN WE POEPEN?’ BIJVOORBEELD.’

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content