Christiane Harlan, de weduwe van Stanley Kubrick, gaat geen vraag uit de weg over haar geniale man en zijn reputatie van excentrieke mensenhater. ‘Hij verlangde enorm naar orde en structuur, maar hij had net zo goed van vleugels kunnen dromen.’ Door Wolfgang Höbbel & Thomas Hüetlin.
‘THE STANLEY KUBRICK ARCHIVES’
Alison Castle, Taschen, ca. 544 blz., a 150 (uit in maart). www.taschen.de
‘Stanley Kubrick.’ Overzichtstentoonstelling.
Martin-Gropius-Bau, Berlijn. Nog tot 11 april. www.stanleykubrick.de
De vroege films van Kubrick
Nog tot 27 februari in Flagey. www. flagey. be
EXTRA OP WWW.FOCUSKNACK.BE
patrick duynslaegher over de films van stanley kubrick
Toen Stanley Kubrick op 7 maart 1999 in zijn slaap overleed, liet hij niet enkel een briljant oeuvre, maar ook een heleboel onopgeloste vragen na. De 70-jarige regisseur, die filmgeschiedenis schreef met meesterwerken als A Clockwork Orange, Full Metal Jacket en 2001: A Space Odyssey, leefde teruggetrokken op zijn landgoed Childwickbury Manor nabij Londen en meed alle contact met de pers. Aan stof voor goede interviews was er nochtans geen gebrek. Er waren zijn visionaire films waarmee hij zich ontpopte tot een van de allerbelangrijkste regisseurs van de 20e eeuw. Er was zijn unieke positie binnen de filmindustrie, waardoor hij telkens gigantische opnamebudgetten wist los te peuteren zonder zijn ziel te verkopen. Er was zijn vreemde werkethiek – ‘Nooit verder dan een autorit van huis draaien, zodat je elke avond in je eigen bed kunt slapen’. Maar bovenal was er zijn legendarische reputatie van gestoord genie: Stanley Kubrick die een helm droeg in zijn wagen, Stanley Kubrick die honderdduizenden fiches verzamelde, Stanley Kubrick de misantroop, die het geweer bovenhaalde als mensen te dicht bij zijn landgoed kwamen – en zo zouden we nog wel enkele pagina’s kunnen doorgaan.
Als het aan Kubricks weduwe Christiane Harlan ligt, komt er zes jaar na de dood van haar echtgenoot een eind aan al het gemythologiseer. De Duitse uit Hamburg, die 42 jaar lang lief en leed met hem deelde, zette haar schouders onder een indrukwekkend boek over de legende Stanley Kubrick, en organiseerde in Berlijn een grote overzichtstentoonstelling om een aantal hardnekkige mythes over haar man te ontzenuwen. Bij haar operatie ‘kaarten-op-tafel’ horen ook interviews, waarin ze zelfs vragen over haar oom – de nazi-cineast Veit Harlan – niet uit de weg gaat. Sterker nog: de pers is zelfs welkom op Childwickbury Manor, waar Stanley Kubrick ook begraven ligt.
Om met de deur in huis te vallen: was uw man werkelijk een freak?
Christiane Kubrick: Nee, al die indianenverhalen zijn verzinsels van journalisten die niet konden verdragen dat mijn man niet met hen wilde praten. Hij vertrouwde geen interviews, omdat hij schrik had dat hij er als een complete idioot zou uitkomen. Maar ironisch genoeg bereikte hij daar alleen maar het omgekeerde mee.
Hoe stond hij daar zelf tegenover?
Kubrick: Als hij een goede bui had, zag hij er de humor wel van in – ‘moet je nù eens zien wat voor onzin ze weer over me hebben geschreven’. Maar hij kon er zich ook verschrikkelijk aan ergeren en ongelooflijk boos over maken. Een moeilijk moment was toen hij begin de jaren ’90 hoorde dat een dubbelganger zich voor hem uitgaf, en kleine jongetjes ontvoerde. Toen is er iets gebroken bij hem, want hij besefte dat dat alleen maar kon omdat niemand wist hoe hij er precies uitzag. Op het einde van zijn leven vroeg hij zijn vriend Michael Herr nog om een boek te schrijven, en alle mythes die over hem de ronde deden te corrigeren. Maar dat heeft hij helaas niet meer mogen meemaken.
Herr schrijft onder meer dat uw man maar weinig aan zijn schooltijd heeft gehad.
Kubrick: Ontzettend weinig. De school was een pest voor hem, ook al omdat hij niet graag kind was. Hij vond het vervelend en onwaardig: daarom ging hij ook op zijn negentiende al van huis weg om te trouwen en als volwassene te leven. Toen ik hem leerde kennen was hij 28, maar dan nog had hij er een hekel aan om ergens de jongste te zijn, zoals op de set van Spartacus. Hij probeerde zich altijd van zijn leeftijdsgenoten te onderscheiden door zijn kleding – witte hemden, stropdas en jas. Peter Ustinov heeft daar ooit een heel scherpzinnige opmerking over gemaakt: ‘Stanley is een mens die nooit jong is geweest, en ook nooit jong zal overkomen.’
Naar verluidt kocht uw man haast nooit nieuwe kleren en schafte hij zich voor de bruiloft van uw oudste dochter bij Marks & Spencer een pak aan van amper 125 euro.
Kubrick: Eerst was hij zelfs helemaal niet van plan een pak te kopen – hij merkte gewoon niet hoe slordig en verkreukeld hij er altijd bij liep. Pas toen mijn dochter begon te huilen, stuurde hij zijn chauffeur naar Marks & Spencer om een pak te gaan halen. Ik vond het heel mooi, maar hij vond het verschrikkelijk, omdat hij zich er niet kon in bewegen. ‘Ik wil er geen woord over horen’, zei hij de hele tijd. ( lachje)
Een ander gerucht dat de ronde deed, was dat hij aan verzamelwoede leed en enorme archieven aanlegde. Op dit landgoed alleen al zou hij wel honderd kamers vol teksten en fiches hebben gestopt.
Kubrick: Geen idee of hier honderd kamers zijn – ik heb ze nooit geteld. Maar het klopt wel dat hij werkelijk álles bewaarde. De kamers, stallen, schuurtjes en kelders zaten vol met zijn spullen, die hij ‘ooit wel eens zou opruimen’. Maar het was hopeloos, hij kon gewoon niets weggooien. Zelfs zijn post hield hij bij, in grote zakken, om ze later nog eens te kunnen herlezen. Maar op die zakken zette hij dan gewoon nieuwe spullen, zodat het uiteindelijk meubels werden. Een kat zou er haar jongen nog niet in teruggevonden hebben.
Volgens Michael Herr bedacht hij nochtans allerlei spitsvondige ordeningssystemen.
Kubrick: Hij verlangde heel erg naar orde en structuur, maar hij had net zo goed van vleugels kunnen dromen. Financieel en artistiek was hij heel secuur, maar als hij zijn tweede schoen zocht, dan vond hij hem niet.
Over Napoleon alleen al zou hij een gigantisch archief hebben aangelegd: fiches over elke dag van zijn leven en meer dan 18.000 prenten.
Kubrick: Napoleon was zijn grote passie. Hij was enorm gefascineerd door zijn slimme organisatie, zijn minutieuze voorbereidingen, zijn keuze van generaals en officieren, zijn tactisch inzicht… Hij had ook een theorie dat het leven van Napoleon een fundamentele levensvraag illustreerde: hoe hyperintel- ligente mensen aan hun eigen ijdelheid ten onder gaan. Zoals je weet heeft mijn man nooit een film over Napoleon gemaakt, maar toch gingen al zijn films er op de een of andere manier over: de emoties die de bovenhand halen op ons talent en ons verstand, en ons uiteindelijk te gronde richten.
Hoe verklaart u die grondigheid waarmee hij de documentatie voor zijn films aanpakte?
Kubrick: Het was een levensvervulling: hij wilde altijd alles uit een onderwerp halen. Zijn motto was: ‘Als je niet van het materiaal houdt, laat het dan liggen. Er zijn al genoeg middelmatige films.’ Verveling kende hij niet, en hij had geen geduld met mensen die zich niet voor tweehonderd procent inzetten. Uit het raam kijken volstond al om hem razend te maken: ‘Of je doet mee, of niet!’
Schreeuwde hij vaak?
Kubrick: Nee, maar hij had wel een angstaanjagende blik. Heel snel: eens kort opkijken en gedaan. Veel mensen waren daar bang voor. Maar die afkeuring duurde nooit lang, en daarvan hield ik zo bij hem.
Wat maakte hem kwaad?
Kubrick: Hij had een grote afkeer van ijdelheid. Het irriteerde hem als mensen iets pompeus of doms zegden.
Hij werkte anders wel in het ijdelste bedrijf ter wereld. Ironie van het lot?
Kubrick: Misschien wel, maar hij hield er zich zo ver mogelijk van weg. Party’s vond hij bijvoorbeeld een verschrikking. Hij was het niet gewend, omdat zijn ouders nooit iemand hadden uitgenodigd en nooit feestjes gaven. Als hij een uitnodiging kreeg waar hij echt niet onderuit kon, gedroeg hij zich als een kind dat niet naar een verjaardagsfeestje wil gaan omdat het bang is. Als hij in de auto stapte, zei hij: ‘Waarom doe ik het toch? Ik haat het!’ En eenmaal ter plaatse vluchtte hij meestal de keuken in, wat niet echt hielp, omdat iedereen hem daar dan toch kwam opzoeken.
Op een beroemde foto van de set van ‘Barry Lyndon’ zit uw man grimmig naast Ryan O’Neal, die na een zware nacht in een zuurstofmasker ademt. Verafschuwde hij de uitspattingen van acteurs?
Kubrick: Hij vond het vreselijk. Daarom trekt hij ook zo’n gezicht. O’Neal had een ferme kater, terwijl er een crew van 40 à 50 mensen op hem stond te wachten. Stanley dronk zelf geen druppel alcohol en had een hekel aan acteurs die onvoorbereid waren of hun tekst niet kenden. Maar voor goede acteurs had hij een enorme bewondering, en trok hij meer tijd uit dan eender wie van zijn collega’s.
Nochtans noemde Kirk Douglas uw man na de eindeloze strubbelingen op de set van ‘Spartacus’ ‘a talented piece of shit’.
Kubrick: Zo erg was het allemaal niet, hoor. In zekere zin leken Kirk en Stanley heel goed op elkaar. Ze hadden hetzelfde temperament en daarom vlogen ze elkaar voortdurend in de haren, meestal met heel veel lawaai. Het was kort maar krachtig, en nadien werd het – zoals altijd – heel erg opgeblazen.
Hebben zij hun meningsverschillen nog bijgelegd?
Kubrick: Daar is nooit een gelegenheid toe geweest, want ze hebben elkaar nooit meer teruggezien. Na Stanleys dood heb ik in een Berlijns hotel nog gezellig met Kirk over vroeger gebabbeld – over hun samenwerking aan Paths of Glory, toen ze samen in München filmden en ik Stanley leerde kennen.
In zijn laatste film, ‘Eyes Wide Shut’, verfilmde uw man de seksuele fantasie- en van een echtpaar. U had hem eerder afgeraden om het verhaal ‘Traumnovelle’ van Arthur Schnitzler, waarop ‘Eyes Wide Shut’ gebaseerd is, te verfilmen. Waarom precies?
Kubrick: Ik voelde me er niet klaar voor. Ik ben opgevoed door een Hamburgse moeder: thuis spraken we nooit over die dingen, en al helemaal niet in detail. Toen ik op het einde van de jaren ’50 naar de VS kwam, was ik gechoqueerd door de openhartigheid van de Amerikanen. Mensen die zomaar zonder de minste gêne over hun bezoekjes bij de psychiater vertelden: in Duitsland was dat absoluut not done.
Uw man zei ooit dat paranoïde schizofrenen vermoedelijk als eerste snapten hoe de wereld werkelijk in elkaar zat. Maakte de pessimistische visie van zijn films u nooit bang?
Kubrick: Hij was gewoon een product van zijn joodse opvoeding, ook al geloofde hij niet, en ging hij in 2001 tekeer tegen een slechte god. Als hij zich over iets opwond, keek hij altijd verwijtend naar de hemel. En hij was bijgelovig: mensen mochten geen zwart dragen in zijn nabijheid en nooit een paraplu openen in zijn kamer. In de Notre-Dame liet hij eens een kaars branden voor zijn favoriete baseballploeg, de Cincinnati Reds. ‘Je weet maar nooit’, zei hij.
Klopt het dat hij een afkeer had van artsen en geloofde dat hij zijn hartproblemen zelf kon genezen?
Kubrick: Wat dat betreft, was hij een typische dokterszoon. Hij dacht veel te weten, maar eigenlijk was zijn kennis ongelooflijk oppervlakkig. Hij was ook heel angstig en vertrouwde geen enkele specialist – niet alleen die van hem, maar ook die van onze kinderen. Medische gesprekken voerde hij alleen maar over de telefoon en bij voorkeur met zijn vriend John Calley, de voormalige chef van Sony Pictures. Aan het einde van zo’n gesprek stuurden ze elkaar dan altijd pillen op. Verschrikkelijk!
Waar beleefde hij plezier aan in zijn privé-leven?
Kubrick: Zijn gezin, zijn dieren, sport op televisie… Hij liet opnames van American football-wedstrijden opsturen en tijdens Wimbledon lag het leven hier werkelijk plat. Na een wedstrijd Becker-McEnroe zei hij een keer dat geen enkele film hem ooit zo had kunnen opwinden.
Interesseerde hij zich ook voor de wereldpolitiek, waar hij in ‘Dr. Strangelove’ zo de draak mee stak?
Kubrick: Ja, zijn commentaar tijdens de avondjournaals zal ik blijven missen. De eerste Golfoorlog vond hij verschrikkelijk, maar tegelijk boeide het hem enorm. Heel bizar: zelf kon hij geen insect doden en hij gaf zijn katjes te eten met een lepel, maar veldslagen vond hij fantastische televisie. Dan zat hij met een landkaart voor het scherm, hoewel hij zich daar ook wel voor schaamde.
Wat zou hij denken over het beleid van Bush?
Kubrick: Hij zou razend zijn: de leugens over massavernietigingswapens, de idiotie van de oorlog, de gruwelbeelden uit de gevangenissen… Hij had gelijk toen hij zei dat men in films nooit kon overdrijven, dat men altijd te voorzichtig was. Hij noemde het koppige Amerikaanse puritanisme ooit ‘de knagende vrees dat iemand ergens wel eens gelukkig zou kunnen zijn’.
Hoe reageerde hij toen hij vernam dat u de nicht was van de nazi-propagandafilmer Veit Harlan?
Kubrick: Het maakte hem nieuwsgierig. Wij spraken van bij het begin veel over het nazi-tijdperk. Mijn familie was tenslotte Duitsland in het klein. De halfzus van mijn moeder was joods; mijn oom was de regisseur van Jud Süâ. In onze gesprekken hadden we het daar vaak over: hoe de gruwelen van het Derde Rijk ooit hadden kunnen plaatsvinden, en hoe uitgerekend mijn oom daaraan had kunnen meewerken. Ik mocht ‘m heel erg als kind – we hadden hem allemaal graag.
Waarom heeft uw man zijn plannen nooit verwezenlijkt om een film over nazi-Duitsland te maken?
Kubrick: Hij wilde er wel één maken, over hoe het er in het dagelijkse leven toeging in een showbizzfamilie als die van mij. Hij had er lange gesprekken over met Kristina Söderbaum, de vrouw van mijn oom, maar uiteindelijk leverde dat te weinig op. Later wilde hij Louis Begleys roman Oorlog en leugen verfilmen, maar toen kwam Steven Spielbergs Schindler’s List en was het te laat.
Over ‘Schindler’s List’ zou hij gezegd hebben dat hij nog te optimistisch was.
Kubrick: Dat klopt, ja. Hij was er diep van onder de indruk, maar hij vond het correcter om een film te maken over de miljoenen joden die op beestachtige wijze werden vermoord dan over de enkele uitzonderingen die werden gered. Mijn man wilde altijd boven alles de waarheid tonen, in dit geval: mensen die systematisch werden omgebracht, en soms zelfs letterlijk met de blote hand werden doodgemarteld. Maar misschien kan je dat acteurs niet aandoen, en toeschouwers ook niet. Tijdens mijn studies ben ik in de bioscoop eens alle documentaires over de concentratiekampen na elkaar gaan bekijken – als bewijs van moed. Nadien heb ik een week geen oog dichtgedaan.
Uw man is bijna zes jaar geleden gestorven. Bezoekt u zijn graf nog vaak?
Kubrick: Geregeld. Wij hebben hem hier op het landgoed begraven, op een plek waar hij vroeger graag zat. Hij was niet aangesloten bij een kerk of een of andere tempel en hij gruwde van kerkhoven. Op zijn graf staat een grote steen.
Is het in het Verenigd Koninkrijk niet verboden overledenen in hun eigen tuin te begraven?
Kubrick: Normaal gezien wel, maar voor Stanley werd een uitzondering gemaakt en daar zal ik de overheid eeuwig erkentelijk voor zijn. De laatste die hier zo’n voorkeursbehandeling kreeg, was George Bernard Shaw.
Uw man richtte uw landgoed in met rekwisieten uit zijn films. Heeft u die na zijn dood weggedaan?
Kubrick: Ik heb mijn slaap- kamer heringericht en een nieuw bed aangeschaft, maar de rest hebben we nog steeds. In de keuken staat bijvoorbeeld de grote houten tafel uit The Shining, waaraan Jack Nicholson altijd dezelfde zin typt: ‘All work and no play makes Jack a dull boy.’
En de moordbijl uit ‘The Shining’? Gebruikt u die ook in de keuken?
Kubrick: Neen, hij hangt in een van de stallen aan de wand, naast die van de brandweer. ( lacht)
Er is u blijkbaar veel aan gelegen dat wij een waarheidsgetrouw beeld van uw man krijgen. Het publiek lust toch verhalen over geheimzinnige mannen, à la Howard Hughes?
Kubrick: Ik ben alleen tegen leugenachtige verhalen die van mijn man een echt monster maken. U moet weten dat hij – Het Grote Mysterie – zélf geen enkel geheim kon bewaren. Werkelijk álles hing hij aan de grote klok en daarna smeekte hij iedereen om het toch maar niet verder te vertellen. © Der Spiegel Vertaling: Wim Smets
Copyright Der Spiegel. Vertaling Wim Smets
‘Voor goede acteurs had hij een enorme bewondering.’
‘HIJ HAD EEN GROTE AFKEER VAN IJDELHEID.’
‘Mijn man heeft nooit een film over Napoleon gemaakt, maar toch gingen ze er allemaal op de EEn of andere manier over.’
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier