Na het succes van zijn hymne aan seventiessciencefiction Moon trok onafhankelijk Brits filmmaker Duncan Jones onverwacht richting Hollywood en blikte het klassiekere, maar daarom niet minder uitdagende Source Code in. Een gesprek over genregebreken, Tinseltownveteranen en Jones’ vader David Bowie. ‘Het is niet makkelijk om dag in, dag uit ‘de zoon van’ te zijn.’
De spreuk ‘zo vader, zo zoon’ lijkt in de entertainmentwereld niet altijd te kloppen. Voormalig Disneybaas Michael Eisner zag de regisseurscarrière van zoonlief Breck in rook opgaan na het floppen van bigbudgetblockbuster Sahara, Colin Hanks raakt maar niet uit de schaduw van zijn wereldberoemde vader Tom en hoe minder we uitweiden over de pikante bijverdiensten van Danny Fabry Jr., hoe beter. Niemand kan het Duncan Jones dus kwalijk nemen dat hij alles in het werk stelde om de voetsporen van zijn vader te ontwijken. In tegenstelling tot de man in kwestie, David Bowie, ging diens eerste kind – op 30 mei 1971 als Zowie Bowie ter wereld gebracht – niet voor een carrière in de muziek- of filmindustrie, maar voor een loopbaan als doctor in de filosofie.
Eind jaren 90 kwam er echter een abrupt einde aan Jones’ erudiete levenswandel en ging hij aan de slag als regisseur. Na een lange reeks videoclips en commercials maakte hij in 2009 zijn langspeelfilmdebuut met Moon, een ode aan de intelligente sf-prenten die in de seventies hoogtij vierden.
Hoewel Jones voor opvolger Source Code de grote plas overstak en rekening moest houden met de eisen van gehaaide studiobonzen, is het eindresultaat allesbehalve een vlak Hollywoodfilmpje. In dit B-broertje van Inception schittert Jake Gyllenhaal als een gevechtspiloot die op een trein verward wakker wordt. Wanneer zijn medereizigster ( Kiss Kiss Bang Bang-actrice Michelle Monaghan) hem bovendien met een andere naam aanspreekt, raakt hij helemaal in paniek en rent hij richting toilet. Het spiegelbeeld dat hij daar ziet, herkent hij niet.
Wat volgt, is een uiterst gelaagde, gewaagde en tegelijkertijd tot op het bot entertainende sciencefictionvariant op de herhalingskomedie met Bill Murray Groundhog Day, die voor eens en altijd bewijst dat Gyllenhaal tot de top der hedendaagse ‘leading men’ van Hollywood behoort.
‘Ik ben blij dat je er ook zo over denkt’, glundert Jones in zijn suite in het Four Seasons Hotel in Beverly Hills. ‘In mijn ogen heeft Jake altijd een Harrison Fordachtig charisma gehad. Als Steven Spielberg een nieuwe Indiana Jones zoekt, is hij een waardige vervanger. Hij is perfect als hoofdrolspeler omdat hij brein en branie perfect combineert.’
Waarom heb je destijds je doctoraatstudies stopgezet?
Jones: Ik was tweeënhalf jaar met mijn doctoraat bezig toen ik me steeds ellendiger voelde. De gedachte dat ik voor de rest van mijn leven aan een of andere universiteit zou doceren, maakte me gek. Begrijp me niet verkeerd: volgens mij is universiteitsprofessor een fantastisch beroep… alleen niet voor mij. (Lacht) Gelukkig heb ik een ongelooflijk lieve vader, die meteen doorhad dat ik het spoor bijster was. Daarom nodigde hij me uit op de set van de televisiespin-off van The Hunger, de vampierprent die hij in de eighties met Tony Scott draaide. Daar kreeg ik – mét carte blanche – een camera in de handen geduwd. Ik voelde me als een vis in het water. En het leukst van al: mijn beelden vielen enorm in de smaak.
Gelukkig heb je je niet door Scotts migrainecinema laten beïnvloeden.
Jones: Ik begrijp dat je zijn films maar niets vindt. Maar: hij is een ontzettend vriendelijk man die me flink wat wijze raad heeft gegeven. Hij vertelde me over zijn eerste stappen in de cinemabusiness en over zijn verleden in de reclamewereld en pushte me om een filmopleiding te volgen. Vanaf dan leek alles vanzelf te gaan. Ik begon met lowbudgetvideoclips, peperdure commercials volgden en acht jaar later draaide ik Moon.
Had je het na je diepzinnige studies nooit moeilijk met het oppervlakkige videoclip- en reclamewereldje?
Jones: Daar heb ik nooit bij stilgestaan omdat ik me te pletter amuseerde en elke dag bijleerde. Ik kon niet geloven dat ik mijn roeping gevonden had. Soms had ik het wel moeilijk. Er bestaan grotere uitdagingen dan het draaien van een sequel op een reclamefilmpje voor een of ander ketchup. (Lacht)
Had je verwacht dat ‘Moon’ zoveel bijval zou vinden?
Jones: Ik dacht dat de prent in het gunstigste geval tot een cultklassieker zou uitgroeien. Het ging om een onverbloemde ode aan de sciencefictionfilms van decennia terug. Een grote publiekstrekker was het dus niet – vandaar dat ik tevreden was geweest met een kleine groep rabiate fans. Dat Moon tal van prestigieuze prijzen won (waaronder de BAFTA voor Beste Debuut; nvdr.), bevestigde echter dat ik na al die jaren op mijn pootjes terechtgekomen was.
Kun je het succes van de film verklaren?
Jones: Volgens mij heeft het vooral met de toon te maken. De kijker weet vanaf het eerste ogenblik dat het niet om een holle pastiche gaat. We hebben ons materiaal erg ernstig genomen en op een zeer respectvolle manier hulde aan het sf-genre gebracht.
Ging je tweede langspeler niet het ‘Blade Runner’-achtige ‘Mute’ worden?
Jones: Jammer genoeg is de financiering nog steeds niet rond. Het scenario bevat te veel elementen die geldschieters angst inboezemen. Het hoofdpersonage kan niet spreken en het verhaal kan bezwaarlijk opbeurend worden genoemd. Af en toe zeg ik half grappend dat het project me aan de Don Quichote-mistoestanden van Terry Gilliam doet denken. Hopelijk kan ik er op mijn 80e eindelijk aan beginnen. (Lacht)
Hoe ben je dan bij ‘Source Code’ beland?
Jones: Die historie begon tijdens een gesprek met Jake, die ik in Mute wilde casten. Hij vertelde me over een interessant project waarop hij al een tijdje zat te broeden. Het scenario bleek een kolfje naar mijn hand. Het tempo lag hoog, de plot was uitdagend en de ideeën prikkelden mijn creativiteit.
Heb je veel veranderingen aangebracht?
Jones: Ik heb de toon iets lichter gemaakt. Het oorspronkelijke script nam zichzelf veel te ernstig. Zoiets doet de gemiddelde bioscoopbezoeker na een tijdje afhaken. Denk nu niet dat ik voor een pure komedie wilde gaan. Ik vind de emotionele band tussen de kijker en wat zich op het witte doek afspeelt enorm belangrijk. Om die te voeden, moet je op zoek naar de juiste verhouding tussen intellect en entertainment.
Geen simpele opgave met een verhaal dat verwijst naar terroristische aanslagen en de besognes in het Midden-Oosten.
Jones: Die elementen kon ik onmogelijk weglaten omdat ze tot de fundamentele bouwstenen van het verhaal behoorden. Het gevaar op een goedkope ‘exploitation flick’ hebben we mijns inziens echter bezworen door de menselijke relaties uit te diepen. Als je hoofdpersonage geen moer geeft om de figuren die hem omringen, kan de kijker onmogelijk met hem meeleven. Dat lijken veel genrefilmers jammer genoeg te vergeten.
En viel je eerste Hollywoodervaring mee?
Jones: De verschillen met mijn debuut waren – zoals te verwachten – enorm. Aangezien ik Moon helemaal alleen had geconcipieerd, nam ik geen blad voor de mond tegen cast, crew en geldschieters. In het geval van Source Code stond ik veel zwakker in mijn schoenen. Als ik aanpassingen wilde maken, moest ik die eerst grondig verantwoorden. Bovendien voelde ik direct dat de Hollywoodveteranen uit de crew vonden dat ‘dat broekje uit de UK’ zichzelf nog flink moest bewijzen.
Had je niet liever met iets minder geroutineerde mensen samengewerkt?
Jones: Integendeel: ik ben hartstikke blij dat ik door zulke getalenteerde figuren omringd werd. Het meeste had ik aan Paul Hirsch, die heeft niet alleen Brian De Palmafilms als Sisters, Obsession en Carrie gemonteerd, maar ook commerciëler werk als The Empire Strikes Back, Ferris Bueller’s Day Off en Ray. Zijn enorme ervaring zorgde ervoor dat hij tegen een razendsnel tempo kon werken, waardoor het ondanks ons beperkte budget (32 miljoen dollar; nvdr.) toch nog mogelijk was om het een en ander uit te proberen.
‘Source Code’ mist de stijlvolle mise-en-scène van ‘Moon’.
Jones: In mijn ogen komt een complex verhaal als dat van Source Code het best tot zijn recht in een strakke, duidelijke vorm. Wat Michel Gondry flikte in Eternal Sunshine of the Spotless Mind dwingt ontegensprekelijk respect af, maar na een half uur van zijn visuele capriolen wandelde ik met hoofdpijn de bioscoopzaal uit. Om zoiets te vermijden, opteerde ik voor een klassieke mise-en-scène. Compleet stijlloos kun je het eindresultaat toch niet noemen. Daarvoor zijn de Hitchcockachtige details te talrijk.
Is het toeval dat je beide films over mensen met identiteitsproblemen gaan?
Jones: Dat daagde mij pas nadat ik Source Code helemaal had afgewerkt. Onbewust zal dat natuurlijk een rol hebben gespeeld. Het is duidelijk dat het me flink wat tijd heeft gekost om mezelf te vinden – zowel op professioneel als op persoonlijk gebied, trouwens. Hoewel ik ontzettend goed met mijn vader kan opschieten, was het niet altijd even simpel om dag in, dag uit ‘de zoon van’ te zijn… laat staan om als Zowie Bowie door het leven te gaan. (Lacht)
Je vader speelde mee in de sf-klassieker ‘The Man Who Fell to Earth’. Heeft hij je de liefde voor het genre ingelepeld?
Jones: Het lijdt geen twijfel dat hij me gemaakt heeft tot wie ik ben. Toen ik jong was, stond hij erop dat ik minstens twee uur per dag las. Omdat ik mijn gading niet vond in de typische literatuurklassiekers, raadde hij me minder vanzelfsprekende titels aan. Op die manier ontdekte ik het sciencefictiongenre en de fantastische verhalen van George Orwell, Philip K. Dick en J.G. Ballard.
Tot slot: wat is jouw favoriete film met je vader?
Jones: Daar kan ik echt niet op antwoorden. Ik heb zeker en vast mooie herinneringen aan mijn tijd op de set van Labyrinth, de fantasyprent die mijn pa met The Muppets-mastermind Jim Henson maakte. Zijn werk naar waarde schatten kan ik echter niet. Als ik hem zie acteren of hoor zingen, word ik altijd door een ongemakkelijk ‘dat is mijn vader’-gevoel overmand.
SOURCE CODE
Vanaf 20/4 in de bioscoop.
DOOR STEVEN TUFFIN
‘Het heeft me flink wat tijd gekost om mezelf te vinden’
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier