in dertien jaar tijd maakte Fassbinder veertig films, elf toneelstukken en nog wat hoorspelen. ondertussen onderhield hij een leger dealers en dreef hij twee minnaars tot zelfmoord. portret van een geniale smeerlap. Door Tine Hens

Tentoonstelling en integrale retrospectieve. Centre Pompidou Parijs. Van 13 april tot 6 juni 2005.

Of men het heeft zien aankomen?’, wil een interviewer in 1982 van Harry Baer weten. Baer is een van de vaste acteurs waarmee Fassbinder werkt en heeft hem nog net meegemaakt op de set van wat zijn laatste film zou worden: Querelle. Hij haalt de schouders op, nipt van zijn whisky-cola en antwoordt: ‘Nee, niemand had het verwacht. ‘Hij was toch al getekend door de dood?’, gaat de interviewer verder. Baer kijkt alsof hij de vraag niet begrijpt. ‘Luister,’ zegt hij ten slotte, ‘als je dagelijks met iemand te maken hebt, dan heeft het gezicht de uitdrukking van hoe die persoon zich op die dag voelt, ook als hij er heel slecht uitziet.’

Wat de interviewer eigenlijk wil weten, is of Fassbinder misschien toch geen zelfmoord heeft gepleegd, daar alleen in zijn appartement in Berlijn? Opnieuw haalt Baer de schouders op. ‘Zelfmoord heeft hij tien jaar geleden gepleegd, door op die manier te werken, door niet meer op te houden.’ ‘Beter een kort en krachtig leven dan geen leven’, was zijn idee daarover.

Fassbinder werd op 31 mei 1945 geboren in het Beierse Bad Wöshofen. ‘Ik hoorde de bombardementen in de buik van mijn moeder’, zou hij Baer later vertellen. Een voor Fassbinder typische liederlijke overdrijving. Waarom hij samen met zijn moeder de mythe creëerde dat hij een jaar later geboren werd, op 31 mei 1946, is nog altijd een open vraag. ‘Het was misschien een olifantendracht’, lachte Baer desgevraagd.

De vader van Fassbinder, Hellmuth, was dokter. Lilo, zijn moeder, werkte als vertaalster Chinees-Duits. In 1944 trouwden ze, het jaar daarop vluchtte zijn moeder met haar familie vanuit Danzig naar Duitsland. Zijn vader werkte als militaire arts en zou pas een jaar later bij het gezin intrekken. Het huis waarin Fassbinder geboren werd, had iets van een anarchistische duiventil. Familieleden kwamen af en aan, bleven een week, twee weken, een heel jaar. Altijd waren er mensen aanwezig, altijd was er lawaai, leven en geruzie. Fassbinder schreef hier later over: ‘Ik heb mijn ouders pas laat in mijn leven leren kennen. Ik ben met hen opgegroeid, natuurlijk, maar er waren zo veel mensen om me heen dat ik niet goed wist wie belangrijk voor mij was. Pas toen mijn ouders scheidden – ik was zes – ben ik een relatie aangegaan met slechts één persoon: mijn moeder.’

De verhouding die Fassbinder met zijn moeder onderhield, was op z’n minst ambigu. Omdat ze zich, alleen op haar appartement, tijdens haar vertaalwerk niet kon concentreren met de drukke Rainer Werner om zich heen, stopte ze hem dagelijks voldoende zakgeld toe om naar de film te gaan. Hij moest het huis uit. Hij was te veel. Het zou hem voor de rest van zijn leven tekenen: niet alleen legde het de kiemen voor zijn fascinatie voor film, de angst om alleen te zijn zou hem ook niet meer loslaten. Tegelijkertijd zou hij er nooit meer in slagen een relatie uit te bouwen met slechts één persoon. Fassbinder had altijd volk om zich heen nodig en iedereen moest meedreunen op zijn ritme. In 1982 bijvoorbeeld verbleef hij met acteur Dieter Schidor in Cannes. Fassbinder sleurde hem mee op zijn rollercoaster door de nacht. Tot Schidor er genoeg van had en Fassbinder niet meer op zijn kamer toeliet. De regisseur bonkte als gek op zijn deur. Schidor dook weg onder zijn kussen om het niet te horen, maar Fassbinder gaf niet af. ‘Je hebt er geen idee van wat het is om alleen te zijn’, brieste hij buiten zichzelf. ‘Je hebt er geen idee van.’

Fassbinder is nauwelijks zeven jaar als zijn moeder hem voor onbeperkte tijd alleen laat op hun appartement. Zij lijdt aan tuberculose en moet naar een ziekenhuis om een deel van haar longen te laten wegnemen. Omdat ze niet weet of ze het zal overleven, prent ze haar zoon onophoudelijk in hoe fantastisch zijn vader wel is. Dan verdwijnt ze. Het kind blijft achter. Enkel de onderburen komen nu en dan eens kijken of alles nog in orde is. Als zijn moeder eindelijk terug thuiskomt, moeten ze uit geldgebrek verhuizen en neemt ze haar intrek bij Wolf Eder. Hij wordt haar tweede man, de grote concurrent van Fassbinder. Eder is zeventien jaar ouder dan zijn vrouw en houdt Rainer Werner zeer kort. Zo kan hij zijn moeder enkel onder vier ogen zien als zijn stiefvader op zondag gaat wandelen. Als Eder in 1971 sterft, weigert hij naar de begrafenis te gaan. Hij stuurt acteur Kurt Raab in zijn plaats. ‘Ik heb de petit-bourgeois niets meer te vertellen’, zegt hij.

De verziekte relatie met zijn stiefvader drijft Fassbinder weer in de armen van zijn vader. Hellmuth Fassbinder is ondertussen uit zijn doktersambt ontzet û volgens de ene vanwege zijn overmatig drankgebruik, volgens de andere vanwege illegale abortussen. Hij houdt zich nu (on)ledig met vastgoedpraktijken in Keulen. Hij koopt huizen op, verdeelt ze onder in kamers en kamertjes en verhuurt ze aan de toenemende stroom gastarbeiders. Rainer Werner is zestien en moet wekelijks het geld van de huur ophalen. Het is in deze microkosmos van verstotenen, eenzaten en uitgeslotenen dat twee archetypes van de cinema van Fassbinder hun oorsprong vinden: de homoseksuele prostitué en de eigengereide selfmade man.

Het is ook in Keulen dat Fassbinder zijn liefde voor mannen ontdekt. In een homobar ontmoet hij Udo Kier, met wie hij samenwerkt om de nieuw aangekomen immigranten te verleiden in het station. Omdat hij zelf weinig aantrekkelijk oogt – een blijvend complex van Fassbinder – speelt hij de rol van pooier van Kier. Later zal Kier talrijke rollen vertolken in de films van Fassbinder, onder meer in Berlin Alexanderplatz, Lola, Lili Marleen en Querelle. Voor Fassbinder blijft het trouwens niet bij deze eenmalige ervaring met prostitutie. In 1968 zal hij Irm Hermann en Ursula Strätz, twee vrouwen die rond hem zwermen als bijen rond een vleesetende plant, vriendelijk doch beleefd verzoeken om hun lichaam te verkopen zodat hij voor zichzelf de tijd, de ruimte en de financiële armslag kan scheppen om scenario’s te schrijven. Hermann zal hij daarbij zo ver drijven dat ze uit pure wanhoop om zo veel onbeantwoorde en miskende liefde op de vensterbank gaat staan met het niet mis te verstane dreigement: ‘Ik spring’. Als Fassbinder nauwelijks opkijkt uit zijn krant en voldoende verstaanbaar ‘Spring dan, domme koe’ mompelt, stort ze in en laat ze zich gewillig van de vensterbank helpen, even troosteloos als de verlepte geraniums die er al een winter te lang staan.

Gewone relaties zijn aan Fassbinder niet besteed. Net zomin als een gewoon leven, een gewone wagen of een gewone consumptie van seks en drugs. Hij drijft zichzelf en de mensen die hem omringen steeds weer tot het uiterste, tot een van de twee door het lint gaat. Meestal zijn dat de anderen. Hij rekent af met demonen uit zijn verleden, heden en toekomst door als een poppenspeler aan de touwtjes te trekken. Het vreemde is echter dat hij blijft doorbomen op die trauma’s. In plaats van ze te omzwachtelen en in te smeren met zalf, krabt hij ze als een dolgedraaide kat steeds weer open. Hij laat zelfs zijn moeder als actrice opdraven. Ze acteert onder haar meisjesnaam Lilo Pempeit en buigt zich gedwee naar de fantasieën van haar zoon. Hoe freudiaans ook, beiden verschuilen zich achter de uitleg dat het om film gaat, dat zij slechts acteert en dat hij eenvoudigweg regisseert. Maar voor Fassbinder is dat regisseren onmiskenbaar een manier om het leven om hem heen te controleren, te sturen en te manipuleren.

In zijn films gebeurt niets zomaar, altijd zit er een soort van vergelding, vernedering of uitbuiting achter. Geen wonder dat de man op seksueel vlak steeds meer neigt naar gewelddadige seks met sado-masochistische inslag. In de jaren zeventig is hij een vaste klant in de leatherbars van New York. In die tijd meet hij zichzelf zijn archetypische verschijning aan: lederen vest, sjaaltje en opengeknoopt hemd. Hij is de meester in zijn vorm van liefde. Hij buit zijn partners zo uit dat ze afhankelijk van hem worden, dat ze in het stof voor hem kruipen, tot ze zichzelf zo haten dat zelfmoord de enige optie blijkt. Twee van zijn minnaars beroven zichzelf van het leven: de Algerijn Mohammed El Hedi ben Salem hangt zichzelf op in een gevangeniscel, en Armin Meier slaat zichzelf knock-out met een overdosis aan verdovende middelen en slaappillen. Beide mannen voelden zich over een grens gesleurd die hen van henzelf vervreemdde.

Salem werd gek van jaloezie omdat hij voelde dat hij Fassbinder niet aan zich kon binden. Nochtans hoopte Fassbinder met Salem het gezin op te bouwen dat hij nooit had gehad of zou hebben. Hij laat de twee zonen van Salem uit Algerije overkomen, maar vergeet ze weer zodra ze in Duitsland zijn. De jongste stuurt hij al snel terug naar Algerije, de oudste behandelt hij zoals zijn stiefvader hem ooit behandelde. Kil, afstandelijk, autoritair. Als Fassbinder met Salem wil breken, maakt hij zichzelf onvindbaar voor hem. Iedere nacht slaapt hij in een ander hotel. Salem slaat helemaal door, steekt drie mannen neer met een mes, vlucht naar Parijs en belandt in de gevangenis. Radeloos probeert hij Fassbinder te contacteren, maar die weigert met hem te praten. De twee zien elkaar nog even terug in Marrakech, en verliezen elkaar daarna uit het oog. Pas tijdens het draaien van Querelle zal Fassbinder vernemen dat Salem zichzelf van het leven heeft beroofd.

Ook zijn andere geliefde, Armin Meier zou hij tot de rand van de wanhoop leiden. Meier was het verweesde product van de nazistische voorliefde voor blonde Übermenschen met blauwe ogen. Fassbinder ontfermt zich over de blonde engel, maar windt hem al snel rond zijn vinger als een ballerina in eeuwige pirouette. Voor de liefde van Fassbinder stort Meier zich even erg in sm en cocaïne als zijn meester, maar zijn gestel is tegen veel minder bestand. Uiteindelijk wordt hij radeloos omdat Fassbinder hem na iedere toenadering opnieuw afstoot. Na zijn dood spreekt de goegemeente collectief schande omdat Fassbinder het vertikt naar de begrafenis te komen. Hij verwerkt zijn verdriet zoals hij dat altijd doet: hij maakt een film, In einem Jahr mit Dreizehn Monden. ‘Als hij deze film niet gedraaid had, was hij veel vroeger gestorven’, zou de moeder van Fassbinder later verklaren.

Hij zou jong sterven, daar is Fassbinder snel van overtuigd. Hij overleeft een eerste hartaanval en sindsdien wordt hij gedreven door een angst niet alles te kunnen doen voordat de dood hem inhaalt. Drie films op een jaar tijd is een minimum. Drugs moeten hem daartoe in staat stellen. Tijdens de productie van Chinesisches Roulette in 1976 begon hij steeds meer cocaïne te verbruiken. Tot acht gram per dag zou hij in de loop van de komende jaren door zijn neus, hoofd en bloed jagen. De roofbouw die het goedje op zijn lichaam pleegt, laat hem behoorlijk koud. Op coke kan hij vier dagen werken zonder te slapen, daarna heeft hij een halve apotheek nodig om een minimum aan slaap te genieten. De drugs bepalen niet alleen zijn dag- en nachtritme, maar ook zijn manier van werken. Fassbinder heeft geld nodig om zijn uitzinnige hoeveelheid verdovende middelen te bekostigen. Hij jaagt er naar verluidt om en bij de 20.000 euro per maand door. Tot zijn lichaam het begeeft.

Het gebeurt op 10 juni 1982. De postproductie van Querelle is afgerond. De volgende film staat al op de planning. Op 20 juli beginnen de opnams voor Ich bin das Glück dieser Erde. Om een uur ’s ochtends belt Henri Baer nog met Fassbinder. ‘Alles goed met jou?’ ‘Prima, ik kijk tv, video, lees nog wat.’ ‘Oké, ik ga slapen.’ Luttele uren later wordt hij gewekt door de telefoon. ‘Of hij wil reageren op de dood van Fassbinder?’

‘Wat betekende trouw voor Fassbinder?’, vraagt de journalist als Baer van de schok bekomen is. Het is een moeilijke. Fassbinder droeg een graad van perversiteit in zich, een voorkeur voor het onbetamelijke, sadistische en dictatoriale dat nauwelijks met het woord trouw te verzoenen valt. Toch werkte hij jarenlang met dezelfde mensen en hield hij op zijn manier van die mensen. Hij kon niet zonder hen. Bang als hij was om opnieuw een familie te verliezen, zorgde hij er angstvallig voor dat hij de onbetwisbare meester was. Hij leidde de dans, de rest moest en zou volgen. Het resultaat van dit voortdurend balanceren tussen oppermacht en afhankelijkheid is een intrigerende reeks films, die elk op hun manier de schraalheid en de onmacht van het menselijk bestaan belichten. Was Fassbinder een misantroop? Een realist? Een geile gek? Of een eenzame jongen? Van alles een beetje, waarschijnlijk.

Tine Hens

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content