GRAAG GEDAAN!. DE MYSTERIEUZE, BUITENAARDSE KLANKWERELD VAN DE IJSLANDSE GROEP WINT op hun vierde album ’takk…’ aan helderheid, en ja, dat is goed nieuws.
‘TAKK…’
(EMI)
Sigur Rós ****
Bands als Sigur Rós, die zó uniek zijn dat ze een genre op zich zijn geworden, staan na verloop van tijd voor een dilemma. Als ze trouw blijven aan hun eigen geluid, dan mogen ze zich aan het verwijt verwachten dat ze zichzelf herhalen. Zwenken ze een andere richting uit, dan krijgen ze gegarandeerd te horen dat ze zichzelf verloochenen. Frontman Jonsi Birgisson en de zijnen hebben op hun vierde album Takk… gelukkig een derde weg gevonden – al hebben ze zichzelf daarvoor wel bijna twee jaar in hun studio, een verbouwd zwembad in Alafoss, nabij Reykjavik, moeten opsluiten. Nu goed, het lag binnen de lijn der verwachtingen, want wie goed oplette, kon op hun vorige album ( ) al subtiele accentverschuivingen vaststellen. Niet alleen maakte op die plaat het vrouwelijke strijkkwartet zijn intrede, op enkele nummers tokkelde Birgisson zowaar op zijn elektrische gitaar in plaats van ze met behulp van een strijkstok tot ijle klanken te verleiden, nochtans tot dan hét handelsmerk van de buitenaardse sound van Sigur Rós.
Op Takk… besluit Birgisson zijn zelfgebrouwen, nonsensicale Hopelandish taaltje in te ruilen voor onversneden IJslands, al horen u en ik het verschil natuurlijk nauwelijks. De songs dragen nu ook weer gewoon titels. Dat de mannen uit het Hoge Noorden dat op ( ) vertikten, werd hier en daar moeilijkdoenerij genoemd, al zagen wij persoonlijk de humor van een blanco, zelf in te vullen cd-boekje wel in. Die zet heette trouwens commerciële zelfmoord te zijn: hoe kondig je zo’n lied aan op de radio? De fans volgden de grillen echter zonder morren. Van ( ) werden 600.000 exemplaren verkocht, exact evenveel als van hun doorbraakalbum Ágaetis Byrjun. Om de onduidelijkheid totaal uit de wereld te helpen, hangt op Takk… over de muziek veel minder een mysterieuze waas dan voorheen. Doordat elektrische piano en xylofoon prominente rollen krijgen toebedeeld, is het geluid opvallend helder. Dat Birgisson vooraf een rock-‘n-rollplaat aankondigde en zelfs referenties als Korn en Papa Roach liet vallen, was uiteraard een grap – wellicht stonden er nooit eerder zo wéinig gitaren op een Sigur Rós-cd. Het klankpalet is bovendien uitgebreid met blazers. Wanneer die samen met de violen een muur van geluid optrekken, krijgt het haast klassieke allures.
De minimalistische composities ondergaan geregeld transformaties. Zo trapt Glósóli af met een sfeer die het midden houdt tussen I Still Haven’t Found What I’m Looking For (U2) en Fallen Angel (Robbie Robertson) en voortschrijdt op een cadans van drie basdrums, alvorens een verwoestende storm losbarst en uiteindelijk een muziekdoos naïef afsluit. In Se Lest gaat knisperende elektronica over in feeërieke koorzang en filmische strijkers om uit te deinen in een walsje met fanfare – Ik Hou Van U op z’n Scandinavisch. Takk… is in z’n geheel trouwens nauwgezet geconstrueerd. De elf tracks vloeien vaak haast onmerkbaar in elkaar over. Naar het einde toe evolueert het album in iets meer traditionele songs: Gong, Andvari en Svo Hljott neigen nog het meest naar pure pop. Wie geen krop in de keel krijgt wanneer Birgisson als een engel begint te zingen – in Glósóli en Milanó lijkt het alsof hij de hemel aanroept – raden wij aan dringend een hartdonor te zoeken. De conclusie is dus dat Sigur Rós netjes binnen de lijnen blijft die ze in het begin van hun carrière zelf hebben uitgezet, maar dat de inventiviteit om dat kader in te vullen voorlopig nog geen grenzen kent. By the way: takk… betekent zoveel als ‘dank u’.
Peter Van Dyck
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier