Dokter Blubber – De even doorvoede als doortrapte docufilmer Michael Moore trekt een doktersjas aan en zet zijn scalpel in de Amerikaanse gezondheidszorg – of het gebrek daaraan. Een duidelijke diagnose blijft hij ons echter schuldig.
Michael Moore met Michael Moore, George W. Bush, Tony Benn
‘Wij zijn Amerikanen. We trekken naar andere landen als het moet. Dat is riskant maar het werkt’, sneert Michael Moore in Sicko. Daarmee doelt Amerika’s populairste én meest gehate dissident deze keer niet alleen op de invasies van Afghanistan en Irak, maar ook op Amerikaanse burgers die de grens met Canada oversteken om daar goedkope medicijnen te hamsteren en van de gratis ziekenzorg te profiteren.
Als vanzelfsprekend is Sicko, zijn satirische doorlichting van de geprivatiseerde Amerikaanse gezondheidszorg, even pamflettair als zijn controversiële voorgangers Bowling for Columbine (over de wapenlobby) en zijn anti-Bush- fuckumentaryFahrenheit 9/11, maar daar heeft Moore nooit een geheim van gemaakt. Ook dit keer word je dus bestookt met afwisselend grappige en pathetische anekdotes en annotaties waaruit moet blijken hoe terminaal ziek de Amerikaanse gezondheidszorg wel is: van de objectieve mededeling dat jaarlijks 18.000 Amerikanen het loodje leggen omdat ze hun hospitaalrekening niet kunnen betalen, tot het manipulatieve openingsshot waarin je een niet-verzekerde Joe Sixpack zijn knie zelf met naald en draad ziet dichtnaaien. ‘Maar deze film gaat niet over die 47 miljoen niet-verzekerde Amerikanen,’ sust Moore op de voice-over, ‘maar over die 250 miljoen die wél verzekerd zijn.’ En die hoewel ze in de rijkste natie ter wereld leven, een kortere levensverwachting hebben dan patiënten in landen waar men een genationaliseerde gezondheidszorg heeft.
Voor elke Europeaan – minus enkele diehards van het VBO misschien – is die these natuurlijk zo evident als een witte hospitaalmuur. Maar wanneer Moore zich halverwege de film buiten Bush County begeeft om aan ‘comparatieve geneeskunde’ te doen en zijn landgenoten het solidariteitsbeginsel uit te leggen middels Canadese, Franse en Britse voorbeelden, slaat hij de bal lelijk mis. Geen Europeaan die zich laat wijsmaken dat de modale Fransman 6000 euro per maand verdient, dat universitaire studies hier gratis zijn of dat er in Engeland geen medische wachtlijsten bestaan – ‘feiten’ die in Moores gespeeld naïeve interviewstijl als breaking news worden gepresenteerd. Nog doorzichtiger sofisterij vind je in de slotscènes waarin hij met enkele insolvente patiënten eerst Guantánamo Bay aandoet (‘de enige plek op Amerikaanse bodem waar men wél gratis wordt verzorgd’) en vervolgens naar het communistische gezondheidsparadijs Cuba reist, met een helende knuffelsessie tussen Cubaanse brandweerlui en zieke puinruimers van de Twin Towers als hilarisch absurd orgelpunt.
Ook elders probeert Moore het verband te leggen tussen 9/11 en 911 – de Amerikaanse dienst 100 – maar dan op een manier die even kreupel trekt als de Amerikaanse Droom waar hij als bezorgd patriot dan weer geen woord kritiek op heeft. Geen wonder dat Sicko inhoudelijk en structureel nogal wat blutsen en builen vertoont, terwijl de film ook te veel schmalz (die begrafenishits op de klankband! Die huilende kindertjes!), egomanie en slappe satire bevat om écht spijkers met koppen te slaan, zoals zijn geestige food for thought-pamfletten Roger and Me (over General Motors en het failliet van de Amerikaanse auto-industrie) en Bowling for Columbine. Had Godard dan toch gelijk toen hij Moores Gouden Palm een nederlaag voor de film als politiek medium noemde?
Dave Mestdach
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier